Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tot wie?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tot wie?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Simon Petrus dan antwoordde Hem: Heere, tot wie zullen wij henengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. Johannes 6 : 68

Het jaar, dat wij hoewel niet zonder zorg mochten aanvangen, spoedt ten einde. Met al het Hef en leed, dat het bracht, zal het weldra met al de voorafgaande jaren tot het verleden behoren. Het keert niet terug. De schuld en zonde heeft het opgestapeld. Met zijn heenvliegen brengt het ons nader aan de poortfen der eeuwigheid, waarin alle tijd eens verzinken zal. Zó toch luidde het woord van de engel, die zwoer bij Die, Die leeft in alle eeuwigheid, dat er geen tijd meer zijn zal. Op onwederstaanbaar aangrijpende wijze wordt de eed des engels en de zich snel herhalende jaarwisseling over het aardijk uitgeroepen. Wij snellen de eeuwigheid tegemoet.

Waarheen zal het jaar, wat aanvangt, onze weg voeren? Zullen wij het jaar beginnen en eindigen? Zal ramp en onheil ons worden gespaard of zullen de fiolen van Gods gramschap op aarde worden uitgestort? En zullen wij in de nameloze ellende, door de zonde veroorzaakt, een verberging vinden?

Ons waarlijk heil voor tijd en eeuwigheid hangt af van de verhouding, waarin wij staan tot God. Het is onafscheidelijk daarvan, dat wij deel aan Christus hebben. Buiten Hem zijn wij in Adam gerekend en dood en verderf onderworpen. Christus droeg de vloek voor Zijn volk en bracht een eeuwige verzoening aan. In Zijn gemeenschap is het eeuwig leven. Hij is een toevlucht voor de Zijnen. Met al hun zonden, in al hun verdrukkingen en voor de bange toekomst, verkrijgen zij bij Hem alleen verlossing, troost en rust.

Velen zijn heengegaan. Zij hebben Christus verlaten. Zij wandelen niet meer met Hem. Slechts een wijle waren zij gevolgd, omdat zij van de broden gegeten hadden. De wonderbare voeding van vijfduizend mannen zonder vrouwen en kinderen met vijf broden en twee visjes, had hen tot de erkentenis gebracht, dat Christus een profeet was. Maar hun blinde ogen waren niet verder geopend dan voor de spijze. Zij kenden zichzelf niet en zochten Jezus niet als hun Zaligmaker. Toen dan ook de Heere hen openlijk aanzegde, dat al hun ijver om Hem te zoeken niets anders was dan zelfbehaging en dat zij waarlijk deel aan Hem verkrijgen moesten, van toen af gingen velen Zijner discipelen terug en wandelden niet meer met Hem. En aan deze discipelen gelijk zijn allen, die niet waarlijk in Christus zijn ingeplant.

Hoe geheel anders was het gesteld met Petrus? Wie ook heengingen, hij kon van Christus niet af. Niet omdat Petras de Heere vasthield, maar juist andersom, wijl Christus Zijn volk behoudt. „En niemand", zo spreekt Hijzelf, , , zal ze uit Mijn hand rukken". Door de Heilige Geest wordt dat volk gedreven, om tot Christus te vluchten met al hun zonden. Dat mocht ons deel zijn bij de wisseling des jaars.

Een jaar is volgemaakt van zonden en ongerechtigheden door mensen, kinderen Adams, die krachtens hun diepe val niet anders kunnen en niet anders willen dan tegen God zondigen. Schuld is met schuld vermeerderd. De Heere zorgde en zegende en wij vernederde ons niet. God riep door Zijn Woord. Hij deed leven en dood ons aankondigen, en wij weigerden de knie voor Hem te buigen. „Ik heb op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanst", zo klaagt de Heere. „Ik heb klaagliederen gezongen en gij hebt niet geweend".

Mijn medereiziger naar de ontzaglijke eeuwigheid, moge de Heere uw ogen openen voor uw ontzaglijke ellendestaat. Hij doe u stilstaan op uw levensweg; stilstaan bij het wegvlieden van de tijd, eer ook voor u geen tijd meer zijn zal. Daartoe wordt Gods volk vei'waardigd. Het aan zijn zonden ontdekte, in zichzelf gans verloren volk, leert verstaan, dat bij niemand verlossing is. De ongerechtigheid is saamgebonden.

De Heere leidt in al de afgelegde wegen terug. Hij stelt het ordentlijk voor ogen, wat zij misdreven hebben. O, er is geen ontkomen aan. Geen tranen en gebeden kunnen Gods recht voldoen. Niemand is er die redt. Maar, o eeuwig wonder! Christus heeft verlossing teweeg gebracht. Hij heeft de schuld voldaan, In Hem is een eeuwige gerechtigheid. En Hij openbaart Zioh aan de Zijnen. Hij stelt-Zich tot hun toevlucht. Hij wil hun ziel rust geven.

