Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nota inzake  beperking van bestedingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nota inzake beperking van bestedingen

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Antwoord der Regering en Replieken

Repliekrede van Ir van Dis

Was de belangstelling voor de behandeling van bovengenoemde Nota in eerste termijn reeds bijzonder groot, zij was dit niet minder bij de beantwoording van het negentiental sprekers door de regering en de daarop volgende repüelrên van de zijde der Kamer. Ook bij deze beantwoording en de replieken waren de gereserveerde en publieke tribunes geheel bezet, wat wel een bewijs is, dat de in deze Nota aan de orde gestelde onderwerpen ons volk groot belang in­ boezemen. Dit behoeft ook geenszins te verwonderen, daar de in de Nota aangekondigde maatregelen van ons volk grote offers vergen. Om niet in herhaling te vallen van wat reeds in vorige nummers van „De Banier" over de inhoud dezer maatregelen geschreven is, zullen wij hierop thans niet ingaan, daar de lezers zich dit nog wel zuUen herinneren of dit anders in de betreffende nummers kunnen nazien.

Slechts voor één punt willen viaj de aan- dacht der lezers nog even vragen, omdat daarover nog niets is vermeld. Het betreft een. punt, dat wij een lichtpunt zouden kunnen noemen en wel dit, dat in de Nota zelf niet is voorgesteld om de inkomstenbelasting te verhogen. Dit lichtpunt veranderde echter helaas bij de beantwoording der sprekers door de regering in volslagen duisternis. Voordat wij echter hierop nader ingaan, willen wij eerst nog vermelden, dat van de regering niet minder dan zes ministers het woord hebben gevoerd. Eerst sprak de Minister van Financiën, daarna de Minister van Landbouw, vervolgens de Minister van Economische Zaken. In de vergadering daags daarna volgden de Ministers van Sociale Zaken, van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid en tenslotte de Minister-President Dr. Drees zelf.

Bij deze debatten ging het er tussen prof. Oud en de regering scherp naar toe. Vooral de Ministers van Landbouw, van Economische en van Sociale Zaken toonden zich geërgerd en zelfs beledigd door de kritiek van prof. Oud en de wijze, waarop hij dit had gedaan, waar hij onder meer de loonronde van 1956 als een „verkiezingsloonronde" had gekwalificeerd, welke uitlating bij de replieken door prof. Oud echter danig verzwakt werd door de verklaring, dat hij volkomen overtuigd was van de politieke integriteit van de betreffende minister. Over en weer werden bij deze schermutseling uitdrukkingen gebezigd, welke de parlementaire regels van welvoeglijkheid nog niet overschreden, maar toch wel op het kantje hiervan af waren. Wij zullen hierop echter niet verder ingaan, daar de plaatsruimte dit niet toelaat en de lezers er ook niet wijzer van zouden worden.

