Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede van Ir van Dis

Droeg bovengenoemde begroting voorheen de naam van „Wederopbouw en Volkshuisvesting", met het optreden van het nieuwe kabinet is deze naam gewijzigd in „Volkshuisvesting en Bouwnijverheid". Met deze naamsverandering, waartegen generlei bezwaar bij ons bestaat, is echter de woningnood niet opgeheven of ook maar enigermate verzacht. Integendeel, de woningnood, die volksellende bij uitnemendheid, is nog steeds ontstellend groot, hetgeen ook niet behoeft te verwonderen als men bedenkt, dat onder vorige regeringen de woningaanbouw met opzet vertraagd is, om zodoende de werkloosheid te keren. Iets wat ten eerste hoogst onverantwoordelijk en ten tweede ook he­ lemaal niet nodig was, daar er nog zoveel te bouwen valt, dat er voor de bouwvakarbeiders, voorzover het door mensen bezien kan worden, werk in overvloed zal zijn.

Het is dan ook zeer te betreuren, dat de woningbouw niet veel eerder flink is aangepakt en dat de particuliere bouwondernemers daarbij niet de kans gegeven is, zich voor het volle pond te kunnen inzetten. Dit werd hun echter door het regeringsbeleid, dat er op gericht was de woningwetbouw en de gemeentelijke bouw boven de particuliere bouw te bevoorrechten, onmoge- Hjk gemaakt. Terecht kwam de afgevaardigde der S.G.P. daartegen op. Daar zijn rede voldoende duidelijk voor zichzelf spreekt, kunnen wij met deze inleiding volstaan en laten wij thans de rede van Ir. van Dis hier volgen.

Mijnheer de Voorzitter! De voorlopige uitslag van de woningtelling heeft wel zonneklaar aan het licht gebracht, dat de woningnood nog steeds enorm groot is. Zij heeft toch geleerd, dat wij elf jaar na de beëindiging van de oorlog vrijwel geen stap dichterbij de oplossing van het woonprobleem gekomen zijn, aangezien nog circa

260.000 gezinnen

geen eigen dak boven het hoofd hebben. Dientengevolge zullen velen van ons volk zich met inwoning moeten blijven behelpen, zullen tal van jonge mensen hun huwelijk moeten uitstellen, indien zij er niet in slagen ergens woongelegenheid te bekomen, terwijl niet weinigen zich op de meest

erbarmelijke wijze

zullen moeten blijven behelpen. Hef is niet te beschrijven, welk een ellende dit alles voor de hierbij betrokkenen medebrengt, terwijl ook de gevaren, welke deze toestand voor de gezondheid en het zedelijk peil opleveren, nauwelijks onder woorden te brengen zijn. Voorts ondervindt ook het bedrijfsleven ernstige nadelen van het

grote woningtekort,

doordat er geen woningen voor de arbeiders beschikbaar zijn. Bovendien komen daar nog bij de ontelbare krotwoningen in de steden, die nodig opgeruimd zouden moeten worden, evenals zovele dusgenaamde woningen op het platteland, zoals, om maar een voorbeeld te noemen, de éénkamerwoningen in de gemeente

Beerta.

Deze woningen hebben een kamer van circa 3 bij 3 meter, welke beter een hok genoemd zou kunnen worden en die dienst moet doen als woon-, eet- en slaapruimte voor een gezin met vier kinderen. Van dergelijke soort woningen zijn er te Beerta ongeveer 350 op een totaal van 1100. Daarbij komt nog, dat bij regen het regenwater er in modderige plassen op de verzakte vloer staat, zodat hier met alle recht van

onhoudbare toestanden

gesproken moet worden. En zo is het niet alleen in Beerta, ook in andere gemeenten komen dergelijke toestanden voor. Wij vragen ons dan ook af, of hiervoor geen oplossing zou kimnen gevonden worden door het bouwen van houten woningen. Het moge waar zijn, dat stenen woningen langer meegaan dan houten woningen, daar staat tegenover, dat de ervaring heeft geleerd, dat

houten woningen

het uithouden als stenen woningen bezwijken. Dit is wel gebleken bij de laatste watersnoodramp, toen op het eiland Flakkee houten woningen bleven staan, terwijl aangrenzende stenen woningen ineenstortten. Ook is mij medegedeeld, dat in Amerika in de buitenwijken der steden van de vijf woningen er vier van hout gebouwd worden. Door houten woningen op het platteland toe te laten, zou men aldaar niet behoeven te wachten, totdat de woningnood tot het verleden behoort.

