Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vervolg der rede van de beer Kodde

Uit het eerste gedeelte van de rede, welke de heer Kodde bij de behandeling van de begroting van Landbouw uitsprak, heeft men kunnen zien, dat de afgevaardigde der S.G.P. daarbij met alle nadruk is opgekomen tegen het streven, zoals dit ook bij het landbouwbeleid te constateren valt, om alles van bovenaf, namelijk door de overheid, te doen regelen, omdat bij dit streven maar al te zeer alles van de mens, en niet van God verwacht wordt. Tevens heeft de heer Kodde onder meer een lans gebroken voor de kleine boeren, over wie de laatst© tijd nogal eens het één en ander is te doen gew'-eest. Men denke slechts aan de Nota inzake beperking der bestedingen, waarbij ook het laten voortbestaan der kleine boerenbedrijven onderwerp van discussie uitmaakte. Was ook toen van de zijde der S.G.P.-fractie reeds voor de kleine boeren opgekomen, bij de behandeling der landbouwbegroting kwam de heer Kodde, gelijk men dit de vorige week in het eerste gedeelte van diens rede heeft kunnen lezen, bij vernieuwing voor hen op door onder meer zich er tegen te verzetten, dat door middel van gedwongen ruil- of herverkaveling de

kleine boerenbedrijven zullen worden opgeheven.

In het vervolg zijner rede kwam de afgevaardigde der S.G.P. nog eens terug op de verkaveling, zoals die op Walcheren plaats vond, waarbij ook aandacht werd besteed aan de bezwaren tegen de wijze van werken in dit deel van Zeeland, dat door de oorlog zo zwaar getroffen werd. Voorts werden nog onderscheidene andere onderwerpen ter sprake gebracht, - zoals de bestrijding van ziekten onder het vee, waarbij ook voor de gewetensbezwaarden werd opgekomen. Alle onderwerpen, welke in het tweede gedeelte der rede behandeld worden, in dit inleidend woord te gaan opsommen, achten wij niet nodig, daar ze genoegzaam voor zichzelf spreken. Wij zullen het daarom hierbij laten, om thans het tweede en tevens laatste gedeelte der rede te laten volgen. De heer Kodde sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Zoals reeds gezegd, hebben wij geen bezwaar tegen een sanering van de bedrijven, zoals op Walcheren •plaatsvond, en achten wij het juist, dat de Domeinen grond besohikbaar stellen voor hen, die bereid zijn de streek, waar zij wonen, te verlaten. Dat wil niet zeggen, dat zich geen bezwaren ontwikkeld hebben door de wijze van werken in Walcheren. Er is bij mij wel eens de vrees, dat zij, - die in Walcheren vergroting van het bedrijfje kregen, moeilijkheden zullen krijgen met de personen, die wel zijn vertrokken, maar tooh bezitters van die grond zijn gebleven. Straks hebben zij kinderen of zijn hun kinderen groot en wat zal er dan gebeuren? Ik ken althans gevallen, waar het gevaar aanwezig is, dat het verkeerd loopt. Wat dan? Moet dan de Staat die grond maar kopen? Dat acht ik niet de juiste oplossing. De juiste oplossing acht ik meer, dat de Staat die gronden ruilt voor grond in de streek, waarin de vestiging plaatsvindt, met de personen, die plaatsmaken ten behoeve van d-e vergroting van de bedrijven. Verder diende de Staat te streven naar het overdragen van het bezit aan hen, die op het vergrote bedrijf zijn geplaatst, en dit op billijker voorwaarden. Die voorwaarden mogen niet zo zijn als er nu een paar jaar geleden getracht is in Walcheren eigendommen over te dragen. Hetgeen op blz. 6 is gesteld inzake het geven van