Zoals uit het bovenstaande blijkt, was Minister Hofstra de eerste^ die namens de regering het woord voerde. Met grote spanning werd zijn rede gevolgd, met name in zake datgene, wat door hem zou worden medegedeeld met betrekking tot de voorgestelde verhoging van de melkprijs met 10 cent per liter, welk voorstel bij alle Kamerfracties een uiterst ongunstig onthaal had gevonden. Van de ene zijde zoals van die der R.K. en A.R. fracties was bepleit om ter compensatie van de sterk verhoogde melkprijs de kinderbijslag te verhogen, terwijl van de zijde der P.v.d.A, fractie een verhoging der inkomstenbelasting aan de hand gedaan was. Miaister Hofstra nu kwam met de mededeling, dat de regering bereid was om de voorgestelde verhoging van de melkprijs terug te brengen van 10 op 6 cent per liter, maar dan moest de Kamer toestemmen in een verhogiag van de inkomstenbelasting met 60 miljoen gulden voor inkomens hoger dan ƒ 8000 of in een verhoging van het tarief der omzetbelasting van 5 tot 5%%. De Minister liet daarbij duidelijk uitkomen, dat de regering aan verhoging der inkomstenbelasting de voorkeur gaf boven de verhoging der omzetbelasting, omdat bij doorberekening van deze belastingverhoging in de prijzen, deze wat zullen stijgen. Met dit voorstel heeft alzo de regering het aanvankehjke lichtpimt, waarop wij zoeven de aandacht vestigden, namelijk dat geen verhoging der inkomstenbelasting was voorgesteld, zelf uitgedoofd. Inplaats van op de uitgaven van het rijk krachtig te bezuinigen, stelde zij onder meer voqr de lasten te leggen op een deel van het volk, dat reeds zo zwaar belast is, zowel door de hoge inkomstenbelasting als door allerlei lasten, waaraan er onlangs nog weer één is toe- 'gevoegd door de invoering van de Algemene Ouderdomswet, waarvoor de hier in het geding zijnde personen het volle pond moeten opbrengen, omdat hun inkomen boven de 6900 gulden ligt. En daarbij blijft het niet. De Minister van Sociale Zaken heeft nog meer pijlen op zijn boog, welke binnen afzienbare tijd op ons volk nog weer zwaardere lasten zullen leggen. Zodoende worden de bedrijven en de particulieren al maar meer onder druk gezet inplaats van ze te verlichten door de exorbitant hoge uitgaven van de staat krachtig in te perken. De Kamerleden der S.G.P. hebben hierop jaar op jaar aangedrongen, maar de achtereenvolgende regeringen bleven in gebreke daartoe over te gaan. Zij hielden zich doof _yoor iedere aandrang, welke bezuiniging der staatsuitgaven inhield. En dit niet alleen, zij dreven de uitgaven steeds maar hoger op. Van 1953 tot 1957 stegen zij zelfs van ƒ 5616 miljoen tot ƒ 7368 miljoen, dat is dus circa 1700 miljoen gulden! Deze geldsmijterij wreekt zich thans in geen geringe mate. Het jaar 1956 gaf een aanmerkelijke verslechtering der situatie te zien. Vertoonde de betalingsbalans over 1955 nog een overschot, over 1956 was er van een overschot op deze balans geen sprake meer. Inplaats daarvan wees het handelsverkeer met het buitenland voor het eerst sinds jaren een aanmerkelijk tekort aan. Een tekort zelfs, zoals de regering heeft bekend gemaakt, van een bedrag van circa 600 miljoen gulden. Bedenkt men daarbij, dat, al waren er in de jaren vóór 1956 overschotten op de betalingsbalans, deze toch reeds aanmerkelijk teruggelopen waren, dan is het duidelijk, dat de financiële toestand van ons land verre van rooskleurig, zelfs zeer onbevredigend is. Tekorten op de betalingsbalans betekenen toch niet anders dan dat de nationale reserves steeds verder moeten worden ingeteerd, hetgeen dan ook inderdaad het geval geweest is. Hierop ziende is het zo zeer te betreuren, dat de regering op de rijksuitgaven niet krachtig bezuinigt.

Behalve van de zijde der S.G.P.-fractie, is bij de behandeling der regeringsnota ook van andere zijde op een verder gaande bezuiniging aangedrongen.

Zo verklaarde de heer Janssen bij de replieken namens de fractie der K.V.P., dat hij en zijn fractiegenoten onoverkomenhjke bezwaren hadden om de compensatie voor het terugbrengen van de melkprijsverhoging van 10 op 6 cent, te zoeken in verhoging van de inkomstenbelasting of omzetbelasting. Inplaats daarvan stonden zij een verdergaande beperking der overheidsuitgaven voor, gelijk blijkt uit de door de heer Janssen en anderen van zijn fractie ingediende motie, waarmede sprekers van andere partijen, ook de afgevaardigde der S.G.P., hun instemming betuigden, terwijl de woordvoerder van de P.v.d.A., de heer Vondeling zich er tegen verklaarde.

