Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXXVIII.

Nog enkele klachten van Koelman f.a.v. de overheden. Aanmaning tot bekering en reformatie.

Bij de genoemde klachten ten aanzien van de overheden zijner dagen, voegde Jacobus Koelman er nog enkele aan toe.

Eén er van betrof het feit^ dat zij het in sommige plaatsen, vooral te Utrecht, toelieten, dat de kerkelijke goederen voor privaat gebruik afgestaan werden, of voor een groot deel van haar eigen, natuurlijk gebruik, waartoe dezelve bij testament gelegateerd en gegeven zijn en waartoe de Heere dezelve wil toegekend hebben, omdat het goederen waren, die voor Zijn dienst bestemd waren, onttrokken werden.

Een volgende klacht had betrekking op de benoemingen van personen in overheidsdienst. Koelman schreef dienaangaande in de reeds genoemde tijdrede: Zij vergeven de ere-ambten en aanzienlijke bedieningen en chargiën (opdachten) meeste tijd gans niet op consideratie van (uit overweging van) iemands rechte bekwaamheid, stichtelijltheid, vromigheid, consciëntieusheid M eerlijkheid, maar op enkel vleselijke gronden verheffen zij tot waardigheden w ambten in politie en militie de godlozen^ mensen van ergerlijk leven, zelfs ™ekers en dronkaards en hoereerders, 'ratmissen, geslagene vijanden van SJ'dzaligheid en religie".

% een andere klacht hield in, dat de "verheden niet krachtig en met ernst '^gen de zonden van hoererij, overspel ^^ andere onkuisheden, die zo overvloe-S in het land in zwang waren en Doorbraken, optraden en deze niet zonder aanzien des persoons overeenkomstig jods wil en Woord straften. Tevens made Koelman het de overheden euvel, ''at zij de menigvuldige, onnutte kroelen, die veelal dienden tot uitspattingen, "Dtuchtigheden, dobbelen en spelen en dus geenszins eerlijke en nuttige herbergen waren, niet weerden en uitroeiden. Nadat Koebnan voorts ook het volk tot bekering had aangemaand en opgeroepen, niet alleen de gruwelijke zondaren, maar ook hen, die een gedaante van godzaligheid vertoonden en er voorts op gewezen had^ dat vele kerken, als die van Hongarije, van Frankrijk, van de Paltz en van Piemont als met wortel en tak uitgerukt waren, richtte hij zich met een meer particuliere aanspraak allereerst tot de overheden en machten des lands. Hij deed dit als volgt:

„Gij dan, mijne Heren, gij Machten des lands. Staten en Magistraten, in alle eerbied en ootmoed kom ik mijn aanspraak tot ulieden richten als hebbende een zending en last van de Heere, de God der heirscharen; uw hoogheid en aanzienlijkheid mag mij niet doen inhouden, wat ik heb te zeggen; wanneer de grote Koning der heiligen in het oog is en als Hij bevel geeft om tot mensen van allerlei slag te spreken, dan zijn alle mensen als sprinkhanen^ laag en gering, men zou dan voor haar aangezicht niet verslagen (bevreesd) zijn. Ik breng u hier de Plaad en het Woord van de Allerhoogste, in Wiens hand uw adem, zowel als de mijne is, laat mijn geringheid u geen aanstoot zijn; de boodschap krijgt haar waardigheid en aannemelijkheid niet van de bode, maar van Hem, Die deze zendt. Ik heb reden om te denken, dat gij met enige versmading en minachting op mij zult zien, maar dan op andere leraars van Nederland, die u getrouwelijk des Heeren Woord zullen zoeken te brengen, maar wat ook mensen omtrent mij gedaan hebben om mij van mijn plaats uit te stoten en te verhinderen de bediening mij door Christus gegeven en opgelegd, ik weet, dat de Heere mij nog niet verworpen noch mijn commissie ontnomen heeft. Ik spreek volgens deze mijn commissie (last of opdracht), wordt iemand toornig op mij, zeggende: Wie heeft u tot raadgever gesteld? houdt op, waarom zouden zij u slaan? het zal mij een teken zijn, dat God zulk één wil verderven^ dewijl hij geen hart heeft om naar Gods raad te luisteren.

Ik zeg dan, gij Regenten des lands, van hogere of lagere stand, bekeert u en breekt uw zonden af door gerechtigheid en zet u om Reformatie in het land teweeg te brengen. Gijlieden zijt de hoofden des volks en daarom zoudt gijlieden de eersten en de voomaamsten zijn om het boze uit land en kerk weg te doen; uw schuld is ook groot tegen de Heere en uw afwijkingen van Hem hebben de snoodste invloed gehad op degenen, die onder u staan, zo zal ook uw bekering en verbetering een goede invloed, ja een trekkende kracht hebben op uw onderdanen om deze ten goede te neigen. Gijlieden hebt menige vast-en biddag over het land uitgeschreven en hebt het volk gelast zich te vernederen, zijn zonden te belijden en om genade te verzoeken, dewijl des lands en volks zonden hoog geklommen zijn en dagelijks aanwassen. En nu is er opnieuw weder deze biddag, indien het ernst en niet huichelachtig is, zo zou nu uit het land geweerd moeten worden hetgeen de Heere hatelijk en tergende is. Nu, deze zaak komt u toe, achtbare Heren, de voortreffehjken des lands, gelijk weleer in Juda, als er diep verval in het leven en daarom grote toom des Heeren tegen het ganse volk was^ dan waren de vrome koningen Josafat, Asa, Hiskia en Josia de eersten in het werk der Reformatie, die anderen daartoe aanzetten. Zo betaamt het ulieden te dezen dage. UHeden gaat billijk de welstand dezes lands ten hoogste ter harte als vaders des Vaderlands, gij zijt in veel bekommernissen en zorgen, in veel beradingen en beagheden, om voor uw volk en tegen de gemene (algemene) vijand te waken en te strijden; tijdig en ontijdig zijn velen van u bezig om middelen uit te vinden om deze oorlog te kunnen uitvoeren en om te enige dage een gewenste uitslag deszelfs tot rust en vrede van dit volk te verkrijgen, maar dit is het grootste, voornaamste, het nodigste middel: Bekering en Reformatie.

