Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wetsontwerp Regeling Politie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wetsontwerp Regeling Politie

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Repliekrede van de heer Kodde

Zoals de vorige week reeds vermeld werd, rezen er tegen het bovengenoemde wetsontwerp, dat door de huidige regering van de vorige was overgenomen en namens haar door de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken verdedigd werd, van onderscheidene zijden zeer ernstige bezwaren. Dit behoeft ook niet te verwonderen als bedacht wordt, dat er sedert tientallen jaren reeds strijd heeft bestaan over de vraag of de politie onder het departement van Justitie of onder dat van Binnenlandse Zaken moet staan. Voortdurend hebben deze departementen elkaar de zeggenschap over de politie betwist. Het departement van Justitie was er steeds voor geweest om de afzonderlijke gemeentepolitie op te heffen en de politie geheel bij dit departement onder te brengen. Het Londense politiebesluit van 1944, waarop de vorige maal gewezen werd, vertoonde duidelijk de tekenen, dat Justitie daarin de overwinning had behaald, doordat aan een groot aantal gemeenten rijkspolitie werd opgelegd. Iets wat ook niet behoeft te verwonderen, daar dit Londense besluit tot stand kwam onder prof. Gerbrandy, die zich ook nu als een vurige voorstander er van deed kennen, dat de politie uitsluitend onder Justitie behoort te ressorteren.

Het politiebesluit van 1945 sloot zich bij dit Londense besluit aan en aangezien ons land toen nog in de toestand van noodreoht verkeerde, had dit besluit kracht van wet. Ter vervanging nu van dit politiebesluit diende de vorige regering het bovengenoemde wetsontwerp in. Voordat het zover was, is er heel wat aan het vraagstuk van de regeling der politie gedok­ terd, wat zijn oorzaak vindt in het feit, dat aan dit vraagstuk heel wat kanten zitten. Zo heeft de politie te maken met de handhaving van de openbare orde en met de bestrijding der misdadigheid. Er is voorts een gemeentelijke, doch ook een rijkspolitie, terwijl bij dit vraagstuk het gezag van de burgemeester, alsmede dat van de officier van justitie, van de procureur-generaal en van de commissaris der Koningin betrokken is. Hoe zeer de meningen omtrent de regeling van het politievraagstuk verdeeld waren, is wel zeer duidelijk aan het licht getreden in het rapport van de commissie onder voorzitterschap van prof. Langeweijer, welke door de regering met het oog op dit vraagstuk was ingesteld om haar van advies te dienen. Deze commissie leverde niet minder dan vijf voorstellen: één meerderheidsontwerp, één minderheidsontwerp, ondertekend door vijf leden, en dan nog drie voorstellen van afzonderlijke leden, die zich tenslotte om uit de moeilijkheden te komen, bij één der andere voorstellen hebben neergelegd.

Tenslotte kwam de vorige regering in 1954 met het • onderhavige wetsontwerp, dat als een compromis moet worden beschouwd tussen de voorstanders van centralisatie en decentralisatie, tussen de departementen van Justitie en Binnenlandse Zaken. Een compromis is echter het resultaat van geven en nemen, waarbij zoveel prijs gegeven kan worden, dat het onmogelijk wordt daaraan zijn medewerking te verlenen. Vandaar dat de heer Kodde namens de fractie der S.G.P. verklaarde, dat het beter is voorlopig nog met de huidige regeling voort te werken, ook al voldoet deze niet, dan voor altijd een regeling te aanvaarden, welke ook niet goed is. De redevoeringen'der beide ministers ter beantwoording van de Kamerleden, die in eerste termijn het woord hadden gevoerd, vermochten in dit standpunt geen verandering te brengen, daar er door de regering geen belangrijke wijziging van het wetsontwerp in uitzicht was gesteld. Namens de fractie der S.G.P. verklaarde de heer Kodde in zijn repliekrede derhalve onder meer, dat hij gaarne gezien had, dat de regering dit wetsontwerp zou hebben ingetrokken om het aan een grondige herziening te onderwerpen. I5eze repliekrede luidt ah volgt:

