Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van 't Zuiderzeefonds

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van 't Zuiderzeefonds

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede van Ir van Dis

In verband met de voortschrijdende inpoldering van het IJssehneer is het noodzakelijk, dat er maatregelen worden genomen om een aantal IJsselmeervissers te doen afvloeien, daar er anders geen bestaansmogelijkheid meer voor hen zou zijn. Reeds jaren geleden heeft men zien aankomen, dat het daartoe moest komen, . maar nog steeds heeft de regering te dezer zake geen maatregelen genomen, waardoor de IJsselmeervissers zouden kunnen weten waaraan zij zich te houden hebben.

Dit geld even zo goed voor de vissers, die de visserij op het IJsselmeer blijven uitoefenen. Ook zij wensen begrijpelijkerwijs te weten waaraan zij toe zijn, daar zij geen reparaties kunnen laten verrichten of allerlei benodigdheden voor de visserij kunnen aanschaffen, indien zij geen houvast hebben omtrent het al of niet voortbestaan van hun bedrijf. Deze onzekere toestand maakt, dat er onder de IJsselmeervissers reeds sedert geruime tijd een zeer onbehagelijke stemming bestaat. Namens de fractie van de S.G.P. werd deze voor de IJsselmeervissers zo gewichtige aangelegenheid onder de aandacht van de regering gebracht bij de behandeling van de begroting van het-Zuiderzeefonds door Ir. van Dis, die daarbij als volgt sprak:

Mijnheer de Voorzitter! Bij kennisneming van de Memories van Toelichting en van Antwoord viel ons in deze stukken een bijzondere tegenstelling op. Een tegenstelling, welke betrekking heeft op de verdere inpolderingen van gebieden in het IJsselmeer in vergelijking met de maatregelen, welke nodig zijn om de

IJsselmeervissers

en de overige belanghebbenden, die van de inpolderingen het slachtoffer worden, de nodige hulp te bieden.

Wat de verdere inpolderingen betreft, blijkt uit de genoemde stukken, dat de plannen daartoe kant en klaar zijn. Vanwege de korte toegemeten tijd kunnen wij op deze plannen, waarvan in de gewisselde stukken melding wordt gemaakt, niet ingaan. Wij volstaan daarom met op te merken, dat uit de officiële gegevens overduidelijk blijkt, dat de minister en zijn medewerkers ten aanzien van deze werken'

precies

weten wat zij willen en wat zij voornemens zijn ten uitvoer te brengen. Op zichzelf is dit vanzelfsprekend en bestaat daartegen onzerzijds — gezien het feit, dat de Staten-Generaal destijds tot verdere inpoldering besloten hebben — niet het allerminste bezwaar. Integendeel, wij zijn van oordeel, dat welberaamde plannen voor de uitvoering der inpolderingswerken onontbeerlijk zijn. De bezwaren, die wij te dezer zake steeds tegen het regeringsbeleid gehad hebben — waarbij wij ook op voorafgaande rege­ ringen het oog hebben - zijn dan ook van geheel andere aard en komen hier op neer, dat onzes inziens bij het

grootse werk van de afsluiting

der voormalige Zuiderzee en het inpolderen van grote gedeelten van het IJsselmeer-de belangen der IJsselmeervissers en overige belanghebbenden maar al te zeer zijn achtergesteld. Dit rrienen wij ook thans weer te moeten constateren. Stellen wij toch tegenover hetgeen er ten aanzien van de verdere inpolderingen aan plannen beraamd is datgene, wat de regering van plan is te doen met de IJsselmeervissers en andere.

belanghebbenden,

dan laat de Memorie van Antwoord ons daaromtrent geheel in het duister. Van een

uitgewerkt plan

ten aanzien van de afvloeiing van daarvoor in aanmerking komende IJsselmeervissers is in dit stuk geen spoor te vinden, niettegenstaande de regering toch al sedert jaren geweten heeft, dat aan die afvloeiing niet te ontkomen zou zijn, en niettegenstaande er ook uit de kringen der IJsselmeervissers zelf al sedert jaren ten sterkste op is aangedrongen om, gezien de steeds verdere inkrimping van het visgebied op het IJsselmeer tengevolge der in

snel tempo

voortschrijdende inpolderingen, waardoor de opbrengsten sterk verminderden, maatregelen ter zake te nemen. En dit behoeft niet te verwonderen. Het was toch al zo ver gekomen, dat tal van vakbekwame zelfstandige IJsselmeervissers naar de diensten van Sociale Zaken werden verwezen, die hen in de werkverschaffing plaatsten, zodat zij te werk werden gesteld om stenen te kloppen, te spitten en boompjes te planten. Bejaarde vissers, die heel hun leven, evenals hun voorouders, op het water hadden doorgebracht, werden daardoor in een uitermate

