Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zo zakt men hoe langer hoe verder weg

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zo zakt men hoe langer hoe verder weg

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het nummer van 22 September 1956 van een kerkelijk blad van de heer Scheps (niet het Kamerhd) lezen wij onder Varia het navolgende:

„ZULKE ACHTERLIJKE STUMPERDS!"

Gelezen in een Gereformeerde Kerkbode, in het verslag van de Gereformeerde Jeugdcentrale:

„Verder hebben de heren en de bedoeling de leden wat meer kennis bij te brengen van verschillende (kaart) spelen, zoals bridge en canasta. Men heeft namehjk tot zijn schrik geconstateerd, dat er van de 60 a 70 leden niet meer dan 10 behoorlijk met deze spelen overweg kunnen. Met deze lessen zal zo snel mogelijk worden begonnen".

Wat zouden Ds. Hendrik de Cock van Uhum en de docent Ds. van Velzen van de Kampense Theologische School, wat zouden de grootouders, van wie wij er nog wel persoonlijk gekend hebben, in wie de oprechte vreze Gods woonde, er toch van gezegd hebben, indien zij zulk een bericht van hun Gereformeerde nazaten of van hun eigen kleinkinderen konden lezen, vi^aarin met schrik geconstateerd wordt, dat er van de 60 a 70 leden van de Gereformeerde Jeugdcentrale niet meer dan 10 behoorhjk met de genoemde kaartspelen overweg kunnen en waarin dan voorts medegedeeld wordt, dat men met de lessen daarin zo snel mogehjk zal beginnen?

Zij zouden er stelhg en zeker niet anders dan hun diepe afkeuring en hun hartelijk, smartelijk leedwezen over uitspre^ ken. En het is ook inderdaad, al staat men er dan in kerkelijk opzicht buiten, niet anders dan smartelijk, dan een jammerlijk teken van groot verval.

De apostel en met hem de BijbelheiÜgen getuigen eenparig, dat zij hun vermaak hadden in Gods wet. In een lied van Augustinus wordt hem de vraag gesteld, of hij zich nu eens in dit en dan weer in wat anders kon vermaken, waarop hij telkenmale ten antwoord geeft: „Neen, ik vind er Jezus niet in". Dit verschilt hemelsbreed, dag en nacht en nog meer met degenen, die een vermaak in het kaartspel hebben. Augustinus had daar slechts vermaak in, waarin men Jezus vindt. Doch in de Gereformeerde Jeugdcentrale, waarvan in een Gereformeerde Kerkbode melding gemaakt wordt, wordt vermaak gevonden in het kaartspel, want anders speelde men het spel niet. Dat wijst op een ontzaggelijk verval, op een afzakking van het christendom en een wegzakken in wereldgelijkvormigheid.

Deze jeugdcentrale kan zich wel honderdmaal Gereformeerd noemen, maar zij is het niet. Zij is neo-gereformeerd, in wezen on-gereformeerd. Zij gaat betreffende 'het kaartspel toch vierkant in tegen de leer en de praktijk van de Gereformeerden, die in de bloeitijd der Reformatie met gevaar van eigen leven, toen de brandstapels tegen hen rookten en de schavotten van het bloed van hun geloofsgenoten dropen, de Gereformeerde leer hebben vastgesteld en deze in praktijk hebben gebracht.

Dezen hebben met eenparig getuigenis het kaartspelen scherp veroordeeld. En dit niet naar hun eigen menselijk inzicht, niet uit oorzaak van zwartgalMge en ziekelijke overwegingen. Neen, neen, als zij het kaartspelen sterk hebben veroordeeld, deden zij zulks op grond van Gods Woord. Zij stelden daarbij de levensregel, welke Gods Woord stelt, namelijk deze: „Hetzij dan dat gij eet, hetzij dan dat gij drinkt, of iets anders doet, doet het al ter ere Gods". En aangezien bij het kaartspelen niet de ere Gods gezocht wordt, maar de lusten van de mens gediend worden, was voor hen het kaartspel een verboden spel, dat niet tot Gods eer, niet tot God, maar tot de vorst der duisternis, de satan, voert.

Tegen het kaartspelen voerden zij tevens aan, dat de spelers daarbij ongehoorzaam zijn aan Gods Woord, waarin zij door Gods Geest vermaand worden de bekwame tijd uit te kopen.

Daarbij hebben zij voorts naar voren gebracht, dat de Heere Christus getuigt, dat een ieder mens in de oordeelsdag rekenschap zal hebben af te leggen van elk ijdel woord, dat hij gesproken heeft. Wanneer dit nu al van de woorden moet geschieden, hoeveel te meer dan van ijdele, onnutte daden — zo merkten zij op.