Met grote spanning werd het oordeel der regering over deze motie tegemoetgezien. Toen zij voor de tweede maal aan het woord kwam, waren vrijwel alle ministers in de vergaderzaal aanwezig. De Minister van Financiën, die het eerst aan het woord kwam, begon met op te merken, dat er een gebrek aan evenwicht in de Kamer was ontstaan betreffende de beperking van de bestedingen, waarbij hij onder meer wees op tegenstellingen in de kringen der K.V.P., der A.R. en der C.H. wat betreft de verschillende wensen. Voorts trachtte deze Minister de Kamer duidelijk te maken, dat het aanbrengen van bezuinigingen niet zon gemakkelijke taak is. Een opmerking, welke van een minister van de P.v.d.A. niet behoeft te verwonderen, want krachtig bezuinigen zou medebrengen, dat ook de heilige huisjes zoals subsidies aan dusgenaamde culturele in­ stellingen, waartoe toneel en dans, opera en televisie, binnen- en buitenlandse tentoonstellingen — de Minister noemde hierbij de tentoonstelling te Brussel — sport en spel en meer dergelijke vermaken behoren, zouden moeten worden ingetrokken. En daar wil de regering niet aan. Die moeten zo lang mogelijk met geld uit de staatskas gesteund worden, ook al zijn het vermaken in strijd met Gods Woord en al wordt daarbij, zoals ook bij tentoonstellingen in den regel het geval is, Gods dag schromelijk ontheiligd. Miljoenen worden aan dergehjke subsidies weggesmeten, maar dat is voor de regering geen verhindering om de melkprijs eerst met 10, later gewdjzigd in 6 cent per liter op te voeren, dus om de consumenten op hogere kosten te jagen — een vei^hoging van de melkprijs met 10 cent per liter betekent toch, dat het volk alleen voor melk over een jaar ongeveer 200 miljoen gulden meer zou moeten uitgeven! — en vervolgens op de belastingbetalers een nog al zwaardere druk te leggen.

Nu deelde Minister Hofstra wel mede, dat de regering bereid was om na te gaan of verdere bezuiniging mogelijk was, maar een vaste toezegging, dat er inderdaad een bezuiniging van betekerüs zal komen, deed hij niet. Dit zou dus maar afgewacht moeten worden. Mocht de motie-Janssen c.s. gehandhaafd worden dan zal aanneming er van door de Kamer, zo verklaarde de Minister, voor de regering betekenen, dat de Kamer de gehele begroting verwerpt en daaruit de consequenties trekken, hetgeen inhoudt, dat het kabinet zal aftreden.

Was de motie-Janssen c.s. hiermede voor de regering onaanvaardbaar verklaard, een zelfde verklaring legde Minister Hofstra ook af ten aanzien van de motie- Bieuwenga c.s. Deze motie had betrekking op het voorstel der regering om de bedragen benodigd voor het aanbrengen van verbeteringen in de landbouwbedrijfsgebouwen te blokkeren inplaats van uit te betalen, omdat de regering, zoals zij in haar Nota verklaarde, het onder de huidige omstandigheden nog niet mogelijk achtte om de verhoging van de normen voor bedrijfsgebouwen in de kostprijsberekening op directe vidjze te financieren. Daarom stelde zij zich voor een bedrag van 50 miljoen gulden te blokkeren met de bedoeling, dat de geblokkeerde gelden in geen geval vóór 1959 zullen worden vrijgegeven, voorts dat het vrijgeven afhankelijk zal worden gesteld van de financiële positie des Rijks na 1 Januari 1959, en verder, dat aan de deblokkering voorwaarden zullen worden gesteld, in de richting gaande van een gerichte besteding. Tegen de blokkering en het stellen van voorwaarden rezen uit de Kamer zeer ernstige bezwaren, hoewel men van de zijde der K.V.P. nog een slag om de arm hield, zodat nu nog niet te zeggen is of de leden der K.V.P.-fractie, van wie er één de motie-Bieuwenga mede ondertekend heeft, aan deze motie allemaal hun stem zullen geven.

