Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wetsontwerp Regeling Politie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wetsontwerp Regeling Politie

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van de heer Kodde

Over de kwestie betreffende de regeling der Politie is in de loop der jaren al heel wat te doen geweest. Voor de oorlog was het zo, dat iedere gemeente een eigen politiekoips had, waarvan de burgemeester het hoofd was. Wel bestond o toen de mogelijkheid, dat een gemeente rijkspolitie had, maar dat hing helemaal af van de raad der gemeente. Dwang bestond er dus te dien aanzien niet. In de bezettingstijd kwam er echter een grote verandering, doordat de Duitsers toen de gemeente- en de rijkspolitie on­

der één centrale leiding brachten. Na de oorlog kregen we in 1945 een Politiebesluit, dat gebaseerd was op het Londense pohtiebesluit van 1944. Het besluit van 1945 behelsde echter geen terugkeer tot de toestand van vóór de oorlog. Alleen de grote gemeenten en de kleinere gemeenten van 20.000 tot 40.000 inwoners en nog enkele andere gemeenten, waar zich bijzondere omstandigheden voordeden, kregen gemeentepolitie, alle andere gemeenten

rijkspolitie. In het bovengenoemde wetsontweip heeft d© regering zich in grote trekken bij het Politiebesluit van 1945 aangesloten. Volgens'dit ontwerp toch zijn, op bepaalde uitzonderingen na, gemeenten met minder dan 10.000 inwoners aangewezen op rijkspolitie, die met meer dan 25.000 inwoners kunnen een eigen politiekorps houden, evenals een aantal gemeenten, welke op een speciale lijst geplaatst zijn en een inwonertal hebben van 10.000 tot 25.000. Voorts bepaalde het wetsontwerp, dat de burgemeesters van grote gemeenten met een eigen politiekorps niet meer het hoofd van de politie zijn, terwijl de benoeming van hogere politiefunctionarissen tot een zaal van de Kroon werd gemaakt. Het behoeft dan ook niet te verwonderen, dat er tegen het onderhorige wetsontwerp door verscheidene sprekers, ook door de heer Kodde, die namens de fractie der S.G.P. het woord voerde, zeer ernstige bezwaren werden uitgebracht en dat getracht werd door amendementen verandering er in aan te brengen. Aan het feit, dat enkele van deze amendementen of door de Tweede Kamer aangenomen, of door de Regering zelf overgenomen werden, is het dan ook te danken geweest, dat het aldus gewijzigde wetsontwerp door de overgrote meerderheid der Kamer werd aangenomen. Het is ons voornemen de volgende week nader op de inhoud dezer amendementen en op de gehouden replieken in te gaan, daar dit thans te veel plaatsruimte zou vergen. Wij laten nu de rede volgen, welke fJ^ heer Kodde in eerste termijn uitsprak.

Mijnheer de Voorzitter!

Als iets door verwoesting zodanig is beschadigd, dat een geheel nieuwe opbouw nodig is, dan zal meestal de neiging bestaan om het verwoeste op een andere wijze op te bouwen. De gebreken, die aan het oude kleefden, zijn duidelijk aan het licht gekomen en men denkt een en ander nu beter te zullen doen.

^ is het niet tegen de gewone gang van aken in, dat getracht wordt, de organiatie en het beheer, alsmede de taak van Ie politie anders te regelen, •j f jiet een moeilijk en moeizaam werk ireweest, blijkt wel uit de tijd, die Hen'oor nodig was, en uit het vele, dat credaan, aleer die organisatie, het beleer en de regelen voor deze taak in , en wetsontwerp werden aangeboden. Jet is niet bij één ontwerp gebleven, naar er is nu reeds een gewijzigd ontverp en ook daarop is weer Nota van Vijzi'ging ingediend. Jjt dat alles blijkt wel de

grote moeilijkheid

am tot een aanvaardbare regeling te konen. Dn is dat doel nu bereikt? •Jaar onze mening niet. [en einde duidelijk te maken, waarom ij het doel niet bereikt achten, wil ik nijn mening geven over hetgeen in de Vlemorie van Antwoord is gesteld. Er vordt gewezen op de toestand, waarin iet politie-orgaan na de bevrijding ver- Karde. De politie was toen centraal releid en er waren vele onbetrouwbare ilementen in opgenomen. Dat zulks zo liet kon blijven, onderschrijven we geleel, maar of die toestand leiden moest ot wat nu is tot stand gekomen, is, naar vij menen, niet bewezen, n de eerste tijd was er het Militair ezag.