Mijnheer de Voorzitter! Wij wensen thans over de bestrijding van de woningnood enkele opmerkingen te maken. Van achter de regeringstafel is in het verleden, toen het zelfs is voorgekomen, dat de woningproductie

kunstmatig laag gehouden werd,

herhaaldelijk verklaard, dat daartoe alles in het werk gesteld werd, maar telkens weer bleek, dat het einde van de woningnood naar een later jaar verschoven moest worden. Volgens één der opgaven van 's ministers voorganger hadden wij nu al bij of vrij dicht bij het einde van de woningnoodellende móeten zijn; de minister zelf heeft in i953 het jaar 1960 genoemd als einddatum er van, in 1954 echter dacht de geachte bewindsman meer aan het jaar 1962. De voorlopige uitkomst van de woningtelling leert ons echter, dat wij ook dan nog niet van de ellende van de woningnood zullen af zijn, zodat er nog ettelijke jaren nadien nodig zullen zijn, wanneer er tenminste niets tussenkomt, om ieder van woonruimte zonder samenwoning te voorzien. Hierop ziende, Mijnheer de Voorzitter, moeten wij het ten zeerste in het naoorlogste regeringsbeleid laken, dat aan de

particuliere bouwondernemers

van meet af aan niet de gelegenheid geboden is om in sterkere mate aan de woningbouw deel te nemen. De particuliere ondernemers hebben toch vóór de oorlog bewezen, dat zij in staat waren in de behoefte aan woningen te voorzien, waar destijds circa 85 pet. van de gebouwde woningen door hen werden afgeleverd. Thans echter moeten zij vanwege de regeringsmaatregelen belangrijk beneden dit percentage blijven, doordat zij, wat de subsidiëring betreft, achtergesteld worden bij de woningweten gemeentelijke woningbouw. Wij kunnen deze toestand niet anders dan betreuren, daar wij van oordeel zijn, dat de woningbouw en het opheffen van de woningnood er ten zeerste bij gebaat geweest zouden zijn, wanneer aan de particuliere bouwondernemers een

ruimere armslag

gegeven was. Van regeringswege heeft men dit echter niet gewild. Terwijl de woningwetbouw en de gemeentelijke bouw gesubsidieerd werden op basis van de Woningwet, werd de particuliere bouw gesubsidieerd op basis van de Premieregeling Woningbouw 1953, wat ten gevolge had, dat woningen, door particuliere bouwondernemers gebouwd, een drie a vier gulden hogere huurprijs per week hebben dan overigens dezelfde woningen, welke gebouwd zijn door woningbouwverenigingen en gemeenten. Het is te verstaan. Mijnheer de Voorzitter, dat over deze ongelijke behandeling in de kringen der particuliere bouwondernemers sedert jaren

grote ontstemming

heeft bestaan en nog bestaat. Dit is nog onlangs overduidelijk tot uiting gebracht door de voorzitter van de Nederlandse Bond van Bouwondernemers, de heer Beuker, in zijn rede, uitgesproken op het congres van de Nederlandse Bond van Bouwondernemers, dat op 30 October 1956 te Amsterdam gehouden werd. De heer Beuker zeide in zijn rede onder meer:

„Op de vraag: Overheids- of particuliere bouw en exploitatie, luidt daarom ons antwoord onomwonden: Regering, schep slechts de mogelijkheid voor dat particulier initiatief om woningen te bouwen, die op exploitabele basis kunnen worden verhuurd. De particuliere bouwondernemers zullen dan tonen, waartoe dat particulier initiatief in staat is".

