Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een gebed om bewaring en verberging

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gebed om bewaring en verberging

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bewaar mij als het zwart des oogappels; verberg mij onder de schaduw Uwer vleugelen.

Fsalm 17 : 8

IV.

En nu bracht God David in de nood, opdat hij met des te meer vrijmoedigheid tot zijn Bondsgod zou spreken. In die nood kwam de kracht van het geloof openbaar. Kinderlijk gelovig smeekte hij; „Bewaar mij als het zwart des oogappels; verberg mij onder de schaduw Uwer vleugelen".

Eenmaal nam David het zwaard van Goliath uit de hand van Achimélech, de priester te Nob, maar wat kwam dat filp.rht uit.

Voor Christus was eenmaal het sterkste wapen in de hof van Gethsémané: Het gebed tot Zijn Vader. Hier was het ook voor David het wapen, dat hij hanteren mocht in de kracht Gods.

„Bewaar mij als het zwart des oogappels". Volgens de taalgeleerden staat er in het Hebreeuws: Als het dochtertje, de pupil, van het oog, waardoor het beeld op het vlies van het oog gevormd wordt; alzo het innerlijke van het oog.

Hoger kon David zich niet rekenen in 's Heeren gunst te staan; Gods oogappel te zijn en alzo door Hem bewaard te worden. Zegt het zelf maar, wat wordt zorgvuldiger en tederder bewaard dan onze oogappel? God heeft ons oogleden gegeven, die bij het naderen van enig leed zich onwillekeurig haasten onze ogen te bedekken en af te sluiten.

Wat een liefelijk beeld wordt er gebruikt om de zorg Gods en de plaats, die dat volk inneemt, enigszins te verklaren.

Ook het beeld van een hen, die haar vleugelen uitstrekt over haar jongen. Die moederhen verzamelt bij het minste ge-, vaar, dat er dreigt, haar jongen onder haar vleugelen. De Heere Jezus heeft dat beeld Zelf overgenomen, tosn Hij sprak ot de Joden: Hoe menigmaal heb Ik LiW kinderen willen bijeenvergaderen, ge-Verwijs een hen haar kiekens bijeenveradert; en gijlieden hebt niet gewild", lasth. 23 : 37.

'iristus en Zijn eeuwige gerechtigheid is ie enige en waarachtige, maar ook af--oende Verberging voor een schuldige, ; rachteIoze en machteloze ziel tegen de oorn des Almachtigen en tegen de pijlen de vijand.

hristus is, naar Jesaja 32 : 2, die Man, ie een Verberging is tegen de wind. Schuilplaats tegen de vloed, en als de schaduw van een rotssteen in een orstig land.

hristus aanvaardde in de raad des vrees de borgtocht voor de uitverkorenen.

Hij nam de menselijke natuur aan uit de maagd ^!aria. Hij stdde door Zijn lijden en sterven de brand van Gods toorn, en Hij bluste de hitte van Gods gramschap. Hij gaf Zijn leven voor Zijn schapen en verwierf met de prijs Zijns bloeds de herstelling in Gods gemeenschap en de vergeving hunner ongeiechtigheden. Uit kracht van die verworven gerechtigheid van Christus, ziet God geen zonde meer in Jacob en geen overtreding in Zijn volk Israël, en zal God "p Zijn vo'k nooit me; •.•• toornen en nimmermeer schelden.

O, wat een weldaad is het in ons leven, wanneer God door Zijn Geest dat persoonlijk in ons hart heeft verklaard, toegepast en verzegeld. Dan is Gods recht voldaan, dan kan de wet ons niet meer vloeken, en moet satan zwijgen. Dan hebben wij vrede met God, op grond van recht, en zijn wij overgegaan en overgenomen in dat verbond, dat van geen wijken of wankelen weet.

En nu heeft God Zijn volk lief van eeuwigheid tot eeuwigheid. Daar is in die I.efde nooit vermindering, ook al wordt het gevoelige van die liefde niet altijd even sterk waargenomen door Gods kinderen.

Wat een tedere zorg heeft God over Zijn volk. Zijn oog is dag en nacht op hen geslagen. Zijn liefdehart klopt te allen tijde voor hen. Die hen aanraakt, raakt Zijn oogappel aan.