De bezwaren tegen de blokkering wogen daarom zo zwaar, omdat er in de laatste 20 jaren, aan onderhoud en verbetering van tal van landbouwbedrijven maar zeer weinig tot stand gebracht is. Ook de gerichte besteding is een zeer bezwaarlijk element in dit regeringsvoorstel, omdat daarin duidelijk een poging tot sanering van de landbouw te onderkennen is, dus een poging tot opheffing van kleine bedrijven, het invoeren van vestigingseisen, vwjziging van het erfrecht, kortom een middel tot het voeren van een geleide landbouwpolitiek, waarbij de landbouwer de vrijheid ontnomen wordt naar eigen inzicht de geblokkeerde gelden te laten besteden. De motie-Bieuwenga beoogde nu e» uitspraak van de Kamer in die zin, de door de regering voorgestelde b kering niet geschieden zal. Zoals reeds opgemerkt stond de regerij, tegenover deze motie even afwijzend aj tegenover de boven besproken motjj Janssen. De Ministers Hofstra en Manj holt verklaarden haar onaanvaard

Nadat ook andere ministers nog in twee de instantie het woord gevoerd hadden sprak Minister Drees zich in een rede over de twee onaanvaardbaar vei klaarde moties nader uit. Hij begon m er op te wijzen, dat moties een twee ledig karakter kunnen hebben. Zij km nen namelijk rechtstreeks een afkeuijj; inhouden van het gevoerde beleid, of kunnen wensen tot uiting brengen. het eerste geval, zo verklaarde Ministe Drees, is het duidelijk, dat het aanii! men van een dergelijke motie, de rei ring tot aftreden noopt. In het and( geval behoeft dit niet, daar de regem zulk een motie naast zich neer kan W

In de huidige omstandigheden ecl lag de zaak volgens hem anders. Er wj een Nota, waarin verscheidene maate gelen belichaamd waren, die met el één geheel vormen. De regering ^A as de wens der Kamer tegemoet gekorna door de verhoging van de melkprijs vu 10 op 6 cent te brengen onder vooi waarde, dat één der beide belastingei zouden verhoogd worden. In de plaal hiervan wil de motie van de heer Janssa bezuiniging op de rijksuitgaven. Het echter de vraag aldus Minister Dree of die bezuinigingen aan te bevelen boven een belastingverhoging. De r ring bevond zich zodoende in de ] tie, dat bepaalde onderdelen van regeringsbeleid door de Kamer niet zon den worden aanvaard, indien de betiel fende moties aangenomen werden, zod: zij zich genoodzaakt zou zien daani haar consequenties te trekken.

Daar het inmiddels al vijf uur gewordf stelde de Voorzitter voor de h raadslagingen op dat ogenblik te eindigen en ze Dinsdag 12 Maart vooi te zetten. De fracties konden zich c verder beraden. Op het ogenblik, dat wij dit schrijven, dus nog niet bekend hoe het met il beide hierboven besproken moties s gaan. Het is lang niet onmogelijk, è de K.V.P.-fractie haar motie intrekt ( haar in een andere vorm giet, zo, date regering er geen bezwaar meer tega heeft. Met zekerheid is daarvan ecliffl thans niets te vermelden, zodat wij beter achten ons ten deze niet in singen te verdiepen. We laten thans de rede volgen, wi Ir. van Dis namens de fractie der S.G.I bij de replieken hield. Zij luidt als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Niettegenstaande de omstandigheid, è de regering enkele concessies heeft p daan, is het ons toch niet mogelijk oi ons achter het regeringsbeleid inzak de bestedingsbeperking te stellen. Ou voornaamste bezwaar tegen de door regering voorgestelde maatregelen blij' toch, ook na de daarin voorgestelde v' anderingen, onverminderd bestaan, i meiijk het bezwaar, dat de voorgestel bestedingsbeperking voor een zeer 1" langrijk deel neerkomt op een

afwenfeli»!