Vas er toen het streven geweest om te lerstellen, wat beschadigd was en de iiïbetrouwbare elementen uit te zuiveen, dan was zulks wel mogelijk geveest.

Iet is echter wel aan grote twijfel onlerhevig, of het wel ooit de bedoeling geweest en of wel ooit de mogelijkleid onder het oog is gezien, op een lergelijke wijze te herstellen, dat het 'i'oegere terugkwam, intussen: dit alles is voorbij. IVij hebben moeten ondervinden, dat Ie bedoeling heeft voorgezeten, te

centraliseren.

Set kleine moest verdwijnen en het Totere komen. )aarvan verwachtte men een betere Gestand. ïr waren bezwaren tegen de te kleine ; enheden, maar ook tegen het hebben ran meer dan één korps of soms het- ; elfde terrein. Ik zal niet gaarne beweren, dat het woeger altijd goed ging, maar wel wil ik verklaren, dat ik het werken van drie rerschillende korpsen naast elkaar van labij heb gezien en daaitoij heb gecontateerd, dat zulks geen moeilijkheden ; af.

Ik zou haast zeggen, dat zulks juist iwong tot een goede activiteit en dat iet ook tot gevolg had, dat met minder personeel een misschien wel betere uitoefening van de taak mogelijk was. i'oor een goede uitoefening van de lienst is het niet alleen nodig, dat gepatrouilleerd wordt, maar ook is het ran groot belang, dat bij plotseling optomende voorvallen personeel te hulp : an worden geroepen. Nu, daartoe leenlen zich de

marechausseebrigades

•eer goed. Menigmaal heb ik daarop •en 'beroep moeten doen en ik deed dit > eroep dan niet tevergeefs. Je rijkspolitie had ook wel een bijzon- 'Me taak, maar zij nam toch ook deel 'an het toezicht; ook haar hulp kon TOrden ingeroepen. Nu zijn er kleine eenheden in de kleine plaatsen aanwe- •'g- Worden de personen bijeengeteld, an zullen er niet minder zijn dan vroe- !er, en toch meen ik twijfel te moeten iiten over de vraag, of de dienst wel beter wordt verricht. Ik zal nu niet spreken over de gemeenten, die gemeentepolitie hebben en houden, maar het gaat over die gemeenten, waar de rijkspolitie de taak moet verrichten. In artikel 41 wordt gesteld, dat de dienstrooster door de commandant in overeenstemming met de burgemeester wordt vastgesteld. Dit wijst erop, dat wel getracht is om het de burgemeesters mogelijk te maken, hun taak als hoofd van politie te vervullen. Toch meen ik, dat er wel bezwaren aan die regeling kleven. Ik weet, dat het er in vele gevallen op aan komt, hoe 'de persoon, die het werk moet doen, dat doet, maar ik meen, dat het maken van een

dienstrooster

toch wel bezwaren inhoudt. Maar al te gemakkelijk zal de persoon, die volgens rooster heeft gewerkt, aannemen, dat zijn taak volbracht is, als volgens dat rooster is gehandeld. Dat zal niet altijd kunnen, want dan was een zodanig aantal personen nodig, dat er voortdurend en op vele plaatsen steeds, al was het maar één persoon in dienst was, en dat kan niet. Dan is er ook maar één oplossing mogelijk, namelijk wat meer vrijheid geven. Naar sommiger mening zal dat leiden tot minder dienst of ook wel tot te lange dienst. In de praktijk zal dat echter wel meevallen.

