Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een ernstige en liefdevolle vermaning

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een ernstige en liefdevolle vermaning

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarom, broeders! henaarstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken.

2 Fetrus 1 : 10

aarenboven, dat Woord „roept tot de imeenschap van Zijn Zoon Jezus Chriss". Hij, de Middelaar van het genadelerbond, wordt door het, roepende 'oord aan de zondaar ontdekt als de •eg, die tot het leven leidt. O, hoe ruim zalig worden in Hem. Nooit kunt ge ^e zaligheid in Christus te iniim voorstel- Isn. Voor de grootste der zondaren is bij em ontkoming. Door innerlijke roeping ordt Hij ons dierbaar en schept onze el hoop in Hem, hoe radeloos het ons ok was. „Die Mijn woord hoort en geft in Hem, Die Mij gezonden heeft, c- heüft het eeuwige leven". De geroeenen krijgen door het geloof kennis van e Borg des verbonds, en naar de mate fan him wasdom mogen zij Hem zich an hun ziel toeëigenen. Zij zijn de ver- ©rdineerden Gods, want „die Hij tevoren |erordineerd heeft, deze heeft Hij ook ; eroepen".

'erordinering en roeping behoren bij elaar; de roeping is een uitvloeisel der uwige verkiezing en valt samen met de •erkiezing in de tijd, waarmede de 'Heede Zijnen uit satans klauwen trekt, 'etrus spreekt dan ook van roeping en erkiezing beide.

od heeft van vóór de grondlegging der ereld besloten vsde van Adams nakomegen zalig zal worden en wie niet. Hij de Pottenbakker, die van de ene klomp «m maakt een vat ter ere, van de anlere een vat ter onere. Alleen Zijn sou- 'erein welbehagen beschikte het zo. iets, neen niets van de mens kwam tot iens voorverordinering ten eeuwigen leen in aanmerking. „Het is niet desgeen, die wil, noch desgenen, die loopt, aar des ontfermenden Gods". In de verorpene straft God eens de zonde naar ijn rechtvaardig oordeel; de verkorene : omt ter behoudenis naar vrijmachtige efde.

Ach, laat u die vaste praedestinatieleer niet stoten. Ware er geen verkiezing, er was voor niet één enig schepsel zaligteid. De verkiezing zegt ons, dat mensen als gij en ik, van God vervallen door de zonde, zahg worden wijl Gods liefde ten eeuwig bemint. Nu is er een weg ter zaligheid, omdat God verkoor, geheel vrijmachtig, uit gevallen Adamskinderen. O wonder van ondoorgrondelijke liefde, uier in de tijd de „broeders" geopenbaard. Want die verkiezing van eeuwigleid is de grond onzer verkiezing in de öjd. Petrus spreekt van uw verkiezing, en doelt dan daarop, dat God Zijn uwige liefde in het hart van Zijn volk verheerlijkte in het stondeke Zijns welbehagens. Dan gaat Hij in het huis van de sterk gewapende, om die zijn vaten te ontroven. Als een vuurbrand worden dan de van eeuwigheid gekenden uit het vuur gerukt. Hetzij als Timotheüs van kindse dagen af, hetzij als Saulus op de weg naar Damascus, hetzij als Manasse in de gevangenis, hetzij als de stokbewaarder van de rand des verderfs, hetzij als de moordenaar uit de poorten des doods, of op welke wijze en onder welke omstandigheden dan ook; God roept hen met kracht: „Leef, in uwen bloede leef". Nooit, neen nooit hadden zij naar God gevraagd; nooit om hun eigen zaligheid zich bekommerd. In hun eigen weg waren zij ten verderve heengesneld, doch hun verkiezing van God alleen redde hun ziel van de dood. Ach, - wie zal dit ooit doorgronden! Hoe zinkt Gods volk in die liefde weg. Hoe erkent het met aanbidding Gods vrije liefde.

„Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen". En dat is naar het Woord des Heeren: „Verblijdt u veel meer daarover, dat uw namen geschreven zijn in de hemelen".