subsidies

voor de bouw van boerderijen, doet ons wel vrezen, dat de overheidsbemoeiingen zover zullen gaan, dat zij, inplaats van helpend, tegenwerkend zullen zijn. Daarop zal ik nu niet dieper meer ingaan, want het is nu wel genoegzaam bekend, welk standpimt wij daaromtrent hebben. Over de aankoop van grond van hen, die vertrekken, heb ik al mijn mening gezegd. Thans vnl ik nog even stilstaan bij aankopen van hen, die niet vertrekken, maar hun bedrijf staken. De geachte bewindsman meent, dat die aankoop, met de ouderdomsvoorziening, een mogelijkheid zal openen voor ouderen om stil te gaan leven en plaats te maken voor jongeren. Maar zij, die verkopen, zullen toch weer een rendabele belegging moeten zoeken, en het heeft de schijn of de geachte bewindsman door het stellen van het gestelde de mening is toegedaan, dat zulks niet kan in de boerderij. Immers, als dat kan, waarom dan verkopen? Waarom moet de Staat dan het bedrijf overnemen? Waarom kan de oudere boer niet rustig van zijn bezit gaan leven en de jongere het werk doen en hem een vergoeding geven voor het gebruik van het bezit? Helaas is het zo, dat de lasten zodanig hoog zijn en de opbrengst zodanig laag is, dat zulks niet kan. Maar dan gaan wij dus de weg op, dat de Staat bezitter wordt, ook van het land. Vermoedelijk zal de Staat daarbij niet wel varen, en zal de

belastingbetaler

wel goed zijn om de tekorten te dekken. Het is toch wel een feit, dat de overheid niet zo goedkoop exploiteert. Hetgeen verder op die bladzijde is gesteld inzake de eisen van bedrijf en de eisen, te stellen aan de persoon, is in het voorgaande reeds besproken. Het gaat te ver. Het gaat in een richting, waarin alle vrijheid te loor gaat. Gaarne willen wij, met de geachte bewindsman, hopen, dat de electrificatie van het platteland in de huidige regeringsperiode haar beslag zal krijgen. Vrees is geen goede raadgeefster, maar wij kunnen er toch niet aan ontkomen om vrees te hebben, dat het niet zal gelukken, gezien de kosten, daaraan verbonden, en de moeilijkheden, welke zich thans openbaren. Toch willen wij gaarne aandringen op

voorziening, omdat daardoor de mogelijkheden van gemakkelijker bedrijfsvoering gemaakt worden. Het is niet mijn bedoeling om nu nog in te gaan op de financiële gevolgen, welke zullen voortvloeien uit een betere beloning in de landbouwsector, maar wel wil ik vragen om toch de verhoging van de melkprijs

slechts zeer geleidelijk

te doen drukken op de bevolking, daarbij voorstaande, dat de veehouder wel dadelijk die vefhoging zal krijgen. Dat er gevaar schuilt in het vragen van garantieprijzen, blijkt wel uit wat gesteld is op blz. 14, doch wij verblijden ons, dat ook de minister oog heeft voor die gevaren. Op blz. 15 is vermeld, dat de regering zich een voorlopig beeld heeft gevormd van de wijze, waarop de landbouwbedrijven, waarvan de oogstresultaten aanzienlijk te lijden hebben gehad van de slechte weersomstandigheden, zouden kunnen worden geholpen. De uitdrukking , , slechte weersomstandigheden" acht ik niet juist gekozen, maar ik wil toch wel vragen aan de regering om die maatregelen te treffen, waardoor zij, die de gevolgen van de grote regenval ondervinden en voornamelijk ook van de niet goede afvoer van het water, worden geholpen. Te meer is dat nodig, omdat ook in 1954 dergelijke omstandigheden zich hebben voorgedaan, waardoor de moeilijkheden zijn vergroot. Immers, het toen verkregen crediet zou nu moeten worden terugbetaald, althans er zou een begin gemaakt moeten zijn met terugbetaling. Dat zal zeker niet kunnen. Het is voor mij wel een vraag, of het juist is, die schade alleen met credieten te vergoeden. Het maakt de toestand voor de betrokkene wel zeer zwaar. Immers, een crediet is een schuld en die moet wordesïi' afgedaan, terwijl we toch wel mogen vaststellen, dat er, in gewone gevallen, niet veel ruimte is. Dus zal de terugbetaling gaan ten koste van de verzorging van het gezin. Om die reden willen wij pleiten voor een

schadevergoeding,

welke wordt geschonken en niet als crediet verstrekt. Een soortgelijke regeling heb ik in 1948, al was het dan in een andere functie, bepleit voor de landbouwers in Walcheren. Ook daar was toen nood, omdat de inkomsten drie jaren waren gemist. Of die toen door mij bepleite regeling ook in deze omstandigheden ware toe te passen, is mij niet bekend, maar met enige variatie zal dat wel het geval zijn. Hoe ook, er dient hulp te worden geboden, en dan niet in de vorm van crediet, dat de betrokkene voor jaren bezwaart. Thans wil ik iets zeggen over de