Mogelijk zal hiertegen ingebracht worden. Mijnheer de Voorzitter, gelijk reeds meer gedaan is, dat de particuliere bouwondernemer de beste markt op­ zoekt en dus woningen zal bouwen, die bestemd zijn voor de beter gesitueerden en niet voor

de arbeiders,

maar dit zal eerst nog bewezen moeten worden. Feit is toch, dat vóór de oorlog in vrijwel alle steden van ons land door particuliere bouwers woningen gebouwd zijn, die bewoond werden en nog steeds bewoond worden door arbeidersgezinnen. Dat de particuliere bouwers bereid zijn ook thans arbeiderswoningen te bouwen, wanneer zij — zolang het huurprobleem nog niet opgelost is — niet langer bij de woningwet- en gemeentebouw zouden worden achtergesteld, is voorts door de heer Beuker in zijn genoemde rede nadrukkelijk verklaard in de volgende zinsnede:

„Wij vragen niets meer en ook niets minder dan een volledige gelijkstelling in subsidiëring van particuliere en woningwetbouw, ten einde in staat te zijn woningen te bouwen met redelijke huren voor de middengroepen en ook voor de arbeidersgezinnen". Mijnheer de Voorzitter! Wij zouden de minister willen vragen: Ggef de

particuliere bouwondernemers

eens de gelegenheid om hetgeen door hen zo nadrukkelijk verklaard wordt, namelijk, dat zij in staat zijn ook voor de arbeiders woningen met redelijke huren te bouwen, waar te maken. Mocht dan blijken, dat zij daartoe niet in staat zijn, dan is daarmede het bewijs geleverd, dat het gevolgde regeringsbeleid met betrekking tot de particuliere bouw een juist beleid is geweest. Daartoe zal vanzelfsprekend nodig zijn, dat de beide soorten van bouw, wat de subsidiëring betreft, op voet van gelijkheid worden behandeld.

Zolang dit bewijs nog niet geleverd is, vermag de tegenwerping, dat de particuliere bouwondernemers niet in staat en niet bereid zijn om ook arbeiderswoningen tegen redelijke huren te bouwen, ons niet van standpunt te doen veranderen.

Mocht de minister het bezwaarlijk blijven vinden, de particuliere bouw en de bouw voor woningbouwverenigingen en gemeenten op gelijke voet te subsidieren, dan zouden wij hem in overweging willen geven een

jaarlijkse huurtoeslag

te verstrekken voor elke in de particuliere sector gebouwde woning, welke voor de verhuur bestemd is. Hiermede zou hij de particuliere bouwondernemers stellig in hun verlangen tegemoet komen, gelijk blijkt uit de zoeven door mij gememoreerde rede van de voorzitter van de Nederlandse Bond van Bouwondernemers. Door een dergelijke regeling zou aan de onrechtvaardige toestand, een einde komen, terwijl de woningvoorziening daarbij ten zeerste gebaat zou zijn.

Het is toch bewezen, dat de particuliere bouwondernemers over het algemeen

vlugger, goedkoper en ook degelijker

bouwen. Dat zij vlugger werken, is wel overduidelijk in Den Haag gebleken, waar men voor het opleveren van een woningwetwoning zestien maanden bleek nodig te hebben, terwijl de patticuliere bouw dit in een tijd tussen de tien en elf maanden vermocht te doen. Wij zouden het dan ook om meer dan één reden een stap in de goede richting achten, wanneer de minister het plan opvatte, het huidige

dirigistische

stelsel te gaan loslaten en in overleg trad met de .vertegenwoordigers van de particuliere bouw, waarbij dan allerlejl belangrijke kwesties, zoals het bouwen' van arbeiderswoningen tegen redelijke huren, de subsidiëring op gelijke voeil van overheids- en particuliere bouw, : alsook van de huurtoeslag, besproken zouden kunnen worden. Voorts wil het ons voorkomen, dat he sterker inschakelen van de particuliere bouw bevorderlijk zou zijn voor het vero krijgen van het benodigde kapitaal. De minister heeft in zijn bouwprogram vooii 1957 de bouw van 75.000 woningen aangekondigd, doch met andere sprekers, die mij voorafgingen, zouden wijh de minister wülen vragen of daarvüoi wel het benodigde