op de consumenten en de belasting! Iers. Zo heeft de Minister van Financiö verklaard, dat de regering bereid is i* Ie melkprijs inplaats van met 10 cent gt 6 cent te verhogen. Hierbij blijft dus , gt feit bestaan, dat de consumenten och nog een niet geringe prijsverhoging , oor de melk zullen moeten betalen en lan voor melk, die eigenlijk betei-

vervalste melk

OU kunnen vs^orden genoemd, doordat reen belangrijk percentage vet aan ont- •okken wordt, iets, waarop wij in eerste gfjjiijn reeds de aandacht gevestigd heb- «n, maar waarop noch de minister van financiën, die de verhoging van de nelkprijs in zijn antwoord betrokken eeft noch zijn ambtgenoot van Land- , ouw ook maar met één woord zijn agegaan. Volgens het nieuwe voorstel [gf regering zal ons volk dus voor de aelk, welke, vergeleken bij de voor- ai lorlogse melk, van

inferieure kwaliteit

6 cent per liter meer moeten betalen, f, at vooral voor de grote gezinnen en 'Oor tal van anderen, die over een smal- 5 beurs beschikken, een zeer groot bewaar is.

ierbij blijft het echter niet. De regeing wil de 60 miljoen, welke het terugirengen der melkprijsverhoging van 10 ip 6 cent per liter, zal kosten, verhalen ip de belastingbetalers, op hen dus, die eeds zo zwaar onder belastingen en indere lasten gebukt gaan. Zij stelt natielijk voor om óf de

inkomstenbelasting

e verhogen van degenen, die een inkonen hebben van ƒ 8000 per jaar of horer, óf de omzetbelasting te verhogen loor het tarief dezer belasting te brenren van 5 pet. op 5 ¥4 pet. In beide getallen wordt dus de belastingdruk verwaard, met dit verschil, dat in het ene ; eval een bepaalde groep van ons volk 'etroffen wordt, de dusgenaam'de midlengroep, en in het andere geval het gelele volk, daar verhoging der omzetbeisting allicht tot gevolg zal hebben, dat Ie prijzen verhoogd worden. Is dit laatte niet het geval, wanneer namelijk niet Degestaan wordt de verhoging der ometbelasting in de prijzen door te bereenen, dan zal zij een verzwaring van asten betekenen voor de

middenstandsbedrijven.

raarop ik sti^aks nog nader terugkom, 'egen beide voorstellen. Mijnheer de 'oorzitter, bestaan bij ons zeer ernstige ezwarcn, welke, in het kort gezegd, ierop neerkomen, dat wij van oordeel ijn, dat de belastingen niet verhoogd, laar veeleer verlaagd behoren te woren. De regering heeft de oplossing om it verlaging van de aanvankeHjk voorstelde melkprijsverhoging te komen nzes inziens dan ook in een

geheel verkeerde

citing gezocht. Zij had met voorstellen ehoren te komen tot verlaging der jksuitgaven. Wanneer wij bedeniken, at deze uitgaven in de tijd van 4 jaar iet 1700 miljoen gestegen zijn, dan iOet het toch mogelijk zijn, en is het ilfs noodzakelijk, daarop te bezuinigen 'plaats van de prijzen van voor de ge- 'ndheid onontbeerlijke levensmiddelen 1 de belastingen te verhogen. Het is iel voor het eerst, dat er vanuit de amer op bezuiniging der rijksuitgaven j de regering aangedrongen is. Ook ij hebben dit

herhaaldelijk

n, maar de achtereenvolgende na- 'nogse regeringen bleven voor deze fflurang doof. Zij gingen door met de 'Wsmijterij, zo zelfs, dat de staatsuit­ gaven met honderden miljoenen guldens omhoog gingen. Nog maar onlangs deelde de regering mede, dat de uitgaven voor 1957 in vergelijking met 1956 met ruim