woningtoestand

op het platteland. Op blz. 19 is vermeld, dat de krotopruiming ten plattelande is besproken, hetgeen tot resultaat heeft gehad, dat thans hiervoor in ruilverkavelingsgebieden mogelijkheden ontwikkeld worden. Het is juist, dat daarvoor aandacht is. Maar dan zal niet gewacht kunnen worden op ruilverkaveling, maar dient de regering aandacht te geven aan die aangelegenheid, ook buiten ruilverkaveling. Het is toch niet zo, dat een minder goede gebruikstoestand van de grond ook, en maar alleen, een minder goede woontoestand medebrengt. Bovendien dient de aandacht te worden gericht op de gebieden, welke geïnundeerd geweest zijn. Ik weet, dat zulks misschien in de eerste plaats Volkshuisvesting en Bouwnijver­

heid betreft, maar het gaat hier om onze agrarische bevolking en dan moeten wij tooh wel vaststellen, dat er nog wel één en ander te doen is alvorens de toestand behoorlijk zal zijn. Een betere woontoestand kan de vlucht van het platteland tegenhouden. Het is een landbouwbelang. Op blz. 22 wordt gesteld, dat een aanvang is gemaakt met het onderzoek naar

de waterschapslasten.

Ik wil daarop niet vooruitlopen, maar wel er de aandacht voor vragen, dat die lasten in sommige gevallen zo hoog worden, dat ze schier niet meer op te brengen zijn, en dat het onjuist is, die lasten enkel te doen drukken op eigenaren van het ongebouwd in het betrokken gebied. Zo moeilijk als het is, er zal wat dienen te gebeuren, , opdat die lasten niet het gehele bezit waardeloos maken. Dankbaar zijn wij voor de toezegging, dat inzake de schade, door de tuinbouw geleden in verband met de zware regenval, voorstellen aan de Kamer zuUen worden overgelegd. Er zal dan gelegenheid zijn daarop nader in te gaan, zodat het nu niet nodig is daarover te spreken. Op blz. 30, § 7, is het beleid vermeld inzake de bestrijding van

dierziekten.

De geachte bewindsman heeft 't mij reeds enige malen mogelijk gemaakt daarover, in besloten kring, met hem van gedachten te wisselen. Hij kent dus mijn standpunt en het standpunt van mijn fractiegenoten, maar het is voor ons wel teleurstellend, dat hij meent niet aan onze verlangens tegemoet te kunnen komen. Niet elke maatregel wordt door ons afgekeurd, maar wel blijven wij ons verzetten tegen maatregelen, die in strijd zijn met het geloof in de voorzienigheid Gods, waaronder wij de inenting verstaan. Ook al is het anders een dier in te enten dan een mens, omdat bij het intenten van een mens een gevaar voor het leven aanwezig is en alzo ook daardoor in strijd tegen het zesde gebod van de wet der zeden worden gehandeld, wat tegenover een dier niet geldt, toch mogen wij niet vooruitlopen en hebben wij wel te zorgen, maar mogen niet bezorgd zijn. Matth. 6 : 34 leert ons: „Zijt dan niet bezorgd tegen de morgen, want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad". De geachte bewindsman wil doorgaan. Ook inzake de

abortus Bang

zijn maatregelen te wachten. Reeds nu vragen wij rekening te willen houden met hen, die gewetensbezwaar hebben. Ik weet, dat mij zal worden toegevoegd, dat het onderzoek geen inenting is, maar ik weet ook, dat er mensen zijn, achtbaar in hun consciëntie, welke bezwaren hebben ook tegen deze maatregel, evenals tegen het onderzoek naar t.b.c. Zij hebben bezwaren en die bezwaren spruiten daaruit voort, dat zij in dat alles een streven van de mens zien om alles zelf te regelen en dat geen rekening wordt gehouden met Gods leidingen, alsook dat al die maatregelen niet voortspruiten uit de tere vreze Gods, maar uit de wil om zelf te heersen. De minister wil geen vrijstelling geven van de maatregelen inzake het onderzoek naar de t.b.c. of er moet worden voldaan aan de gestelde voorwaaiden. Het is niet aangenaam het te moeten zeggen, maar die

voorwaarden zijn zo zwaar,

dat ze een goede bedrijfsvoering schier onmogelijk maken. Wij stellen het wel op prijs, dat nog 'enige mogelijkheid