Met even nadrukkelijke en stellige uitspraken hebben ook godvrezende leraars en auteurs van de oude Christelijke kerk het kaartspelen als een zondig werk veroordeeld. Uit de vele ons ten dienste staande uitspraken van hen halen wij die van Cyprianus aan, die schrijft: „Gij dan, kaart-en dobbelspeler, die uzelf een christen noemt, gij zijt zulks in der waarheid niet; want gij vermaakt u in de geneugten der wereld en gij zijt geen vriend van Christus, genoegen scheppend in de vond des duivels, Zijn vijand". En deze zo scherp veroordelende uitspraak van Cyprianus over de kaartspeler en het kaartspel is wel zeer naar waarheid.

Welke gemeenschap met God kan daar zijn, waar de speler zijn aandacht wijdt aan en zijn zinnen zet op het kaartspelen, met die God, Die jaloers op Zijn eer is en Zijn eer met niets en niemand deelt en ons gestreng verbiedt twee heren te dienen?

Welk zoeken van de dingen, die boven zijn, waar Christus is, kan daar zijn, waar men zijn tijd zoek brengt met een ijdel, onnut, werelds spel?

Welke vreugde in God is daar, waar men zijn vermaak in het kaartspiel heeft? Welk dienen en liefhebben van God is daar aanwezig, waar men zijn eigen zondige liefde en lust dient in liefde tot het kaartspelen?

En wat van het kaartspel geldt, geldt al evenzeer van het toneelspel, dat in de neo-gereformeerde en daaraan verwante kringen ook al zo ijverig bedreven wordt.

Tertulhanus getuigt er in dier voege van: , , Hoe kan men onder het toneelspel, onder de boerten en kluchten vervuld zijn met aan God gewijde gedachten en begeerten; hoe daaronder godvruchtig een psalm zingen? " En om uit de vele getuigenissen van de auteurs uit de oude christehjke kerk er nog maar één aan te halen, citeren wij het getuigenis van Salvianus Tatianus, dat luidt: „O belijder van Jezus, hoe kunt gij, die gedoopt zijt, de toneelspeler volgen, waar het altaar rookt van diezelfde duivel, die gij in uw doop afzwoert? Een gemeente van Christus, die weer de smaak der schouwspelen deelt, doolt af van haar Heere".

En zo is er ook door de Gereformeerden van vroegere eeuwen over geoordeeld. Ook zij hebben eenparig het toneelspel verworpen.

En wat zien wij nu? Dat veien, die zich Gereformeerd noemen, de leer en de praktijk van de oude Christelijke kerk en die der Reformatie verloochenen en de rug toekeren. Zij hebben daarmede afgedaan en gaan daarbij steeds verder bergafwaarts. En dit is wel allerbedroevendst. .Bedroevend om de slechte invloed, welke daarvan op heel ons volk, ook al op de jeugd uitgaat, maar het bedroevendst nog voor de neo-gereformeerde en de daaraan verwante kringen. Het geldt hier toch geen kwestie — zoals van die zijde zo vaak gezegd wordt — tussen oud en nieuw, ouderwets en nieuw-mo-'i disch, vroegere en hedendaagse tijd. Deze aangelegenheid is van veel ernstiger en dieper gaande aard. Het geldt hier de uitspraken van Gods Woord, waarop de godvrezende Gereformeerde schrijvers van vroegere eeuwen hun leer en praktijk gegrondvest hebben.

Ongetwijfeld zijn hierbij Gods Woord en wet in het geding. En dit maakt deze aangelegenheid zo ernstig. Het is niet meer of minder dan een verlaten en verachten van Gods Woord en wet als men het kaart-en toneelspel als een geoorloofd vermaak goedkeurt een afzakken van het christendom en een wegzakken in wereldgelijkvormigheid, wat de HeiEge Schrift een snelle afloop der wateren noemt.

Geen wonder, dat men in een kring, waarin een zodanige mentaliteit heerst, de wereldgelijkvormigheid zulke schrikkelijke vormen aanneemt, ook geen zonde meer in het dansen ziet en er geen been meer in ziet om een dansclub op te richten, begrijpelijk één onder christelijke vlag. Daarmede moet dan, zoals dat zo vaak het geval is, de lading gedekt worden en aan het dansen een christelijk burgerrecht verleend worden.

Doch nu is het wel zeer opmerkelijk — het gaat altijd van kwaad tot erger — dat uit de geschriften van vele godvrezende auteurs van de oude Christelijke kerk en die der Reformatie tal van bewijsplaatsen zijn aan te voeren, waaruit onwedersprekelijk blijkt, dat deze auteurs het dansen al niet minder sterk veroordeeld hebben als het kaart en toneelspel. En dit ook op grond van de uitspraken van Gods Woord, waarvan wij er hieronder enige zullen laten volgen:

Efeze 6 : 14-16: Staat dan, uw lendenen omgord hebbende met de waarheid, aangedaan hebbende het borstwapen der gerechtigheid, en de voeten geschoeid hebbende met het Evangelie des vredes; bovenal aangenomen hebbende het schild des geloofs, met hetwelk gij al de vurige pijlen des bozen zult kunnen uitblussen". (Daarbij hebben zij verklaard, dat van hetgeen de apostel beveelt en aanbeveelt, hoegenaamd niets betracht wordt bij het dansen, dewijl het een louter vleselijk vermaak is).

