Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

CVII.

; De standpunten van Groen en Da Costa belicht door dr. Volger.

Je vorige maal hebben wij gewezen op ^et boekwerk van dr. Volger, fihans Ned. ïerv. predikant te Amsterdam, getiteld: lüe leer der Nederlandsohe Hervormde lerk". Op bladzijde 213 van dit boek raat dr. Volger breedvoerig in op het |erschil in standpunt tussen Groen en )a Costa ten aanzien van de kwestie |an het al of niet handhaven der Fornulieren van Enigheid. Na eerst een lort overzicht gegeven te hebben van Ie inhoud van Da Costa's geschrift: iRekenschap van gevoelens", dat wij ïm niet in herhaling te vallen, zullen Iverslaan, geeft dr. Volger zijn oordeel Ir over. Hij doet dit als volgt: „In deze Irochure had Da Costa schone dingen lezegd, maar toch nam hij een positie tussen het standpunt der Haagse heen en de door hen bestreden Groningse Ichool. Materieel stond Da Costa geheel lan de zijde der Haagse heren: met de lenmerkende leer der Formulieren van Enigheid was hij het eens; formeel plaatste hij zich aan de zijde van de Broningse theologie: de Schrift zonder Be Formulieren. Da Costa legde zich in djn „Rekenschap van gevoelens" te veel lp termen vast. Hij wilde strijden met ïods Woord; en dat wilde de Groningse peologie al eveneens, naar het woord ïan De Groot (bedoeld wordt dr. Hoflede de Groot van de Groningse rich- „Verga vrij al wat wij schreven |n noch onze naam, noch onze ziensrijze worde verder gedacht, indien naar blijft — Christus, Gods Woord, l-ods waarheid"; maar Da Costa zag dit joord als Gods Woord. Dat was een lelijdenisuitspraak en wel van zijn eigen lerk. Bij zijn exegese van verschillende Icliriftgedeelten werd Da Costa door die ïerkelijke belijdenis geleid en stond hij Binnen de bepaling van begrippen door Ue kerk, anders dan bij de Groningse ïchting. Daarbij, Da Costa zag nieuwe Iwalingen en eiste daarom nieuwe beftdenis om die nieuwe dwaling tegen te ^an. Hij vergat, dat die nieuwe dwa- ''g niet nieuw was, maar oud; en de pujdenis in de bestrijding niet oud, laar nieuw.

lolgens A. Capadose in „Aan mijn ge- |ofsgenoten in de Nederlandse Her- Prmde Gemeente te 's-Gravenhage", te |-Gravenhage in 1843 uitgegeven, leeren dreef de Groninger liieologie: Jezus Christus is niet Godzelf, maar een mensgeworden hemeling; 2. Jezus Christus is niet gestorven om aan Gods gerechtigheid te voldoen, maar om door leer, leven en sterven de jzondaar te overtuigen, dat bij God geen toom was; 3. de Heüige Geest is niet waarachtig God, maar een kracht, hemelse gezindheid, christenzin; 4. de rechtvaardigmaking van de zondaar is niet om het bloed van Christus; 5. de Bijbel is niet Gods Woord.

Deze ketterijen nu waren niet nieuw, maar oud; én, de Groningse theologie was tot deze resultaten gekomen door hetzelfde formele standpunt in te nemen als Da Costa.

Bij discussie over de Heilige Schrift en uit de Heilige Schrift is nodig eenzelfde basis van redenering en bewijs; die basis was voor de Groningse theologie niet de kerkelijke belijdenis van de Heilige Schrift als Gods Woord; voor Da Costa wel. Da Costa voelde niets voor een onvoorwaardelijke ondertekening der Formulieren; toch ging hij in alles uit

van een onvoorwaardelijke erkenning van de inhoud dezer Formulieren. Het verschil tussen de Haagse heren en Da Costa lag in de beide woorden juridisch en medisch; of ook wel statisch en dynamisch, omdat Groen historisch dacht en Da Costa eschatalogisch ingesteld was. Voor Groen was het grondbestek der kerk reeds gegeven in de belijdenis; alle verdere bouw moest naar dat gemaakt bestek getimmerd worden; bij Da Costa was de ware kerk in deze bedeling een embryo; haar volkomenheid lag in de toekomst; Groen had in de historische belijdenis een norm voor de kerk, maar Da Costa moest zeggen, dat hij geen tijdperk wist, dat als de normale toestand der kerik was aan te wijzen. Groen en Da Costa redeneerden dan ook in zeker opzicht langs elkander heen! Het was of Groen, door historische blik geboeid, een vijand van het nieuwe was en alleen oog voor het oude bezat, en Da Costa door uit te zien naar de wederkomst van Christus het oude verwaarloosde, en aUeen het heimwee naai het nieuwe kende. Groen was echter geen vijand van het nieuwe en Da Costa had niet gebroken met het oude.