Er moet toch mede worden gerekend, dat, als er een goed politieman in een kleine plaats is, hij ook juist weet, wanneer hij er moet zijn. Gaarne erken ik, dat dan op de plichtsbetracliting zal moeten worden gelet bij aanstelling en dat bij voortduring de leiding daarop zal moeten blijven letten. Het gaat erom, personen te vinden, die liefde hebben voor hun werk en die erop ingesteld zijn, 'het publiek te dienen.

Dezer dagen bleek mij, hoe moeilijk het onder de tegenwoordig geldende regeling is om met bijzonder goede persoonlijke eigenschappen rekening te houden en die te waarderen. Mijn vrees is, dat door het vele voorschrijven de lust eer zal verminderen dan vermeerderen. Het is een onmogelijkheid om door voorschrift de dienst goed te maken. Een goed politieman zal zelf zijn werk zien en dat ook doen. Maar dan heeft hij ook wat vrijheid nodig en geen gebondenheid om op bepaalde tijdstippen ergens te zijn voor controle, tei-wijl daar voor hem geheel geen werk is en dit er juist op andere plaatsen wel is. Er is wel vrees, dat

gemeenteveldwachters

in de kleine plaatsen weer, als voorheen wel voorkwam, te veel maar alleen als loopjongen en wat dies meer zij voor de burgemeester dienst deden. Dat er wel onjuiste toestanden waren, wil ik niet ontkennen, maar dat 'zulks zo algemeen was als werd verondersteld, meen ik toch sterk te moeten ontkennen.

Ook meen ik te moeten ontkennen, dat er misstanden zullen moeten ontstaan als een politieman vele jaren aaneen in een kleine gemeenschap zijn werk doet. Dat is niet een gevolg van dat werk en van het lange tijd ergens zijn, maar van de instelling van de persoon. Daarop zal ik nu niet verder ingaan, maar ik meen hierop toch even te moeten wijzen om aan te tonen, dat de noodzaak om tot verandering te komen door mij niet aanwezig wordt geacht. Als er verandering nodig zou zijn, moest toch zeker getracht zijn de gemeentepolitie, zij het in wat andere vorm, te behouden. Ik heb geen bezïwaar tegen een korps Koninklijke ma­ rechaussee en een korps rijkspolitie, maar ik zou willen zeggen: geef

elke gemeente

haar eigen politie. Of daarbij nu aan samenwerking tussen de gemeenten of een taak voor de Commissarissen der Koningin gedacht moet worden, zal ik niet verder uitwerken, maar, hoe ook geregeld, er dient in iedere gemeente eigen politie te zijn. De eigen politie is nodig voor het vervullen van de taak van de burgemeesters. Geenszins wil ik het zo stellen, dat de burgemeesters dan ook nooit van de diensten van de andere korpsen zouden moeten gebruik maken. Integendeel, ik wil daarvoor ruimte laten, vooral als zich feiten voordoen, welke een meer gespecialiseerde kennis eisen. Maar dan zal er een samenwerking moeten zijn en deze is niet onmogelijk.

Het is ook niet gewenst, dat de dienst steeds door anderen wordt gedaan. Een politieman, die zijn ogen en oren open heeft, is van grote waarde, maar dan moet hij ook de gelegenheid hebben, de mensen te leren kennen. Het is mij in de praktijk wel gebleken van ivelke waarde dat was, als er zich omstandigheden voordeden als in de meidagen van 1940 en kort daarvoor. Er waren toen mensen nodig, die te vertrouwen waren. Om dat te kunnen weten, moet er een persoon zijn, die hen nauwkeurig heeft gadegeslagen in hun doen en laten. Hoe goed bedoeW de nu voorgestelde regeling ook is, ik meen niet te kunnen verwachten, dat zij biedt wat ik zojuist als nodig stelde. De grote gemeenten krijgen gemeentepolitie, dus daarover behoef ik niet te spreken. De praktijk in die gemeenten ken ik ook niet, maar wel ken ik die in een kleine gemeente. Vandaar dat ik ervoor pleit, die gemeenten haar