wordt gegeven, maar als die mogeliji; .' heid eigenHjk een onmogelijkheid is_ da» moeten wij er tooh wel op blijven aaj. dringen daarin verandering te brenuen, Bovendien blijkt toch wel in de practiil dat het middel, zoals al onze mensetee middelen, niet feilloos is. Het komt tocli voor, dat, als zogenaamde reageerden geslacht worden, geen t.b.c. is te bespeuren. Is het dan ten onrechte, dat ^ mensen, van welke getuigd mag worden hetgeen ons Gods Woord leert, M rechtvaardige kent het leven zijner bees. ten", die maatregel niet kunnen aanvaar.] den? Het zijn toch onze slechtste inwo. ners niet? Het zijn mensen, van wie wij , mogen verwachten, dat zij de overheiii nog dragen in hun gebeden voor jJ troon der genade. Zij zijn nog steunpj. laren voor volk en vaderland. Daarom Mijnheer de Voorzitter, verzoek ik Zijne Excellentie daarmede toch wel emsfij rekening te houden. De inenting tegej

mond en klauwzeer

achten wij in strijd met het geloof in M voorzienigheid Gods en de vrijstellisj welke inhoudt, dat het vee korte tijj mag worden gehouden, maakt het niet alleen niet mogelijk om gebruiksvee te houden, maar heeft ook nog dit bezwaar I dat toch dieren moeten gehouden worden, welke ingeënt zijn. En nu mag de geachte bewindsman zioh op de noodzaak beroepen in verband met de uitvoer, maar gaarne wil ik hem toch voor ogen houden, dat slechts die God zegent, gezegend zal zijn en dat al ons werken niet zal gedijen, als dié zegen gemist wordt. Nogmaals dringen wij dan ook aan op een andere regeling, op een algehele vrijstelling. Ik vraag mij wel eens af, of dan het middel, waarvan gezegd wordt, dat het afwerend is en de ziekte kan voorkomen, zo weinig doeltreffend wordt geacht, dat het slechts kan baten, als het op alles wordt toegepast. Is dat zo, dan blijkt tooh wel, dat het steunen op de mens en op zijn wetenschap ijdelheid is. Wat

de totalisator

betreft, kan ik kort zijn. Onzerzijds vragen wij, dat de overheid wake tegen m ijdelijk gebruik van Gods naam, dat in elke loterij of weddenschap geschiedt Het is niet alleen, dat wij niet wensen, dat de overheid het zelf niet doet, maar wij achten het een dure plicht, dat de overheid Gods wet handhaaft. Thans wü ik nog iets zeggen over è verkavelingswerken en de cultuurteclnische werken. Het is wel zeer te betreuren, dat voor de cultuurtechniscli! werken een verlaging wordt voorgesteE Dat zal leiden tot een langer in een toestand houden van niet in staat zijn vruchten voort te brengen. De bezuiniging zal dan een averechtse uitwerking hebben, en is dan ook geen bezuiniging. Het is mij van nabij bekend, wat W betekent, als die werken niet met spoeJ worden uitgevoerd en als het ware maai slepen.

De schade van de niet goede afwatering is al meermalen ondervonden en juist oe

cultuurtechnische v/e& f^

kunnen daarin verbetering brengO' Neen, •wi] zijn heus niet tegen die «eiken, maar wel vragen wij die met beW uit te voeren en, eenmaal begonnen, ook voort te zetten, opdat zo spoedig mogelijk de toestand weer gewoon worde en de bebouwing voort kan ga*"- Niet elk cultuurtechnisch werk kan i> steunen. Ik heb in mijn onmiddellijk omgeving wel werken zien uitvoer* waartegen ik mij moest verzetten. Er ^ inmiddels ook wel wat geleerd. O"' blijkt, dat een mechanische bewerW meestal beter is dan een bewerkmg met handkraoht. Maar het werk dient wel met grote zorg te worden gedaan en het toezicht dient wel zeer intensief te zijn. T)e geachte bewindsman onderschrijft dat in zijn Memorie van Antwoord. Ook }iij wil in gebieden, waar begonnen is, Jiet werk voortzetten, en ik kan niet anders dan aandringen om de werken spoedig gereed te maken. Dat brengt minder kosten mede van toezicht en geeft de mogelijkheid om weer inkomsten van de grond te verkrijgen. Nu ik toch over de verkaveling spreek, wil ik de aandacht van de geachte bewindsman ook vragen voor het personeel dat daanbij werkzaam is. Het is mij in de practijk wel gebleken, dat de persoon, die als