kapitaal

te verkrijgen zal zijn. Wat het aantal! zelf betreft, daartegen zal bij niemand^ bezwaar bestaan, integendeel, het ware: zeer wenselijk, ja dringend nodig, dat dit aantal nog verhoogd werd, opdat de woningnoodellende binnen de korts! mogelijke tijd zou kunnen worden weg. gewerkt. Met het oog hierop moet Iiei wel zeer betreurd worden, dat zo vele bouwvakarbeiders, ik meen ongeveei 4000, in Duitsland en België werken en daardoor aan de woningproductie in Ne. derland onttrokken zijn, evenals het mei' lede ogen moet aangezien worden, clall er van 1950 tot 1954 niet minder dai!

730(i

bouwvakarbeiders met behulp vat; ruime regeringssubsidie geëmigreerc; zijn, terwijl zij hier te lande zo hard no' dig waren en nog hard nodig zijn. Wij vragen ons voorts af, of het ter opvoe. ring van de woningproductie niet aai te bevelen zou zijn, de bouw van

overheidsgebouwen.

van rijkskantoren en dergelijke sterke, te remmen dan nu gedaan wordt. Wan. neer wij zien hoe groot niet alleen é woningnood is, maar ook de nood bij het onderwijs en bij de ziekenhuizen. 3 dan mag toch verlangd worden, dat < ie overheid zichzelf een krachtige rem zal aanleggen en niet voortgaat met het bouwen van grote kantoorgebouwen: gelijk in het voornemen ligt tot een t»; taal bedrag van 28 miljoen. I In zake de huren, Mijnheer de Voorzifv ter, wensen wi] te verklaren, dat wij te.| gen de door de regering voorgestelè % huurverhoging, gepaard met blokkerin' van de helft daarvan.

zeer ernstige bezwarei

hebben. Ook wij zijn van oordeel, dal het beter zou zijn een lagere huurverhfr ging toe te staan zonder blokkering dat een hogere met - blokkering. Mijnheer de Voorzitter! Na hetgeet door mij is opgemerkt met betrekkin; , tot de particuliere bouw, zal het de mi , nister duidelijk zijn, dat wij tegenstanders zijn van het in het leven roepa j ' '

van een nationaal bouwbedrijl, T m

waarvan in de gewisselde stukken gf wag gemaakt wordt. Het is te begrijpen: a dat een dergelijk bouwbedrijf van socia-. listische zijde wordt voorgestaan, daa( w de socialisten krachtens chte hun beginselec J voorstanders van de geleide economi! , zijn en heel het maatschappelijk en bs j drijfslevan in staatsboeien zouden willö J klinken.

Een nationaal bouwbedrijf als door he wordt voorgestaan zou echter evengoeé met prijsstijgingen der bouwmateriale en andere factoren te kampen hebbetj zodat niet in te zien is, dat er dan goei kope woningen zouden gebouwd wof den. Dit klemt te meer, als bedadï wordt, dat verscheidene overheidsbedrijven,

; oals de spoorwegen, de PTT, tramaatschappijen, gemeenteijke gas- en Jectriciteitsbedrijven hun tarieven in de aatste üjd verhoogd hebben of hebben angekondigd, dat zij op korte termijn jot verhoging daarvan zullen overgaan. Bovendien kan het overheidsbedrijf, dat de naam Hawoma droeg, een baken in zee zijn voor hen, die zulke sterke voortanders van een nationaal bouwbedrijf ajn.