800 miljoen gulden

gestegen zijn. Hierop lettende, behoeft het niet te verwonderen, dat de bodem van de schatkist te zien kwam en dat de regering zich genoodzaakt zag maatregelen te nemen. Deze zouden echter niet nodig geweest zijn, indien in de naoorlogse jaren en in het bijzonder ook in de laatste jaren, waarin de woorden hoogconjunctuur en welvaartsverdeling niet van de lucht waren, niet zulk een onverantwoord financieel beheer gevoerd was. Dit toch is maar al te zeer het geval geweest. Het had er veel van, alsof het geld maar voor het grijpen lag en men zich van alles maar kon veroorloven. Door de voortdurend toenemende staatsbemoeüng, gepaard met dwang op dwang, werden de

ambtenarij en de bureaucratie

al meer en meer de hoogte ingedreven, zodat het aantal ambtenaren op 1 Juni 1955 reeds 77.324 bedroeg. Een jaar later was dit aantal nogal weer groter geworden en gestegen tot niet minder dan 83.941, wat overeenkomt met een stijging van ongeveer 9 pet. Alleen ten behoeve van het Departement van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening werden in 1955 en 1956, 832 ambtenaren aangesteld, terwijl voor 1957 nog weer eens een toename van 700 man bij dit Departement is geraamd. Voorts steeg op het Departement van Oorlog en Marine het aantal ambtenaren in de tijd van twee jaar met

ruim 11.000,

terwijl ook het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in 1956 een belangrijke vermeerdering van het aantal ambtenaren te zien gaf. En wat het Departement van Sociale Zaken betreft, daarbij is alleen voor de uitvoering van de Algemene Ouderdomswet, welke zulke zware lasten op ons volk legt, de vermeerdering van het aantal ambtenaren op circa 800 getaxeerd. Wanneer wij ons bij de laatste begroting bepalen, waarvoor deze regering verantwoordelijk is, blijkt, dat het aantal ambtenaten, nog uitgezonderd het Departement van Defensie, thans ongeveer 7 pet. hoger is dan op 1 Juli 1956. Dit opvoeren van het aantal ambtenaren achten •wij

onverantwoord,

zowel met het oog op de rijksfinanciën als met het oog op de belastingbetalers, die er maar voor moeten opbrengen, en voorts met het oog op de ambtenaren zelf, die bij het omslaan van de conjimctuur noodzakeHjkerwijze ontslagen zouden moeten worden, en tenslotte omdat een overtollig ambtenarenapparaat gepaard gaat met een hoog opgevoerde bureaucratie, waaronder duizenden nijvere ondernemers als onder een loodzware last gebukt gaan. Voorts zouden er ettelijke müjoenen bezuinigd kunnen en behoren te worden op de met

lovistige hand

toegekende subsidies ten behoeve van sport en spel, dans en danskunst, toneel en opera en nog zoveel andere vermaken meer. Helaas stonden en staan vvdj met betrekking tot deze subsidies in deze Kamer steeds 'geheel alleen, wanneer •vsdj het intrekken er van op principiële en financiële gronden voorstonden en ook nu weer hebben voorgestaan. Doch dit kan ons niet weerhouden deze intrek­ king ook ditmaal bij vernieuwing bij de regering te bepleiten. Hetzelfde kan gezegd worden ten aanzien van de miljoenen, die uit 's rijks kas besteed worden ten behoeve van

internationale organisaties.

Hoeveel geld is en wordt er niet weggesmeten voor de vergaderingen van de Benelux, voor die in Straatsburg, waarvan het gevolg is, dat de kolenprijzen al maar de hoogte ingegaan zijn, alsook voor de Organisatie der Verenigde Naties, aangaande welke staatslieden van "naam in de laatste tijd volmondig verklaard hebben, dat zij een grote mislukking is.