Dr. Volger haalt vervolgens een uitspraak aan van Groen uit een brief aan Da Costa, waarin de eerstgenoemde opmerkt, dat ook hij geen vijand van het nieuwe is, maar, zo voegde hij er aan toe, wat in het nieuwe goed is, blijft — en dit was volgens Groen ook Da Costa's denkbeeld — met al hetgeen vroeger goed was, in onafscheidelijk verband. Bij Groen, aldus vervolgt dr. Volger, en derhalve bij de Haagse heren, het streven naar kerkherstel uit het verleden en bij Da Costa naar de toekomst. Wetend en gelovend, dat alles goed zal komen, omdat Jezus komt, bepaalde dit Da Costa's standpunt in het kerkelijk conflict. Het verleden was er nu eenmaal geweest, dat verleden gaf geen norm; alles was in ontwikkeling begrepen, want het hoogste, het ideaal was nog niet bereikt; er was nog verkeerdheid, er was nog ziekte in het leven der kerk. Dat alles moest uitgisten en uitwerken. Vandaar zijn verlangen om evenveel ruimte en plaats om te spre-

ken en om te leren, voor de bestrijders als voor de voorstanders van de lievelingsbegrippen van de tijd.

Inderdaad, zo schrijft dr. Volger, instemmend met de door ons de vorige maal reeds genoemde, dr. Vos: „Vrijheid voor allen! De kerk ontbonden!" en hij vervolgt: „Da Costa was kinderlijk naief met zijn diagnose van de kwalen van de kerk. Het was ziekte, als zodanig gevaarlijk, maar er was medicijn en daardoor zou er genezing kunnen komen". Daarmede had Da Costa de toestand der kerk evenwel onjuist beoordeeld en aan de kerk geen recht gedaan, noch de ware aard van de bestrijders van de belijdenis der kerk onderkend. Da Costa zelf achtte de hoofdwaarheid van het christendom te bestaan in de belijdenis van de ware en met die des Vaders eenzelvige godheid des Zoons. Even verder werd evenwel medegedeeld, „dat de godgeleerden van het Groningse tijdschrift onder stromen van lof- en eregalmen, aan de Heere Christus toegebracht, zich steeds aan de ontkenning houden, dat Hij God Zelf zoude zijn". De ontkenning derhalve van de hoofdwaarheid van het christendom noemde

Da Costa ziekte, dat wil zeggen, geen zonde; een ziekte, die moest uitzieken in de kerk, tot wier wezen het belijden behoort, het belijden van Jezus Christus". De kerk, die de Christus heeft te belijden, wil zij kerk zijn en blijven, die kerk moest in haar laten uitwerken de ziekte van de verloochening van die Christus. Daarmede houdt, aldus dr. Volger, de kerk op te bestaan! De kerk is kerk, zolang als zij belijdt de Christus der Schriften; die kerk is geen keric meer, als zij toelaat de verloochening van de Christus. Er is op dit terrein geen neutraliteit mogelijk; binnen de grenzen van de kerk is maar één belijdenis mogelijk: Jezus is de Christus. Loochening daarvan is geen ziekte, maar zonde.

Vervolgens wijst dr. Volger er op, dat Da Costa bij de geestelijke therapie alleen aan medicamenten dacht, doch het operatief ingrijpen vergat. Hij ging in zijn naïeviteit voorbij aan het feit, dat een ziek lichaam soms dan eerst gezond kan worden, als één of ander lichaamsdeel wordt geamputeerd. Er zijn gezwellen, die weggesneden moeten worden; amputatie is dikwijls levensnoodzakelijk. En verder, zo schrijft dr. Volger, het ondertekeningsformulier van Dordrecht vroeg geen onvoorwaardelijke ondertekening van mensehjke geschriften, wat reeds in strijd zou zijn geweest met art. 7 van de Ned. Gel. belijdenis; het ging om het constateren van overeenstemming, waarbij Gods Woord de absolute norm was, en er steeds beroep op dat Woord mogelijk was, wat ontbrak bij het ondertekeningsformulier van 1816.... Het hoogste was het Woord Gods, maar dan kerkelijk bepaald door het formulier; het formulier als de kerkelijke belijdenis van de Heilige Schrift als Gods Woord, om in de kerk ruim baan te maken voor het Woord en het Woord alleen. Tot zover dr. Volger, die o.i. een juiste en objectieve beoordeling heeft gegeven van de door Groen en Da Costa ingenomen standpunten in zake de kwestie van het al of niet handhaven der Formulieren van Enigheid.

(wordt vervolgd)

Correctie. In het vorige stuk (CVI) kwamen enkele zeer storende drukfouten voor. In de 3e kolom regel 8 van boven zijn achter „dat" weggevallen de woorden: het niet. Regel 10 van onder staat „lezen" in plaats van Ieren. In de 4e kolom I5e regel van boven staat „leerwijsheid", moet zijn leervrijheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 februari 1957

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 februari 1957

De Banier | 8 Pagina's