Filippenzen 3 : 20: Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook de Za-Hgmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus". (Daarbij hebben zij opgemerkt, dat bij het dansen de wandel niet in de hemel is, maar geheel op de aarde, en het dansen een mens niet naar de hemel leidt, maar hem nog al aardsgezinder maakt dan hij van nature is). G r N

I Petrus 5 : 6: Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te Zijner tijd". (Wie zal nu met goede redenen kunnen beweren — zo verklaarden zij — dat bij het dansen de nederigheid en de christelijke ootmoed wordt betracht, wanneer men zich bij het dansen in de sfeer van wulpsheid, dartelheid, ijdelheid en wereldgelijkvormigheid beweegt, en de eis van Gods Woord, om de leden, die op de aarde zijn, te doden, totaal in de wind wordt geslagen).

Galaten 5 : 24 en 25: Maar die van Christus zijn, hebben het vlees gekruisigd met de bewegingen en begeerlijkheden. Indien wij door de Geest leven, zo laat ons door de Geest wandelen". (Hoe wordt dit getuigenis bij het dansen met de voeten vertrapt — zo werd vastgesteld).

I Corinte 9 : 27: Maar ik bedwing mijn lichaam en breng het tot dienstbaarheid, opdat ik niet enigszins, daar ik anderen gepredikt heb, zelf verwerpelijk worde". (Naar hun oordeel werden bij het dansen door de christenen de woorden van de apostel Paulus: Of weet gij niet, dat ulieder lichaam een tempel is van de Heihge Geest, Die in u is. Die gij van - God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt? Want gij zijt duur gekocht; zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en ia uw geest, weDce Godes zijn", verworpen, waarbij in de geschriften der genoemde auteurs werd gevraagd: ie is er onder al de dansers, die de onbeschaamdheid en leugenachtigheid zó ver zal dtu-ven drijven, dat bij zal durven beweren, dat God in het dansen geëerd wordt, of dat hij danst om God te verheerlijken, of dat de dans hem bekwaam zal maken om God lief te hebben en te dienen, of ook dat hij, waartoe een christen geroepen is, met het dansen zijn naaste zal kunnen stichten? ).

Mattheüs 16 : 24: Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen: o iemand achter Mij wü komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij". (Wat valt er bij het dansen van zelfverloochening en een kruis waar te nemen, waarbij bij men zich in alle jolijt en vleselijke pret vermaakt? ).

Filippenzen 2 : 12: Werkt uws zelfs zahgheid met vreze en beven". (Met dit Goddelijk bevel wordt openlijk de spot gedreven).

Psalm 2:11: Dient de Heere met vreze en verheugt u met beving". (Het ééa noch het ander wordt bij het dansen aan­getroffen, maar wel hetgeen daar lijnrecht tegen ingaat).

Nog vele andere uitspraken uit Gods Woord zijn er door de genoemde auteurs aangehaald en zouden er ook door oru geciteerd kunnen worden, waaniit helder en klaar blijkt, dat het dansen in flagrante strijd is met wat Gods Woord ons beveelt en van ons eist, doch wij oordelen, dat de boven aangehaalde uitspraken genoegzaam zijn om elke onbevooroordeelde daarvan te overtuigen.

De oude godvrezende leraars hebben dan ook niet geschroomd het daarom met ronde woorden scherp te veroordelen. Sommigen hunner hebben het dansen de koppeldraaiingen des satans genoemd; anderen hunner de dans als een cirkel, waarvan de duivel het middelpunt is en zijn engelen de omtrek zijn, beschreven. Doch ondanks dit alles hebben zowel het kaartspel en het toneelspel, alsmede het dansen, in de neo-gereformeerde kringen een zeker burgerrecht verkregen, zó zeer zelfs, dat men zich in een Gereformeerde Jeugdcentrale er over beklaagt, dat al haar leden niet behoorHjk bedreven zijn in het bridge-en canastaspel.

Is het wonder, dat, als men daarin de wereld en hetgeen in de wereld is zó zeer lief heeft gekregen, men dan nog verder tot de wereld, tot wereldse begeerlijkheden doorbreekt? Is het te verwonderen, dat als men daarin zo zeer op vleselijke genoegens gesteld is, velen uit die kringen ook bij de verkiezingen hun stem uitbrengen 'op die partij, welke hun belooft en in het vooruitzicht stelt, dat zij hun nog al zo veel meer vlesehjke geneugten en begeerlijkheden zal geven, als zij het in de regering des lands voor het zeggen zal hebben? Behoeft het verwondering te wekken, dat, als men zo naar de wereld afzakt, men geen geloof meer slaat aan Gods Woord, dat ons leert, dat de godzaligheid de belofte van het tegenwoordige en het toekomende leven heeft en een groot gewin met vergenoeging is?

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 oktober 1956

De Banier | 8 Pagina's

Zo zakt men hoe langer hoe verder weg

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 oktober 1956

De Banier | 8 Pagina's