Jen ander onderwerp. Mijnheer de oorzitter, dat wij ter sprake wensen te rengen, betreft de

veelvuldige overheidsbemoeiïngen,

S3ie als een loodzware last op het bouwedrijf drukken en de vrijheid der bouwndememers aan banden leggen. Wij cijn allerminst voorstanders van een abolute vrijheid, maar zoals het nu ge- : eld is, bHjft er van de vrijheid vrijwel niets meer o^er op dit gebied. Hierover itan men uit de kringen der particuliere bouwers herhaaldelijk

klacht op klacht

beluisteren. Om maar één voorbeeld te ioemen, wijzen wij op de volgende pasage uit een artikel van een zeer bekend aannemer, n.l. de heer J. Dura, irecteur van de N.V. Dura's Aanne- _ lingsmaatschappij en voorzitter van de |tichting Raad van Bestuur Bouwbe- ^-ijf. Deze deskundige op bouwgebied jakte in „Elseviers Weekblad" onder eer de volgende verzuchting:

ieet ons, particuliere bouwers, de vrijheid weerom. Alles ligt aan knellende banden verankerd. Het controlerend apparaat groeit met de dag. Vroeger kreeg je binnen vier weken een bouwvergunning, nu mag je blij zijn met zes maanden. Wat een dwaasheid. Ze zeggen toch ook niet tegen een scheepsbouwer: nu mag je voorlopig geen schip op stapel zetten? "

Mijnheer de Voorzitter! Dit is maar één van de vele klachten, die aangaande de

ambtenarij en bureaucratie

bij het onderhavige departement — want daarop komen al die klachten tenslotte neer — in de kringen der bouwondernemers worden geuit. In „Het Parool" van 24 Augustus 1956 werden daarover nog een paar frappante uitspraken van deskundigen op bouwgebied gegeven. In het Voorlopig Verslag is op één van deze uitspraken, die nog maar zeer onvolledig weergegeven is, de aandacht van de minister gevestigd. In het betreffende stuk worden aangaande het woningbeleid

harde noten

gekraakt. Wanneer dit slechts door een enkeling werd gedaan, dan zou men daaraan niet te veel aandacht behoeven te schenken, maar het wordt toch wel anders, wanneer meerderen, waaronder vooraanstaande deskundigen op bouwgebied, zich al evenzeer over het euvel der ambtenarij en bureaucratie bij het woningbeleid beklagen. Zo werd door een ander gezaghebbend deskundige op jouwgebied volgens noemde verslag in Setzoeven

„Het Parool"

van 24 Augustus 1956 opgemerkt, dat het ministerie met de dag groeit. Schier elk ogenblik is er weer een nieuwe commissie en een nieuwe tak van dienst, waar men over een bouwwerk meebeslist op een uitgesproken ondeskundige wijze, waardoor de zaak alleen maar wordt opgehouden en bemoeilijkt. Hiermede wü men niet zeggen, dat er geen controle nodig is, maar men zou dit gedaan wensen te zien door een kleinere staf van mensen, die weten, waar men over praat. Bovenal wenst men verlost te worden van de

rompslomp der bureaucratie,

waarmede het zover gekomen is, dat, wanneer bijvoorbeeld in een stad als Amsterdam een bouwer een nieuw plan aanhangig maakt, hij de bestektekeningen in 32-voud moet indienen. Naar aanleiding hiervan werd door de betreffende bouwdeskundige opgemerkt, dat elke dienst bij het onderhavige departement specialisten heeft, die elk een exemplaar moeten hebben, terwijl zij het gewoonlijk onderling oneens zijn. Verschilt het plan slechts één op de 500 kubieke meter, dan wordt het door Den Haag afgekeurd, terwijl de provincie en de gemeente er haar goedkeuring reeds aan gegeven hadden. Wij zullen het hierbij laten. Mijnheer de Voorzitter. Uit hetgeen wij naar voren brachten, blijkt genoegzaam, dat er onder de oouwondememers grote ontstemmmg bestaat over de

veelvuldige

overheidsbemoeienissen met het bouwbedrijf, waardoor er van de vrijheid vrijwel niets overblijft.

Mijnheer de Voorzitter! Wij wensen thans enkele opmerkingen te maken over de op 1 Maart 1956 aangebrachte wijziging van het goedkeurings- en subsidiebeleid, waarmede een eerste stap gezet is op de weg naar de doorbreking van het voorheen gevolgde goedkeurings- en contingenteringsbeleid. Deze wijziging is op zichzelf aanvaardbaar, daar aan het vorige systeem van contigentering onder meer dit nadeel verbonden was, dat de aanwezige bouwcapaciteit niet voldoende benut kon worden, waardoor de woningproductie geremd werd.