De zonden dezes volks, de algemene afwjking hebben de Heere zeer getergd, lange jaren aaneen, daarom heeft de Heere Zijn gramschap meermalen uitgegoten door oordelen over het land te zenden; doch Hij heeft Zijn ganse grimmigheid niet opgewekt, maar dikwijls Zijn toom afgewend en het was alsof de Heere van Nederland het woord zeide, dat Hij door de profeet Hoséa van Israël sprak: Hoe zou Ik u overgeven? u overleveren? o, Nederland? Mijn hart is in Mij omgekeerd^ al Mijn berouw is te samen ontstoken; Ik zal de hittigheid Mijns tooms niet uitvoeren; Ik zal niet wederkeren om Nederland te verderven. Want Ik ben God en geen mens; Hij verloste ons uit vele zwarigheden. Maar dit volk, groot en klein, hebben noch door slagen noch door weldaden zich tot de Heere gewend, zij zijn in de oude, zondige koers voortgegaan, dies heeft Hij het met deze oorlog geplaagd".

(wordt vervolgd) gekozen demissionnaire ministers Dr. Drees, Dr. Mansholt en Suurhoff, die volstonden met de gevorderde verklaring en belofte.

Onder hen troffen wij verschillende nieuwe gezichten aan; het meest wel bij de K.V.P. en de Partij van de Arbeid, terwijl er ook enkele personen gemist werden, die jarenlang deel van de Kamer hadden uitgemaakt, zoals de heren Dr. Schouten, C. v. d. Heuvel en Stapelkamp.

Als tijdelijke voorzitter fungeerde Dr. Kortenhorst, die tevoren de eed in handen van de Koningin had afgelegd. Nadat de vereiste eden en eveneens de vereiste verklaringen en-beloften waren afgelegd, ging de Kamer over tot verkiezing van de eerste, tweede en derde voorzitter. Als eerste voorzitter werd Dr. Kortenhorst gekozen, als tweede de heer van Sleen, en als derde, in de plaats van professor Gerbrandy, die teruggekomen was op de aanvankelijke verklaring, dat hij het Kamerlidmaatschap aanvaard had, de heer Roosjen.

Donderdag kwam de Kamer opnieuw in vergadering bijeen. In de vergadering van Dinsdag werd op voorstel van de voorzitter door de Kamer besloten om de kwestie van de Haagse burgemeester Schokking Donderdag en Vrijdag in behandeling te nemen, waarbij door Ds. Zandt in een korte redevoering het standpunt, dat de S.G.P.-fractie in deze innam, uiteen werd gezet, welke de lezers ook in dit nummer van „De Banier" vermeld vinden.

Het staat wel vast, dat de Kamer straks een zeer drukke periode van werkzaamheden zal tegemoet gaan, welke in het laatst van September of 'begin October D.V. een aanvang zal nemen. Dan zal, wanneer in deze maand nog door heel de Staten^Generaal de grondwetswijziging is aangenomen, wat naar menselijke berekening stellig het geval zal zijn, de S.G.P. drie afgevaardigden in de Tweede Kamer hebben.

Burgemeester Kodde zal dan bij leven en welzijn met Ds. Zandt en Ir. van Dis de Kamerfractie van de S.G.P. uitmaken. Tal van moeilijke en hoogst gewichtige onderwerpen zal alsdan de Kamer in de loop van deze vier jaren te behandelen krijgen.

De werkzaamheden der Kamerleden zijn in de loop der jaren reeds aanmerkelijk uitgebreid en zullen, naar het zich laat aanzien, nog meer uitgebreid worden. Daarbij zullen de Kamerleden tal van vraagstukken ter behandeling krijgen, waarmede zij zich in vroegere jaren niet böhoefden in te laten. Hierbij komt nog, dat deze vraagstukken vaak van omvangrijke aard zullen zijn, zodat de leden van de Kamer veel tijd voor bestudering zullen nodig hebben en er veel van hun lichamelijke krachten gevorderd zal worden; te meer waar deze meermalen van ingevsdkkelde aard zullen zijn en het voor hen nog niet zo gemakkelijk zal zijn om daarin een juiste besHssing te nemen.

Wij richten dan ook bij deze een verzoek tot de S.G.P.-ers, die de Kamerleden van de S.G.P. met voorlichting ook maar enigermate van dienst kunnen zijn, om dit te doen en vooral tijdig te willen doen, want de ervaring heeft hun geleerd, dat de verstrekte inlichtingen meermalen te laat te hunner kennis werden gebracht. Bovenal doen zij op degenen, die de Geest der genade en der gebeden ontvangen hebben, een ernstig beroep, om de S.G.P.-Kamerleden aan de troon der genade te willen gedenken, want hun positie in de Kamer is, van welke kant ook bezien — zij nemen daarbij een geheel uitzonderlijke gedragswijze in, waar zij gedurig alleen in heel de Kamer staan — een hoogst moeilijke en daarbij een zeer verantwoordelijke.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juli 1956

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juli 1956

De Banier | 8 Pagina's