eigen politie

te laten. Gaarne wil ik erkennen, dat in het ontwerp is getracht de positie van de burgemeester als hoofd van politie te versterken, maar ik vrees, dat de praktijk toch zal tonen, dat het meer woorden dan daden zijn. In vele artikelen wordt de burgemeester genoemd. Nu eens luidt het „na verkregen instemming", zoals in artikel 21, 4e lid, dan weer „na overleg met de burgemeester", als in het 7e lid van dat artikel. Het laatste geeft nu niet zoveel mogelijkheid tot het oefenen van invloed. Beter ware geweest: „na verkregen overeenstemming". Maar — dat blijkt ook wel uit andere bepalingen — dan is er vrees, dat de 'burgemeester te veel invloed op de leiding kan oefenen: die leiding berust immers volgens artikel 13 bij de groeps- of postcommandant. Het zou ook niet juist zijn twee personen met de leiding te belasten, maar dan behoorde toch wel de keuze op de bwcgemeester te zijn gevallen. Immers, de

burgemeester

is toch verantwoordelijk. Om die verantwoordelijkheid te kunnen dragen, zal hij meer direate invloed moeten hébben dan hem in het ontwerp is toegedacht. Het zal maar al te veel aankomen op de goede persoonlijke verhoudingen. Doch als 'het daarvan alleen afhangt, of het goed zal gaan, deugt de regeling niet. Ook in deze regeling. Mijnheer de Voorzitter, proef ik de neiging tot centraliceren, ook van het politieappa­ raat en de neiging tot perfectionisme. Maar ook proef ik daarin een gedachte, welke naar mijn mening erop wijst, dat de belangen toch eigenlijk niet zo veilig worden geacht, als veel in handen van de burgemeesters wordt gelaten. Het blijft echter gewenst, dat de burgemeester invloed kan oefenen, opdat er niet een te strakke uitoefening kome. Of bestaat de vrees, dat een burgemeester, die geen opleiding heeft gehad als politieman, onjuist zal handelen? Is dan niet daardoor reeds vastgesteld, dat er een streven is naar perfectionisme? Zal echter — die vraag acht ik toch wel van groot belang — het publiek dan beter gediend zijn? Die vraag meen ik ontkennend te moeten beantwoorden. Het is ook niet juist het politietoezicht minder vast te binden aan het bestuur. Br mag niet een

, strakke uitoefening

zijn, maar ook moet er voor de burgemeester een mogelijkheid zijn om een te slappe uitoefening tegen te gaan. Dit ontwerp biedt een sparen van het één en het ander, maar ook 'n aantasting van het één en het ander. Er zou kunnen worden gesteld, dat de gulden middenweg is gekozen, maar ik meen, dat die^ middenweg het gevaar inhoudt, dat hij niet tot het doel leidt. De gekozen oplossing zal steeds een aanleiding tot allerlei moeilijkheden inhouden en ik vrees, dat er burgemeesters ziullen zijn, die, zoals nu ook gebeurt, blijvend hun rapporten moeten sluiten met de opmerking, dat de verhouding met het personeel goed is, maar dat het systeem niet deugt.

Ik weet wel, dat het niet aanvaarden van dit ontvveip inhoudt, dat nog gedurende langere of kortere tijd met het bestaande zal moeten worden geweikt, maar ik acht het beter, dat nog tijdelijk met een regeling moet worden gewerkt, welke niet voldoet, dan dat voor altijd een regeling wordt aanvaard, welke ook niet goed is. Ten einde aan te tonen, dat er wel

moeilijkheden

kunnen voortspruiten uit de mogelijkheid, dat twee personen dezelfde bevoegdheden hebben, wil ik nog een geval uit de praktijk vermelden. Het is voorgevallen, dat in een gemeente een persoon badende, onwel werd en, uit welke oorzaak ook, dood uit het water werd opgehaald. De burgemeester, die daarvan kennis kreeg, begaf zich erheen en vaststellende, dat er reeds een dokter bezig was met alsnog te trachten de levensgeesten op te wekken, alsook dat een hem bekende politieman aanwezig was, met wie hij in het verleden menigmaal gewerkt had in dergelijke of soortgelijke gevallen, zodat hij, na nog met hem gespoken te hebben, hem de uitvoering van de nodige maatregelen wel kon overlaten, ging hij heen. Iets later kwam er een politieofficier van de rijkspolitie, welke, alleen op de mededeling van een persoon, dat er een lijk op het strand lag, order gaf, dat een lijkauto kwam, zonder ook maar met die burgemeester te overleggen.