onaangename positie

gebracht. Volgens het verslag in een blad, dat op de Veluwe verschijnt, kregen deze vissers dan ook het gevoel, dat zij als , , afgedankt spul" zonder erbarmen terzijde werden geschoven. Voorts is er jaar op jaar vanuit de Kamer op deze toestanden gewezen en bepleit om toch niet te dralen, maar zo spoedig mogelijk met een wetsvoorstel te komen, waarin de nodige voorzieningen zouden worden getroffen ten aanzien van de in steeds groter nood geraakte IJsselmeervissers, alsook van de houders van

nevenbedrijven,

wier positie al niet minder zorgelijk opgenomen was. Wij hebben dit steeds een onbillijkheid tegenover de nevenbedrijven gevonden. Ook de nevenbedrijven toch zijn bij hetgeen er tengevolge van de sterke inkrimping der visserij op het IJsselmeer gaat gebeuren ten nauw­ ste betrokken, gelijk dit niet minder het geval is met de

handeldrijvende middenstand.

In het Voorlopig Verslag hebben wij daarom van ons gevoelen te dezer zake uiting doen geven. Dat onze afkeuring over het passeren der nevenbedrijven niet ongegrond is, blijkt ook wel uit het feit, waarvan door de minister in de Memorie van Antwoord melding is gemaakt, dat de commissie-Van der Zaal, hoewel zij tot taak had een advies samen te stellen in verband met de

versnelde afvloeiing

van IJsselmeervissers en het dus niet tot haar opdracht behoorde ook aan de belangen der nevenbedrijven aandacht te besteden, het nuttig geacht heeft dit toch wel te doen.

Wij kunnen dan ook de conclusie van de minister niet onderschrijven, dat er niet van onbillijkheid kan worden gesproken nu geen vertegenwoordiger uit de nevenbedrijven is aangezocht om mede te werken aan de samenstelling van het rapport. Juist het feit, dat de Commissie-Van der Zaal in haar besprekingen en in haar rapport ook de nevenbedrijven betrokken heeft, is voor ons een bewijs, dat het een

tekortlcoming

van de regering is geweest om ook van de nevenbedrijven niet één of meer vertegenwoordigers in de commissie op te nemen. Hoewel de Commissie-Van der Zaal inmiddels reeds met haar taak gereedgekomen is en haar rapport reeds bij de regering heeft ingediend, wensen wij toch over dit verzuim der regering, dat onder de houders van nevenbedrijven, die toch ook tot de belanghebbenden behoren en slachtoffers van de inpolderingen zijn, zulk een

grote ontstemming

verwekt heeft, onze sterke afkeuring uit te spreken. Dit verzuim wordt ook niet ongedaan gemaakt met de door de minister in de Memorie van Antwoord gemaakte opmerking, dat, indien er zich onder de beoefenaren der nevenbedrijven al enkele personen bevinden, die, in tegenstelling tot andere bedrijfsgenoten, zich nog niet hebben weten om te schakelen, dit moeilijkheden zijn van individuele aard, die niet door het opnemen van een vertegenwoordiger in de adviescommissie zouden kunnen worden opgelost. Deze opmerking achten wij

allerminst

steekhoudend. Er bestond toch geen enkel bezwaar om ook de houders van nevenbedrijven in de gelegenheid te stellen in de adviescommissie hun belangen voor te staan. Büermede zou bovendien gehandeld zijn in de geest der democra- : tie, een begrip, waarop rnëï^i^anaërê gevallen zozeer prat gaat, maar waaraan men

maling

schijnt te hebben als ket niet in de kraam te pas komt. Wij zullen op deze kwestie. Mijnheer de Voorzitter, thans niet verder ingaan, ook al daar de gemaakte fout niet meer te herstellen is. Wel zouden wij er bij de minister nog sterk op willen aandringen om ook de nevenbedrijven in de door hem eventueel nog voor te stellen

wettelijke regelingen

te betrekken.