Doch nu wil de heihge apostel van zijn broeders, dat zij hun roeping en verkiezing vast maken. Maar zijn die dan niet vast? Kan dan Gods volk vervallen van de zaligheid? Waar is dan hun troost? Doch neen: „De genadegift en de roeping Gods zijn onberouwelijk", en het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, blijft vast. Beide roeping en verkiezing zijn vast. Maar hoe kan dan toch Petrus vermanen die vast te maken? Dat vastmaken heeft niet zo zeer betrekking op de roeping en verkiezing aan de zijde Gods, als wel op de gelovigen zelf. Zij moeten er naar staan van hun roeping en verkiezing verzekerd te worden, wat in 1 Joh. 3 : 19 genoemd wordt „zijn hart te verzekeren voor God", en in Rom. 5 : 2: „en komen tot de volle verzekerdheid des geloofs", verzekerd zijnde dat niets ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke in Christus Jezus is. Niet de verkiezing van eeuwigheid hadden de geroepenen vast te maken, maar wel de roeping en verkiezing, met welke God hen trok uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht; hun roeping en verkiezing.

Zich daartoe te benaarstigen, ligt in de aard van het nieuwe leven. Zo min een vluchteHng naar de vrijstad rusten kon vóór hij in de vrijstad door rechterlijke vrijverklaring en door de dood des ho­ gepriesters van de bloedwreker verlost was, zó min kan een ziel rust hebben buiten de verzekering, dat zij met God is verzoend door de dood des Hogepriesters Christus Jezus. Ach, wat doet het ongeloof menigmaal twijfelen aan het werk, dat God in ons verheerlijkte. Of wel waarlijk Hij onze ziel riep en verkoor. Hoe menigeen van de geroepenen Gods is in grote bekommering vanwege de aanvechting, dat al wat in hem is slechts is uit kracht van opvoeding; dat de ware levendmakende bediening des Geestes in hem niet is.

Hoe donker kan hem zijn de gemeenschap aan Christus; hoe kan hij vrezen als hij zich plaatst voor de dood, nog alles te 'ZuUen missen wat ter zaligheid van node is. En zou dan één van Gods volk bij zoveel strijd kunnen stil zitten? Trekt dan enerzijds niet de Hef de Gods hem, en dringt niet anderzijds de nood tot het vastmaken zijner roeping en verkiezing? De aard van het leven doet ons staan naar groei en wasdom. O, henaarstigt u. Laat steeds meer uw ziel heihg jaloers zijn op de weldaden, die de Heere Zijn verder doorgeleid volk schonk; zoekt geduriglijk des Heeren , ." 5; ezieht, opdat gij het hart van de geestelijke Bruidegom nemen moogt met één uwer ogen en met een keten van uw hals. Tracht telkens weer uw pleitgrond te maken van de beloften, u geschonken, en smeek met David:

Gedenk aan 't woord, gesproken tot Uw knecht. Waarop Gij mij verwachting hebt gegeven.

Gewisselijk, de Heere zal niet achterblijven en ook uw ziel zal door het geloof eens mogen zeggen: „Bc weet, mijn Verlosser leeft".

En toch. Petrus ziet nog op iets anders dan op dit uitgaan vanwege de door God in de ziel gelegde hebbelijkheid. Doet de apostel het ons niet gevoelen als hij de nadruk vallen laat op het te meer vastmaken? »En zegt ons ook het „daarom", waarmede dit vers aanvangt, niet, dat Petrus het oog heeft op de heiligmaking? Dat „daarom" slaat terug op wat ge leest in vers 5 tot 7 en vers 8 en 9, des apostels aansporing tot heihgmaking.

De zonde rooft onze zielerust. Waar wij de zonde toegeven, krijgt satans bekamping kracht. In het afsterven der zonde en het jagen naar heihgheid ligt het vastmaken van roeping en verkiezing. Het leven voor onze ziel ligt alleen in Christus. In Hem is de fontein des levens en in Zijn licht zien wij het licht. Niets kan Hem ooit vervangen; ook onze bekering niet. Hoe groot de wonderen ook zijn, die de Heere in ons verheerlijkte, bron van leven zijn ze niet. Altijd en altijd weer moeten we van alles afgebracht worden, opdat uit Christus het leven vloeie. Maar nu verhindert het toegeven aan de zonde die gemeenschap te oefenen. En toch hoeveel geven wij de zonde toe! Eerst in ons harte straks in ons huis en verdere omgeving. Het innerlijke leven ontbreekt en de stem der vermaning zwijgt. O, mocht Gods volk eens opwaken om met ernst de Heere te zoeken en in het oefenen van het geestelijke leven, bij het sterven aan zonde en wereld, vast te maken roeping en verkiezing; het zou hen niet ledig, noch onvruchtbaar laten in de kennis van onze Heere Jezus Christus. Amen.

Wijlen Ds. G. H. Kersten

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 januari 1957

De Banier | 8 Pagina's

Een ernstige en liefdevolle vermaning

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 januari 1957

De Banier | 8 Pagina's