Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een ernstige en liefdevolle vermaning

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een ernstige en liefdevolle vermaning

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarom, broeders! berumrstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken. 2 Petrus 1 : 10

I

Hoe is de opwekking tot Het betrachten onzer heilige roeping van node, altijd weer, doch bijzonder in onze boze tijden. Naarmate toch de zonde zich driester in de wereld openbaart, wordt de weg der rechtvaardigen nauwer en dreigt steeds meer gevaar van het rechte pad af te wijken. „Daarom, broeders! benaarstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken".

Zo dringt Petrus bij de broeders aan. En die vermaning heeft te meer kracht, wijl zij behoort tot des apostels laatste voorden. De Heere Jezus heeft Zijn djehstknecht geopenbaard, dat de aflegging zijns tabernakels haast zijn zal. En eer iet nu tot die aflegging komt, wil Petrus de verstrooide gemeenten nogmaals wijzen op het noodzakelijke van het vastmaken van hun roeping en verkiezing. Met welk een hefelijke drang vermaant Petrus de gelovigen. Broeders zijn ze hem, wijl hij zich aan hen verbonden gevoelt met geestelijke banden vanwege de hemelse zegeningen, him met hem geschonken. Zij toch zijn even dierbaar geloof deelachtig geworden, ook hun is alles geschonken wat tot het leven en de godzaligheid behoort; zij ook zijn geroepen tot heerlijkheid en.deugd; zij zijn de Gk)ddelijke natuur deelachtig geworden; zij zijn ontvloden het verderf, dat in de wereld is. '

Alleen door de verheerlijking dier weldaden uit het verbond der genade in onze harten kunnen wij de geestelijke band gevoelen, die de apostel spreken doet van „broeders". Laat ons met één doop gedoopt zijn, in één zelfde kerk geboren en opgevoed, één zelfde belijdenis belijden; dat al maakt ons geen „broeders". Helaas, te veel wordt dat voorbij gezien in onze voorwerpehjke dagen, waarin we de klacht van Comrie wel herhalen moe^ ten, „dat men veelal een praktijk leert, strijdig met de weg des Evangehes". Het bevindelijk ervaren van Gods voBc Wordt op de achtergrond gedrongen; wat erger is: voorgesteld als afdwalen van de rechte weg, als misticisme.

Evenwel, Gods uitverkorenen mogen door wederbarende genade, die hun de Goddelijke natuur deelachtig maakt, verstaan hoe Petrus schrijven kon tot zijn > , broeders". Zoete banden binden hen aan het Beve voBc van God; banden, die de natuurlijke liefde te boven gaan, wijl Ze zijn van hemelse oorsprong, door de Heüige Geest in hen gevsrocht. Hieraan Zult gij hen kennen, dat ze de broeders liefhebben; zó hef, dat ze met Mozes kiezen liever met het volk Gods kwalijk gehandeld fe, - worden, dan de genietingen van Egypte te hebben. O, hoe moest die hefde meer geoefend worden onder Gods volk. Wat is er, niettegenstaande de liefde in de harten uitgestort werd, veel liefdeloosheid, veel bittere jaloezie, veel droeve verwijdering onder het volk, en botte veroordeling van elkaar en van elkanders arbeid. En dat zondig kwaad bestraft Petrus als hij de gelovigen „broeders" noemt.

Bij die broeders nu dringt de apostel aan: „Benaarstigt u te meer uw roeping en verkiezing vast te maken".

De vermaning raakt hun roeping en verkiezing en behelst het vastmaken van die. Ieder mens, die leeft onder de bediening van Gods getuigenis, wordt van 's Heeren wege geroepen tot de zahgheid. Dat is het voorrecht van een christenvolk boven de heidenen. De heidenen worden niet geroepen, tot de tijd toe, dat ook hun het Woord Gods gepredikt wordt.

Acht toch die bevoorrechting niet klein. Met veel ernst en oprechtheid bidden u Gods knechten, alsof God door hen bade: „Laat u m_et God verzoenen". Ja de Heere betuigt u in Zijn 'Woord: „Zo waarachtig als Ik leef, zo Ik lust heb in de dood des goddelozen. Maar daarin heb ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve".

Hoe hard is toch ons hart, dat de gedurige drop van zoveel Godsbemoeienissen het niet uithollen kan; dat het onder de getrouwste prediking niet buigen, noch op de ernstigste roeping wereld, zonde en eigengerechtigheid verlaten •ml. Ach, hoe VTeselijk zal het zijn onder die roeping verloren te gaan! O bedenkt, Gods Woord zal zijn een reuk des doods ten dode, zo het u niet wordt een reuk des levens ten leven.

En toch, zal het gepredikte Woord ons ter zaligheid zijn, dan moet bij die uitwendige roeping de inwendige komen. Versta het wel. Dat maakt niet één hoorder der waarheid vrij. Ieder die het Woord hoort, wordt van God geroepen, en van het gehoorde Woord zal hij rekenschap hebben te geven voor Gods rechterstoel. Onze schuld is het, onze schuld alleen, als we trots die roeping op de weg des verderfs doorrennen.

Maar zo het Woord ter zaligheid dienen moge, ligt 't geenszins aan ons. Onze vaderen beleden in de Vijf Artikelen tegen de remonstranten: „Dat velen, door het Evangelie geroepen zijnde, zich niet bekeren, noch in Christus geloven, maar in ongeloof vergaan, zulks geschiedt niet door gebrek of ongenoegzaamheid van de offerande van Christus aan het kruis geofferd, maar door hun eigen schuld. Maar zovelen als er waarachtig geloven en door de dood van Christus van de zonden en het verderf verlost en behouden worden, diezelven genieten deze weldaad alleen uit Gods genade, hun van eeuwigheid in Christus gegeven, weHce genade Hij niemand schuldig is"

En die genade wordt verheerlijkt in „de roeping Gods, die van boven is". Ze grijpt in het binnenste onzer ziel in. In die roeping opent God ons hart, als bij Lydia. Het Woord slaat in; het ontdekt ons onze ellendestaat. Klaar zien we dan onze schuld, die ons voor God strafwaardig maakt. Toen de Heere Jezus de Samaritaanse vrouw riep om levend water van Hem te begeren, legde Hij haar gehele levensloop bloot in de bekendmaking van de ene door hem genoemde zonde. Doch die vrouw gevoel­ de, dat Zijn alwetendheid haar geheel doordrong; niets was voor Hem verborgen; niet aUeen haar hoererij, doch geheel haar leven lag voor Hem bloot. Alles, alles wist Hij. Zo doet de Heere degenen, die Hij innerlijk roept, zien wat zij misdreven, hun gehele leven lang. Het is of de leraar, die het Woord predikt, al hun euveldaden weet. Hij zegt hun aan hoe zij hun dagen doorbrengen in snode miskenning van Gods goedertierenheden, die tot bekering roepen, doch waartegen zij niets dan schuld met schuld vermeerderen. Telkens weer stelt de ontdekkende prediking schuld en zonden in het Hoht van Gods gerechtigheid. Het Woord wordt een hamer, die de steenrots des harten te morzelen slaat. De ziel wordt verslagen voor God en roept in bange nood: „Wat moet ik doen opdat üc zahg worde? "

En toch, dat scherpe Woord is de zondaar hef. Hij gevoelt de waarheid er van en wil oprecht behandeld worden.

Wijlen Ds. G. H. Kersten

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1956

De Banier | 8 Pagina's

Een ernstige en liefdevolle vermaning

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1956

De Banier | 8 Pagina's