Mijnheer de Voorzitter! De regering heeft enkele concessies gedaan. Over de bereidheid om de melkprijsverhoging van 10 op 6 cent te brengen met de daaraan toegevoegde voorstellen hebben wij reeds onze mening kenbaar gemaakt. Inzake de verhoging van de vennootschapsbelasting heeft de regering verklaard, dat zij bereid is daaraan ten 'dele een tijdelijk karakter te geven, maar daarmede is de verhoging niet ongedaan gemaakt, ja, zelfs heeft de regering niet gezegd voor hoe lange tijd 'die verhoging gelden zal.

Voorts heeft de Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening namens de regering verklaard, dat hij bereid is om de

50 miljoen

niet te blokkeren, doch uit 'dit bedrag voor de instandhouding van de landbouwbedrijfsgebouwen subsidies aan de eigenaren te verstrekken, maar •wij betwijfelen zeer sterk, of de regering hiermede een werkelijke concessie heeft gedaan. Ten aanzien van 'de kleine bedrijven heeft de Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening onze zienswijze, dat zijn beleid er op gericht zal zijn de

kleine bedrijven

op te heffen, geenszins kunnen doen wijzigen. Integendeel, de rede van de minister heeft ons in onze mening versterkt, 'dat het regeringsbeleid er op gericht is kleine bedrijven, waarmede de Minister bedrijven beneden de 10 ha. op het oog had, zoveel mogelijk op te ruimen. "

Mijnheer de Voorzitter! De Minister van Financiën heeft ten aanzien van de inflatie opgemerkt, dat hij het geen schande vindt om zich aan. 'de rand van de

inflatieafgrond

te bevinden, als we er maar niet invallen. Wij vinden dit wel een hoogst merkwaardige opmerking voor een Minister van Financiën, die — gelet op de uiterst nadelige gevolgen, welke inflatie heeft, niet het minst voor 'de minder draagkrachtigen, voor de vergeten groepen en zovele anderen, die van een klein inkomen moeten rondkomen — alles in het werk behoort te stellen om

zo ver mogelijk

van de rand van de inflatieafgrond verwijderd te blijven, opdat wij er niet bij de geringste stoot invallen. De Minister zal wellicht opmerken, dat de regering daartoe juist de maatregelen inzake de bestedingsbeperking voorstelt, maar wij betwijfelen zeer of deze maatregelen voldoende zullen zijn, in welke twijfel wij volstrekt aUeen niet staan. Van verschillende andere zijden wordt dit eveneens betwijfeld. Mijnheer de Voorzitter! De Minister van Financiën heeft voorts enkele opmerkingen gemaakt ten aanzien van de verhoging der tarieven

bij de overheidsbedrijven. Wat de geachte bewindsman 'dienaangaande zeide, kwam hierop neer, dat, als de exploitatie verliesgevend is, het noodzakelijk is, de inkomsten te verhogen door tariefsverhoging. Wanneer het de overheidsbedrijven betreft, blijkt de regering er alzo niet voor terug te deinzen de prijzen te verhogen, ook al wordt daardoor het prijsstabilisatiebeleid doorbroken. Wanneer het echter de

landbouw en de particuliere bedrijven,

ook de middenstandsbedrijven, geldt, dan heeft het heel wat voeten in 'de aarde, vóórdat de regering bereid is ten gunste van deze ondernemingen iets te doen. Dan schermt zij onmiddellijk met de prijsstabilisatie, en als er tenslotte uit de betrokken kringen zulk een sterke aandrang wordt uitgeoefend, dat er wel iets gedaan moet worden — gelijk dit thans ten aanzien van de landbouw het geval is — dan stelt zij maatregelen voor, die in de kringen van het particuliere bedrijfsleven zeer grote bezwaren ontmoeten, gelijk dit het geval is bij de door 'de regering voorgestelde maatregelen betreffende de landbouw. Ook nu blijkt dit uit de reacties van het middenstandsbedrijfsleven ten aanzien van de door de regering gedane voorstellen inzake het verhogen van de omzetbelasting of het verhogen van de inkomstenbelasting voor de inkomens boven de ƒ 8000. In een ons van die zijde toegezonden telegram wordt er terecht allereerst op gewezen, dat het de regering