Gods kinderen zijn Gods oogappel. Dat is schier te veel. Doch de Heere zegt het Zielf. Reeds door de mond van Mozes in Deut. 32 : 10 heeft de Heere het verklaard, dat Hij Zijn volk bewaarde als Zijn oogappel. De Heere geeft er mede te kennen, dat Hij uiterst gevoelig is voor de beledigingen, die Zijn volk aangedaan worden. Wie dat volk laakt, lastert, pijnigt, kwelt, verdrukt, vervolgt, benauwt en vertreedt, raakt Gods oogappel aan.

Onder de vleugelen van Christus' gerechtigheid is er genezing, naar Mal. 4 : 2, maar ook verberging en rust. Daar is veiligheid en zahgheid.

O, die zachte en machtige vleugelen Gods, waaronder Gods kinderen bedekt zijn! Wie zal de voortreffelijkheid en de waarde er ooit van uitdrukken?

David mocht het door genade weten, dat hij Gods gunstgsnoot was. Hij had door genade onder de vleugelen van Christus' gerechtigheid bedekking mogen vinden voor zijn arme, naakte, ontblote en schuldige ziel. De gerechtigheid van Christus was de vaste en onwankelbare grondslag van zijn ziel geworden, op grond van vrije genade.

Maar, zouden wij kunnen vragen, wanneer nu David toch in zijn ziel de verzekering had van Gods gunst tegenover hem, en daarenboven het bewustzijn, dat zijn ziel in Christus geborgen was, waarom dan nog te bidden: „Bewaar mij als het zwart des oogappels; verberg mij onder de schaduw Uwer vleugelen"?

Was David misschien aan het wankelen? Neen, al kende David ook in zijn leven de kracht van het ongeloof, in deze psalm en in dit gebed komt de kracht van het geloof openbaar. David was verzekerd van Gods gunst. Hij had in zijn gebed een hechte grondslag, de gerechtigheid van Christus, en daarbij het levende bewustzijn, dat God Zijn eigen werk, Zichzelf nooit kan verloochenen. David had Gods Woord aan zijn zijde, maar ook de ervaring van zijn eigen hart, die er het zegel op gedrukt had. Het ging hier niet . over de staat voor de eeuwigheid, maar in de stand van zijn leven waren er grote 'gevaren, die hem bedreigden. De vijand had het gemunt op Gods eer en op Gods werk. En nu was de grootste drang in Davids leven niet zijn eigen behoud, maar de eer Gods. „Wat zult Gij dan met Uw grote Naam doen? "

Ja, het is groot, wanneer het niet meer over ons gaat, maar dat de eer Gods het zwaarste drukt in ons leven. Dat is voor­ waar een grote genade, want wat zit eigenliefde toch veel op de troon, en in de meeste gevallen hebben wij meer bekommering over onszelf en met onszelf, dan dat de eer Gods op de voorgrond staat.

David vraagt hier de Heere om bewaring en bescherming tegen zijn machtige vijanden, wier list, wreedheid en geweld hij in deze psalm tekent.

Groot was Davids geloof met het oog op het dreigend doodsgevaar. Maar bovenal blonk de grootheid van zijn geloof uit in de volle verzekering van de hoge en tedere betrekking, waarin hij tot zijn God stond, en in zijn vrijmoedig aanhouden bij de Heere.

Wat is het groot voor een kind van God, om, door Gods Geest beweikt, ootmoedig en vrijmoedig tot God te mogen gaan en bij Hem aan te houden. Gebruik te mogen maken van de vrijmoedigheid, die God Zelf in Christus ons gaf, om van Hem alles te verwachten, met een gelovig beroep op de liefde en de gunst Gods, geopenbaard in ons hart en leven, naar dat eenzijdige van Zijn Goddelijk welbehagen.

Het is zo menigmaal bij Gods kinderen anders. Soms zitten zij moedeloos en sprakeloos op de aarde, ook onder de grootste gevaren. Het moet door Gods volk, ook in de diepste wegen, zo onderscheidenlijk worden uitgeleefd.

Gr.-Rapids

Ds. W. C. LAMAIN

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 februari 1956

De Banier | 8 Pagina's

Een gebed om bewaring en verberging

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 februari 1956

De Banier | 8 Pagina's