De nieuwe regeling maakt het mogelijk, dat arbeiders, die voorheen slechts ten dele ingeschakeld waren, thans ten volle kunnen bijdragen in het opvoeren der woningproductie. Een tweede voordeel van deze regeling is voorts, dat de

continuïteit

in het bouwen er door bevorderd wordt. Toch bestaan er tegen deze regeling ook bezwaren, hetgeen te begrijpen is, doordat zij ertoe leiden kan, dat er van de gebouwde woningen heel wat zijn, welke niet zuUen komen in die gemeenten van ons land, waar de behoefte het grootst is. Het nieuwe beleid heeft dan ook niet overal een even gunstig onthaal gevonden.

In Friesland bijvoorbeeld is men er zeer mede ingenomen, omdat men daardoor in staat gesteld is meer dan het dubbele aantal woningen in uitvoering te verkrijgen dan voorheen. Ook in Gelderland is men er beter van geworden, daar het mogelijk werd het aantal in aanbouw zijnde woningen van zes k zevenduizend te doen stijgen tot negenduizend. In de grote steden, waar het veel moeilijker i-s aan te tonen, dat er

bouwcapaciteit

beschikbaar is of dat deze beter benut kan worden, is men met het nieuwe beleid echter niet zo zeer ingenomen. Zelfs zijn deskundigen daarom van mening, dat de nieuwe regeling alleen voor bepaalde gedeelten des lands behoort te gelden en dus niet voor het gehele land. Nog een ander bezwaar werd ons ter kennis gebracht. In de practijk moet n.l. gebleken zijn, dat bij de beoordeling van de bouwcapaciteit ook rekening wordt gehouden met de inschrijvingen bij aanbestedingen. Hierdoor komt het zwaartepunt van de mogeUjkheid om te kimnen bouwen te liggen bij de

prijs,

waarvoor gebouwd kan worden. Daardoor zullen die delen van het land — wij wijzen als voorbeeld op het westen van Zeeland — welke minder gunstig voor aanvoer en minder beschut liggen, zodat daarvoor meer voorzieningen nodig zijn, moeilijkheden ondervinden, omdat door genoemde omstandigheden de kosten hoger worden. Wanneer toch dicht bij de zeekust gebouwd moet worden, zullen de muren en de dakbedekking meer voorzieningen eisen. De muren zullen hechter moeten zijn, niet alleen om de meestal krachtiger windstoten op te kunnen vangen, maar ook om het doorslaan tegen te gaan. De daken moeten om die reden sterker zijn, maar om behoorlijk dicht te zijn, dient onder de pannen, over het dakbeschot, een laag asfaltpapier of iets dergelijks gelegd te worden. Dit zijn maar een paar voorbeelden. Mijnheer de Voorzitter, welke een indruk er van kuimen geven, dat de

bouwprijzen

ra bepaalde gedeelten des lands hoger komen te liggen. Bij de beoordeling van de bouwcapaciteit naar de prijs, waarvoor gebouwd kan worden, dient met deze en nog andere omstandigheden dus ter dege rekening te worden gehouden. Tevens willen wij in dit verband de aandacht van de minister er op vestigen, dat met het invoeren van

uniforme bouwvoorschriften

de nodige voorzichtigheid dient te worden betracht, daar wat in het ene jgedeelte van het land mogelijk is, voor een ander gedeelte op bezwaren stuit. Tenslotte, Mijnheer de Voorzitter, zouden wij nog iets willen zeggen met betrekking tot het aantal

bouwvakarbeiders.

Het is ons opgevallen, dat de minister heeft medegedeeld, dat dit aantal een stijgende lijn vertoont. In het bouwkundig blad „De Bouwrvakpatroon" is echter op deze mededeling van de minister nogal enige critiek geleverd. Men was namelijk van oordeel, dat deze stijging een gevolg was van het opnemen van ongeschoolde arbeiders. Gaarne zouden wij hieromtrent, indien mogelijk, van de minister enige nadere toelichting willen ontvangen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 januari 1957

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 januari 1957

De Banier | 8 Pagina's