niet gelukt

is aannemehjk te maken, dat zij in haar huishouding niet meer zou kunnen bezuinigen. Voorts wordt in dat telegram opgemerkt, dat, wanneer de eventueel verhoogde omzetbelasting niet doorberekend mag worden, deze verhoging dan een directe last betekent voor het bedrijfsleven, terwijl verhoging der directe belasting voor de inkomens boven ƒ 8000 een

extra zware druk

zou betekenen, te meer als daarbij in acht genomen wordt, gelijk ook in het onderhavige telegram gezegd wordt, ten eerste, dat de Algemene Ouderdomswet op deze inkomens reeds zulk een zware last heeft gelegd; ten tweede, dat de huurverhoging straks andermaal de lasten voor deze inkomens zal verzwaren, terwijl zij ten derde evenzeer de gevolgen zullen gaan ondervinden van de stijging der kosten van het levensonderhoud. Mijnheer de Voorzitter! Wat de

ingediende moties

betreft, wensen wij tenslotte te verklaren, dat wij de motie van de geachte afgevaardigde de heer Janssen c.s. kunnen steunen en er ook vóór zullen stemmen, indien zij tenminste door de voorstellers niet ingetrokken wordt, dewijl hierin verklaard wordt, dat de gelden, benodigd voor het brengen van de verhoging der melkprijs van 10 tot 6 et., behoren te worden opgevangen in verder gaande bestedingsbeperking in de sfeer van de rijksoverheid, wat onzes inziens betekent, dat het de bedoeling van de indieners dezer motie is om op de rijksuitgaven te bezuinigen.

Tegenover de motie van de geachte afgevaardigde de heer Roemers c.s. staan wij daarentegen afwijzend, daar deze motie, wanneer ze tot uitvoering zou komen, er toe zou kunnen leiden, dat de belastingen

nog al hoger zouden .vorden opgevoerd dan in da voorstellen der regering het geval is, indien de regering namelijk niet bereid is tot ingrijpender bezuiniging op de rijksuitgaven' over te gaan. Aangaande de motie van de geachte afgevaardigde de heer Bieuwenga c.s. wensen vdj te verklaren, dat vvdj daaraan onze steun en bij handhaving door de voorstellers ook onze stem kunnen geven, daar bij ons, zoals reeds in eerste termijn uitvoeriger is betoogd, tegen de door de regering voorgestelde

blokkering

van 50 miljoen zeer ernstige, ja onoverkomelijke bezwaren bestaan. Ook wat de minister in plaats van dit blokkeringsvoorstel aan de Kamer heeft voorgelegd, namelijk dat hij bereid is om in de plaats van de onderhavige blokkering een soort fonds te vormen, waaruit ten behoeve van de landbouw subsidies zouden kunnen worden verleend, kan onze instemming niet hebben, daar v/i] dit allerminst een verbetering achten. Inzake de motie van de heer Droesen wens ik tenslotte op te merken, dat wij daartegen

geen bezwaar

hebben, nu de regering heeft vefldaard, dat zij het voornemen heeft meer rekening te zullen houden met de eigenaarslasten in de landbouw en daartoe in de kostprijsberekening van landbouwproducten van hogere pachtprijzen uit te gaan. Wij zouden er alleen nog bij de regering op willen aandringen om haar voornemen in de kortst mogelijke tijd tot uitvoering te brengen, en wel op een zodanige wijze, dat er ten aanzien van de grondrente een voor de landbouw bevredigende regeling zal verkregen worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 maart 1957

De Banier | 8 Pagina's

Nota inzake  beperking van bestedingen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 maart 1957

De Banier | 8 Pagina's