landmeter of landmeetkundige

de verkaveling voorbereidt, van zeer grote invloed is. En nu blijkt er wel een moeilijkheid te zijn. Een landmeter, die zijn opleiding in Delft genoot, heeft mogelijkheid om meer te verdienen, maar ook om nog promotie te maken. Voor een landmeetkundige ambtenaar A schijnt die mogelijkheid er niet te zijn. Toch zijn daaronder mensen met bijzondere kwaliteiten voor het werk der verkaveling. Zij moeten ook wel, bij gebrek aan anderen, hetzelfde werk doen, maar hun bezoldiging is lager, de mogelijkheid om hoger op te klimmen is er niet en zij schijnen wat op het tweede plan te komen. Dat is toch niet juist. Zij doen toch het werk ook goed? Het kan wel een gevolg zijn van het gebrek aan personeel, dat zeer ongunstig werkt. Daarop wil ik straks nog wel terugkomen. Doordat de mogelijkheden voor de landmeetkundige ambtenaar A niet zo groot zijn, zoekt dat personeel andere mogelijkheden, want ook in bezoldiging komen zij achter bij de landmeters en zij kunnen niet opklimmen. Mijnheer de Voorzitter! De geachte bewindsman zal dit ook wel weten, en daarom wil ik er niet verder op ingaan, maar ik wil nog zeggen, dat ik in de practijk het genoegen heb gehad met een landmeetkundige ambtenaar A te werken; ik kan niet anders zeggen, dan dat zijn werk bijzonder goed was en dat hij mogelijkheid heeft gezien als een totaal vreemde zich bijzonder goed in de toestanden in te werken. Een dergelijke ambtenaar heeft het

rayon Westkapelle

ingedeeld en de- geachte bewindsman weet, dat het daar wel bijzonder moeilijk was. Nu, het aantal bezwaarden was gering en dan vond ik het altijd zo bijzonder aangenaam, dat, als er nog klachten waren, toch getuigd werd, dat hij rechtvaardig had gehandeld. Het verloop van het personeel heb ik van nabij gezien en ook de bezwaren daaivan ondervonden. • Ik kan niet zeggen, dat, als de persoon, waarop ik doelde, andere mogelijkheden had gehad, hij dan gebleven was, maar ik meen toch, dat daar wel een oorzaak ligt van het grote verloop. Juist dat verloop kan zeer bezwaarlijk zijn. Ik moet verklaren, dat zij, die genoemde persoon hebben opgevolgd, het werk uitstekend doen, maar ik heb toch ook ervaring in een ander rayon, waar een wel technisch opgeleide, met de lang van landmeter of hoger het werk "iet meer aankon, en dan waren de •moeilijkheden vele. Immers, het

verkavelingswerk

IS uiterst moeilijk werk; het eist een grondige kennis van het terrein en ook

wel van de personen. Valt nu iemand uit, terwijl de verdeling nog niet is gereedgemaakt, dan is het voor een opvolger bijna niet mogelijk zich zodanig in te werken, dat hij een goede verdeling tot stand brengt. Om het werk goed te doen, zal het dan ook niet aan één persoon mogen worden overgelaten. Immers, wij zijn mensen, met zwakheden bezet of daaraan onderworpen. Daarom zou ik de geachte bewindsman willen raden steeds te zorgen voor zoveel personeel, dat twee deskundigen het terrein kunnen opnemen en het als het ware uit hun hoofd leren kennen. Valt er dan één uit, dan kan de andere, met behulp van een ander wel verder gaan. Maar dan zal men wel genoegen behoren te nemen met een landmeetkundig ambtenaar A en die ook mogelijkheid tot promotie moeten geven, als hij in de practijk geschikt blijkt. Het is altijd beter met de goeden te varen dan uit te zien naar de besten, want die staan toch aan de wal. Dan wil ik ook nog de aandacht van de geachte bewindsman er voor vragen, toch niet te veel te steunen op

„plaatselijke cwnmissies".

Zij zijn nodig; dat erken ik gaarne. Zij kunnen goed werk doen, maar voor de eigenlijke herinnering hebben zij een onpartijdig deskundig persoon nodig. Och, de practijk leert het wel, dat het niet zo gemakkelijk is, in die gevallen objectief te blijven. De ene is een bloedverwant en de andere is een vriend en het is ook wel een feit, dat, om in gevallen als bij een herindeling voorkomen, boven alles te staan, er veel nodig is, ook wel ervaring, ook wel gezag, en dit is nu juist zo moeilijk voor die mensen, die daarvoor zo uit de omgeving worden genomen. Ik wil ze graag gebruiken, maar dan om te controleren, wat de persoon, die het terrein kent, die over de boekhouding beschikt, die de lijst van rechthebbenden voor zich heeft, heeft gereedgemaakt. Als er dan goed overleg is, dan wordt veel narigheid voorkomen. Er mag toch niet vergeten worden, dat verkavelen een zeer