Wij keren thans terug tot hetgeen voor de IJsselmeervissers via het uitbrengen van het rapport der Commissie-Van dei Zaal in December 1955 gedaan is. De minister verwijst dienaangaande in de Memorie van Antwoord naar de afvloeiing, welke reeds heeft plaats gehad door de grote werkgelegenheid van velerlei aard in de aan het IJsselmeer grenzende gebieden, en voorts naar de mogelijkheid, welke de bij de van 6 Januari 1956 verruimde Zuiderzeesteimwet aan de jongere belanghebbenden biedt. Hoewel wij de juistheid van 's ministers mededelingen niet betwisten, kan toch niet ontkend worden, dat van de laatstgenoemde mogelijkheid slechts door een klein aantal IJsselmeervissers gebruik gemaakt is, namelijk door 50 ex-vergunninghouders en 7 ex-knechts. Voor tal van IJsselmeervissers, waarop het Rapport der commissie-Van der Zaal betrekking heeft, zijn door de minister nog steeds

geen wettelijke maatregelen

genomen, hoewel het rapport van de adviescommissie al bijna een jaar geleden publiek gemaakt is. Op een definitieve regeling ten aanzien van deze groep IJsselmeervissers wordt zodoende nog steeds gewacht. Volgens de Memorie van Antwoord verkeert deze regeling nog in het stadium van het interdepartementale overleg, hetgeen echter naar het oordeel van de minister geen reden behoeft te zijn voor ernstige ongerustheid. Wij zouden hier tegenover willen stellen, Mijnheer de Voorzitter, dat men in de kringen der IJsselmeervissers hierover heel anders denkt. Daarin bestaat wel degelijk, zoals op de onlangs te Enkhuizen gehouden visserijdag door burgemeester Voetelink — naar hij zelf opmerkte, in voorzichtige termen — werd gezegd, een gevoel van

onbehagen en onrust

over het lange uitblijven van de zo hoog nodige maatregelen, terwijl de bevolking der vissersplaatsen aan het IJsselmeer en ook onderscheidene gemeenten zich met zorg afvragen, wat de inhoud van die maatregelen zal zijn. Het is toch met deze bevolking zo gesteld, dat de ervaring van tientallen jaren haar geleerd heeft, dat er maar bitter weinig terecht gekomen is van de eens door minister Lely gegeven verklaring met betrekking tot de vissersbevolking, dat er aan het l „

grootse werk

van de afsluiting der Zuiderzee en de inpoldering t h D

geen vlek of smet

mocht kleven. Bij de uitvoering der Zuiderzeewerken bleek echter telkens weer, dat er voor de afsluiting en de inpolderingen honderden miljoenen beschikbaar waren, maar als het er op aankwam de vissers en houders van nevenbedrijven te geven, waarop zij recht hadden, dan werd menigmaal b z d D g e m V

aetracht. Zo wilde de regering in 192i niets weten van het toekennen van scha- devergoeding. Inplaats hiervan kwam zij met het voorstel tot toekenning van esn tegemoetkoming, waardoor de gedupeer- den van de afsluiting der Zuiderzee niet verkregen wat hun toekwam. Het be- hoeft dan ook niet te verwonderen, dat tal van IJsselmeervissers zich met zorg afvragen wat er ten aanzien van hen ge- daan zal worden. Zij worden in de uit- oefening van hun bedrijf

al meer en meer beknot,

de opbrengsten worden minder, zodat zelfs velen hunner het bedrijf hebben stilgelegd. Voor hen is het dus van het allergrootste belang te weten wat de minister van plan is en waar zij aan toe zijn.

Wij achten het daarom dringend nodig, dat er spoedig klaarheid komt in deze voor de betrokkenen

zo uiterst urgente

aangelegenheid, en dat zowel voor hen, die voor afvloeiing in aanmerking komen, , als voor hen, die het vissersbedrijf wensen te blijven uitoefenen. Voor een juiste oplossing, Mijnheer de Voorzitter, komt het ons noodzakelijk voor, dat deze niet gezocht wordt in een aanpassing bij de Zuiderzeesteunwet, doch in een geheel nieuwe wet, gelijk onzerzijds reeds enige jaren geleden bepleit is.

In zijn beantwoording verklaarde de minister, dat hij de beide vertegenwoordigers van zijn departement in het interdepartementale overleg zal verzoeken, de aandacht van de commissie te vragen voor de opmerkingen, welke in de Kamer over bovengenoemde kwestie waren gemaakt, en voorts aan te dringen op zo groot mogelijke spoed, gezien de onrust, die hierover in de betrokken kringen blijkt te bestaan. Inzake de nevenbedrijven verklaarde de minister, dat zowel de Rijksdienst ter uitvoering van de Zuiderzeesteunwet als hijzelf volle aandacht zullen geven aan de maatregelen van hulp, die voor de eigenaren van nevenbedrijven van nut zullen blijken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 december 1956

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van 't Zuiderzeefonds

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 december 1956

De Banier | 8 Pagina's