Maar dan moge het ons bij het heenvlieden van het jaar gegeven worden, door het geloof tot Christus te komen met alle zonden en schulden. Als uw schuld nog openstaat, volk! zo gij de geloofstoeëigening van Christus en de vrijspraak des Vaders nog mist, o, werd het buiten Christus toch onhoudbaar. Tot Wie zullen wij henengaan? Hoe lang nog zullen wij het buiten Hem houden? Buiten de vrijstad, waar' de bloedwreker recht op ons behoudt tot de dood. De Heere wekke u ziel op, om te vluchten tot Hem alleen, Die de woorden des eeuwigen levens heeft. Hij make uw ziel vrij en geve u een nieuw jaar in te gaan, bij welks intrede gij zoudt mogen zeggen: „Het oude is voorbijgegaan, ziet het is alles nieuw geworden".

Niet alleen echter wü de Heere Zijn volk in een verzoende staat met God stellen. Hij is hun een toevlucht in al hmi verdrukkingen.

Vele zijn de tegenspoeden der rechtvaardigen. Enerlei wedervaart hen met de goddelozen. Ook het schier vervlogen jaar heeft dat weder bewezen. Deelden ook Gods kinderen niet in de algemene oordelen, die over de wereld gekomen zijn? Daarenboven waren zij in krankheden; ja in smarten der rouw. Hoe menige verdrukking kwam over des Heeren volk en hoe vele dagen zijn in vrees, ook door dat volk doorgebracht. Maar de Heere heeft beloofd. Zijn erfdeel niet te verlaten. En daarin ligt het grote onderscheid tussen Gods volk en de wereld, dat degenen, die de Heere vrezen in al hun verdrukkingen een toevlucht tot Hem hebben. Geheel de wereld kan de smart der zondegevolgen niet wegnemen. Onze naaste vrienden zijn nietige vertroosters. Maar meer dan in maagd en vriend is Gods volk gege-• , rt in Hem, Die een medelijdend Hogepriester is, in alles verzocht, uitgenomen de zonde. Tot wie zou dan Zijn volk henengaan? Hij heeft de woorden des eeuwigen levens.

De Heere zal de toevlucht der Zijnen zijn, ook voor de bangste toekomst. Tot wie zullen wij ons voor de toekomst wenden? Voor de donkere, bange toekomst? Een nieuw jaar verrijst van achter de kimmen. Wat zal het brengen? Voor u, voor mij, voor de onzen? Voor de vorsten en voor de volkeren? Zal het oorlogsrumoer in de verte, naderbij komen? Zal het woedende en vernielende, helse commrmisme zegevieren? Zal een wee worden uitgeroepen van de hemel, vanwege de opgehoopte zonden der na­ tie? Wie beschrijft de ellende, die ons mogelijk dit jaar wacht? En tot wie zullen wij ons wenden, opdat wij in het oordeel niet komen? Ai zeg; tot wie? Alle mensenverstand, alle mensenkracht schiet te koit. O, vraag het uzelf af, hoe gaat gij de toekomst in? Hoe zult gij het jaar intreden, dat voor ons ligt. Zo de Heere u niet een toevlucht werd, zult gij het alleen ingaan; en wie zal u dan redden, ten dage van Gods verbolgenheid? En wat meer is dan tijdelijke ellende, gij gaat een eeuwige nacht tegemoet.

De Heere echter wil Zijn volk op Hem doen rusten. Geen kwaad zal het overkomen, dat de Heei-e Zelf hen niet toeschikt. Die God, Die verlost heeft en nog verlost, zal ook in de toekomst verlossen. Hij deed de lieden die zuchten, tekenen door de man met eens schrijvers inktkoker aan zijn lendenen.

Ontrouwe verlaters zijn Gods kinderen "in zichzelf. Hoe moeten zij gedurig zeggen: „Heere, trek mij en wij zullen U nalopen". Zij hebben de trekking Gods nodig. Die onthoude de Heere ons niet in het jaar, dat wij tegemoet treden, opdat wij met Petn.is mogen zeggen: „Heere, tot wie zulleii wij henengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens". Wat ons dan ook overkome, al wordt de wereld in vuur en vlam gezet, dan zal temidden van de bange wereldweeën de olie en de wijn niet beschadigen, tot verkwikking dergenen, die de Heere vrezen.

Zonder hoop gaat Gods lieve volk de donkere toekomst niet tegemoet. De Heere ga met u het jaar uit; het nieuwe in. Dat uw ziel Hem aankleve, als eens mans gordel kleeft aan zijn lendenen, opdat wij op prinsen niet betrouwen en van de eeuwige Immanuël niet afzwerven.

Wijlen Ds. G. H. Kersten

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 december 1956

De Banier | 8 Pagina's

Tot wie?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 december 1956

De Banier | 8 Pagina's