diep ingrijpend

iets is en dat er geen te hoge eisen gesteld kunnen worden om die goed te doen verlopen. In veAand daarmede wil ik ook de aandacht vragen voor de toepassing van de wet. Er rijzen klachten, dat eigenlijk op de wet wordt vooruitgelopen. Gaarne erken ik, dat zulks met goede bedoelingen wordt gedaan en dat de nood soms wel noopt, maar daarmede zijn de rechten, welke de wet geeft, niet geëerbiedigd. Er wordt in de practijk wel gewerkt met de zogenaamde „voorlopige toewijzingen". Uiteraard, er moet een begin zijn, maar het bezwaar is, dat door onderscheidene werken het meestal zeer bezwaarlijk, zo niet onmogelijk is nog veranderingen aan te brengen. Vooral, wanneer kavelsloten zijn gegraven, wanneer boomgaarden zijn ingeplant, wanneer werken zijn verricht van welke aard ook, die het gebruik en de vorm bepalen, mag de Raad van Beroep zijn best doen, maar dan zal die toch menigmaal voor een voldongen feit staan. Ik meen, dat dan de met veel zorg in de wet gestelde mogelijkheid van beroep niet tot haar recht komt. Ik kan dan ook de mening van de geachte bewindsman, gesteld op blz. 36, rechts bovenaan, inzake de mogelijkheid voor de Raad van Beroep om wijzigingen aan te brengen, niet onderschrijven. Gaarne zal ik de zaken van

Waarde nog eens persoonlijk met de geachte bewindsman bespreken. Ook zal aandacht moeten worden geschonken aan de vergoedingen, welke verstrekt moeten worden, als door de werken bebouwing niet mogelijk is. Tot slot wil ik betreffende de verkavelingen nog de aandacht vragen voor de verkavelingsrente. Het is begrijpelijk, dat het rijk wat van de kosten wil terughebben, maar in de gebieden, waar de Herverkavelingswet- Walcheren werkt, dient er toch wel rekening mede te worden gehouden, dat de kosten volgens die wet voor rekening van het rijk komen en dat slechts de meerwaarde in aanmerking kan komen voor de berekening van de verkavelingsrente. Door de ervaring, welke ik heb opgedaan, ben ik niet geheel gerust. Het is geen kwestie van wantrouwen of niet vertrouwen, maar een ongerustheid over .de wetstoepassing, ten gevolge waarvan men, doordat er een Ruil en een Herverkavelingswet is, twee verschillende voorschriften voor hen, die met die zaken bezig zijn, in het leven heeft geroepen. Het mag toch niet zo zijn, dat de vruchten van de herverkavelingen, waarvan de uitvoering toch ook dienen moest tot herstel, zodanig zijn, dat de landbouwers daardoor niet op de goede, maar op de

verkeerde weg

worden geholpen. De herverkavelings­ rente zou wel zo hoog kunnen zijn — en dat geldt ook voor andere gevallen, met name voor ruilverkavelingen — dat de waarde van de grond practisch nihil wordt, omdat de opbrengst nodig is om de lasten te betalen. Vooral voor Walcheren met zijn hoge polderlasten is dat een gevaar. Het zou jammer zijn, als het werk, dat daar is gedaan en dat verbeteringen heeft gebracht, uiteindelijk door een te hoge last niet gaf wat de bedoeling was, namelijk herstel en verbetering van de bestaansmogelijkheden. Tot slot nog iets over de jacht. Daarbij is er weer sprake van tegenstrijdige belangen. De jager wil een goede 1

wildstand

hebben. De boer geeft niet graag de kost aan die kostgangers. Het is dan ook nodig, dat het onderhouden van een goede wildstand niet ten koste gaat van de boer. Vooral waar de schade groot is, neme de geadh'te bewindsman maatregelen, opdat de landbouw en de voedselvoorziening niet geschaad worden. Mijnheer de Voorzitter! De tijd noopt mij om het hierbij te laten. Ik kan echter niet eindigen, alvorens er nog op te wijzen, dat wij het niet moeten verwachten van het menselijk kennen en kunnen, maar van Hem, Die in Zijn Woord zegt, dat zelfs de koning van het veld gediend wordt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 1957

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 1957

De Banier | 8 Pagina's