Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Repliekrede

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Repliekrede

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mijnheer de Voorzitter!

De minister heeft, mij beantwoordend* gezegd, dat het slechts een kleine groep van predikanten betreft, die zwaar dooi de op te brengen heffing ten behoeve van deze wet wordt getroffen.

Zelfs wanneer dat het geval geweest zo» zijn, had ik er nog bezwaar tegen, dat een kleine groep in nood wordt gebracht. Doch het zijn niet alleen predikanten, het is

een veel en veel grotere groep.

gelijk door mij in mijn rede Van hedenmiddag is gezegd, dat alleen predikanten die door deze wet zwaar worden belast.

Geheel de groep van hen, die met een gezin van ƒ 6.000— moeten leven, heeft het bij de duurte van onze tijd niet breed, en zij zal het als een zware last gevoelen, wanneer zij ten bate van deze wet in 1957 bij de belasting, welke toch al zo zwaar is, bovendien nog eens een bedrag van ongeveer ƒ 420 zal moeten opbrengen. En nu heb ik nog maar de meest draagkrachtige groep genoemd; hoeveel zwaarder zal het die groep vallen, die over

nog veel minder inkomen

dan ƒ 6.000.— beschikt. En deze groep is niet klein, maar die groep is zelfs zeer groot. De minister moge dit van betrekkelijk weinig betekenis achten, maar in de hierbij betrokken gezinnen zal er gans anders over geoordeeld worden; voor deze zal het een zeer gewichtig punt uitmaken, dat het leven van het gezin zal benauwen en het nog menig zorgvol uur zal kunnen bezorgen, hoe men die zware last zal opbrengen.

De minister is over dit bezwaar wel zeer licht heengestapt; veel en veel te licht zelfs.

Wat betreft het karakter van de onderhavige wet, de verschillende kenmerken, welke ik in mijn rede omtrent deze wet gegeven heb, ten bewijze, dat zij

geen verzekering

is, 'heeft de minister niet weerlegd. Wat daarover zeer in het kort door de minister is opgemerkt, heeft mij allerminst kunnen overtuigen, dat er van een verzekeringswet sprake is. Ik handhaaf dan ook in deze ten voUe mijn gevoelen, dat deze wet een ouderdomsvoorziening inhoudt in die zin, dat zij behoeftige ouden van dagen hulp biedt. Dit ondervindt bij ons volstrekt geen bezwaar.

Ons bezwaar

gaat juist daartegen, dat ook schatrijke personen een uitkering krijgen. Niet dat vvrij deze mensen die uitkering misgunnen, maar de overheid is toch allerminst er voor aangewezen om gefortuneerde personen een dotatie te verschaffen.

Omdat wij op dit punt in onze redevoering in eerste termijn onze bezwaren in den brede hebben uiteengezet, behoeven wij er thans niet op terug te komen. Niet minder ten aanzien van de in deze wet zo sterk doorgevoerde staatsvoogdij, waarbij de regering zich niet alleen beperkt tot de ouden van dagen, die steun nodig hebben, maar zelfs personen met grote vermogens en hoge inkomens in de wet betrekt, hebben wij bezwaren. Ook hebben wij bezwaren tegen de

aanpassingstheorie

van deze minister. Wij hebben daarover vanmiddag ook in den brede gesproken en wij zullen deze bezwaren dan ook niet herhalen.

Bovendien is het naar ons oordeel door en door onbüHjk, en

zeKs onrechtvaardig,

dat gewetensbezwaarden wel zullen hebben te betalen, maar om des gewetens •wil de uitkering niet zullen kunnen of willen ontvangen. Wij bepleiten bij de minister andermaal deze mensen buiten de wet te stellen, en dringen daarop dan ook ten zeerste bij Zijne Excellentie aan, waarbij de minister dan de voorwaarde zou kunnen stellen, dat de hierbij betrokkenen in geen enkele verzekering zijn, waarmede voorkomen zal worden hetgeen Zijne Excellentie vreest, namelijk dat, indien vrijstelling om des gewetens wil verleend zou worden, er tal van heden zouden zijn, die gewetensbezwaren zouden voorwenden om van de betaling vrijgesteld te worden.

De stemming over het wetsvoorstel Algemene Ouderdomswet had Vrijdagmiddag 23 Maart plaats. Wij laten hierbij nogmaals de korte ver'klaring, welke Ds. Zandt vlak vóór de stemming in de Tweede Kamer aflegde, volgen. Zij is belangrijk genoeg om haar ook in het nummer van 5 April nog eens te plaatsen. Zij geeft in het kort duidelijk weer de ernstige, onoverkomehjkê bezwaren, welke bij de S.G.P.-fractie bestonden, om haar stem aan het wetsvoorstel Algemene Ouderdomswet te geven. Zij luidt als volgt:

Reeds op Vrijdag 23 Maart had de stemming over het wetsontwerp plaats. Namens de fractie der S.G.P. legde Ds. Zandt vóór de stemming plaats had een korte verklaring af, om de stem van hem en Ir. van Dis te motiveren. Wij plaatsen deze verklaring nu al vast, ook al omdat er alle reden voor bestaat om aan te nemen, dat zij in andere bladen niet in haar geheel of niet juist zal weergegeven worden.

De verklaring luidt als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Hierbij wensen wij te verklaren, dat wij aan het onderhavige wetsontwerp onze stem niet kunnen geven: a. omdat de gewetensbezwaarden na verloop van jaren, met de rente er bij gerekend, aan belasting ten bate van deze wet ver boven de ƒ 25.000.— kunnen moeten betalen, zonder dat zij — zuUcs om des gewetens wil — enig voordeel van deze wet zullen kunnen genieten, wat wij een onrechtvaardige behandeling achten te zijn, zó zelfs, dat onzes inziens, in zekere zin, van ontroving gesproken kan worden waardoor dit wetsontwerp hierom alleen reeds voor ons onaanvaardbaar wordt;

b. omdat wij ons niet kunnen verenigen met de voorgestelde aanpassingsregeling betreffende de pensioenen; c. omdat dit wetsontwerp zich niet bepaalt tot hulpverlening aan de ouden van dagen, die het nodig hebben, maar zelfs aan schatrijke personen een uitkering toekent;

d. omdat dit wetsontwerp daardoor onmiskenbaar het karakter van staatssocialisme vertoont, waarbij mede daardoor de mens van de vvdeg tot het graf onder voogdij van de Staat wordt geplaatst;

e. omdat de opzet van dit wetsontwerp een beletsel vormt voor het geven van een grotere uitkering aan de ouden van dagen, die daaraan behoefte hebben; f. omdat straks, in 1957, ten behoeve van deze wet, zware lasten — tot ruim ƒ 400.— per jaar — zullen moeten worden opgebracht door personen, die reeds thans min of meer in een noodtoestand verkeren, zodat men deze personen in een nog al grotere nood brengt, hetgeen bij een wet als de Noodwet-Ouderdomsvoorziening niet het geval was.

Voorts verklaren wij, dat wij bereid zouden zijn geweest onze stem te geven aan een wetsontwerp, waarbij op mildere wijze dan dit wetsontwerp doet, in de noden van de ouden van dagen, die daaraan behoefte hebben, zou zijn (voorzien, gelijk wij indertijd ook onze stem gegeven hebben aan het wetsontwerp Noodwet-Ouderdomsvoorziening.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 1956

De Banier | 8 Pagina's

Repliekrede

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 1956

De Banier | 8 Pagina's