In dat geval was de persoon inderdaad dood en kwam de lijkauto niet voor niets, maar het toont toch - wel, dat dan maar

over en zonder de burgemeester

gehandeld vrerd, terwijl die reeds zijn maatregelen had getroffen. Dergelijke gevallen dienen te worden voorkomen en ik kan niet inzien, dat de nu voorgestelde regeling dit doet.

Zo vrees ik ook, dat het bepaalde in artikel 154 in plaats van dergelijke voorvallen te voorkomen, deze wel in de hand werkt.

't Zal toch wel zeer gewenst zijn aan te wijzen wie de leiding zal hebben, als er meer 'dan één, in de wet met bevoegdheid begiftigde in staat is om te kunnen optreden. Het bepaalde in artikel 156 zal dat niet oplossen. Omdat het mij niet juist voorkomt alleen maar aan te tonen, dat de voorgestelde regeling niet deugt en niet aan te geven hoe dan wel een regeling ware te treffen, wil ik, zij het met enige schroom, omdat het mij bekend is, dat bekwame mannen reeds daaraan hebben gewerkt, toch nog een mening daaromtrent uiten.

Als in iedere gemeente gemeentepolitie komt, zullen de mogelijkheden voor het maken van promotie niet aanwezig of wel zeer gering zijn. Een oplossing zie ik daarin, dat «er wel rijkspolitie blijft, doch dat een deel daarvan wordt samengetrokken en onder leiding van de groepscommandant blijft, ook al om, in noodgevallen, dienst te kunnen doen in een gemeente, waar de burgemeester zulks verzoekt. Verder ware in iedere gemeente, naar gelang van de grootte, één of meer

politieambtenaren

te plaatsen, maar slechts die personen, welke de burgemeester aanvaardbaar acht. Vervolgens zullen de personen, die in een gemeente zijn geplaatst buiten het personeel, dat 'samengetrokken is en onder bevel van de groepscommandant staat, voor de uitoefening van hun dienst rechtstreeks onder de bevelen van de burgemeester staan.

De burgemeester, en die alleen, zal uitmaken hoe hun diensten worden geregeld.

Administratief kunnen zij onder de groepscommandant gesteld worden. Zonder toestemming van de. burgemeester zal de hem toegewezen personen niet kunnen worden bevolen diensten te verridhten. Ik erken, dat daarmede niet alles geregeld zal zijn, maar ik meen, dat dit ook niet van mij verwacht mag worden. Het doel is, dat de burgemeester weer de

zeggenschap over de politie

krijgt en dat zij, die daartoe gesteld zijn, volledig onder zijn bevelen zullen werken. Er zal dan weleens wat geregeld moeten worden tussen de commandanten van de rijkspolitie, maar de grenzen zijn dan duidelijk gesteld. Ook zal het nodig zijn, dat duidelijk wordt omschreven wie van hen, die als hulpofficieren van justitie tegelijk ter plaatse zijn, de bevoegdheid tot leiding heeft. Gaarne zie ik dan ook, dat 'dit ontwerp ingetrokken of wel ter verbetering wordt aangehouden, omdat wij ernstige bezwaren tegen het wetsontwerp hebben.

Ten slotte wü ik nog verklaren steun te - willen geven aan de amendementen van de geachte afgevaardigde de heer Calmeijer, omdat ik zeer goede ervaringen met 'de Koninklijke Marechaussee heb en omdat ik niet verwacht, dat het amendement van de geaohte afgevaardigde de heer Van Doorn veel verbetering zal aanbrengen; het toont wel aan, waar de schoen 'wringt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 april 1957

De Banier | 8 Pagina's

Wetsontwerp Regeling Politie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 april 1957

De Banier | 8 Pagina's