Mijnheer de Voorzitter! Omdat mij is gebleken, dat uit hetgeen ik in eerste instantie heb gezegd een misverstand zou kunnen ontstaan, namelijk dat de persoonlijke verhoudingen in Zeeland niet goed zouden zijn, wil ik nu uitdrukkelijk verklaren, dat het voorval, dat ik vermeldde, zich niet in de laatste tijd heeft afgespeeld, dus niet onder degene, die daar on het ogenblik is gesteld als districtscommandant, doch toen er een ander was. Ik verklaar uitdrukkelijk, dat de persoonlijke verhoudingen met de districtscommandant, de groeps- en postcommandanten en het andere personeel uitstekend zijn. Wanneer ik dit zo vaststel, blijkt daaruit eigenlijk het

zwakke

van de regeling, die nu wordt voorgesteld, want volgens deze regeling zal het pas goed gaan, wanneer die persoonlijke verhoudingen goed zijn. Nu kunnen wij zeggen: dat is altijd een voorwaarde om iets goed te doen. Ik geloof echter niet, dat wij daarvoor een wettelijke regeling maken. Ik meen, dat wij de taak hebben te zorgen, dat alles onder alle omstandigheden goed werkt. Ik vrees echter, dat de regeling, die nu wordt voorgesteld, niet goed zal werken, tenzij de persoonlijke verhoudingen goed zijn en op allerlei manieren getrpcht wordt deze ook goed te houden. De één zal de ander wat vrezen en hier en daar zal wat water in de wijn moeten worden gedaan. Dan loopt het wel weer. Dat komt echter neer op het recht van de sterkste. Wie het sterkste is, zal zijn wil kunnen doen gelden. Gaarne wil ik nog een opmerking maken naar aanleiding van hetgeen de Minister heeft gezegd over de

centralisering

Ik wil vooropstellen, dat ik bedoeld heb tot uitdrukking te brengen, dat de centralisatiegeest er al was, voordat deze regeling werd voorgesteld en vóór het laatste politiebesluit, maar dat hij meer naar voren is gekomen na de bevrijding. Het speet mij eigenlijk, dat de Minister in zijn rede er op gewezen heeft, dat er toch ook wel iets van de centraliseringsgedachte in deze regeling ligt. Er is gezegd: de omstandigheden zijn anders geworden; de plaatsen zijn meer bereikbaar geworden; er zijn verschillende dingen veranderd; daarom moet er meer centraal worden geregeld. Ik wil niet treden in de vraag, of centralisering altijd hetzelfde is als het maken van een centrale regeliag. De zaken liggen echter dicht bij elkaar. Wij mogen niet stellen, dat alle centralisering vermeden is. Ik wil er echter op wijzen, al erken ik volkomen, dat er taken kunnen zijn, die door meer gespeeialiseerde groepen of in meer algemeen verband moeten worden uitgevoerd, dat, ondanks alle verandering in de gemeenten, toch het

plaatselijke

blijft bestaan. Ik vrees juist, dat door deze regeling het plaatselijke in het gedrang zal komen. In een gemeente, die ik goed meen te kennen, is ook wel iets veranderd. Wanneer ik de periode van ruim 30 jaar geleden beschouw, gedurende welke ik het genoegen had, deze gemeente te besturen, dan mag ik constateren, dat het aantal bezoekers in de zomer sterk is toegenomen. Dat vereist maatregelen. Toch is het toeristenbezoek iets plaatselijks, iets eigens. In de practijk is mij gebleken, hoe moeilijk het is, wanneer in dergelijke omstandigheden iemand, die de toestanden niet bijzonder goed kent, de zaken gaat regelen. Dan is het een gelukkige omstandigheid, dat in een dergelijke gemeente de gemeenteveldwachter — iemand, die dit alles heeft zien groeien — de

postcommandant

is en de bijzondere taak heeft, ten aanzien van al dat massale regelend op te treden, opdat overtredingen worden voorkomen en het een ieder naar genoegen gaat. Hier zien wij, dat een stuk bestuur en een stuk politietoezicht bij elkaar liggen. Ik vrees, dat de regeling, die nu wordt voorgesteld, dit moeilijker zal maken. Ik ben van mening, dat, hoe de toestand ook is veranderd en welke overkoepeling er ook zal komen, het eigene toch blijft bestaan. Laten wij het eigene een beetje behouden. Ik geloof, dat ik,

in dit pakje

staande, er wel van getuig, dat het eigene mij dierbaar is en ik zou het ook op andere terreinen gaarne willen behouden. Ook zou ik nog een enkele opmerking willen maken over de preventieve taak. Het verblijdt mij, dat de geachte afgevaardigde de heer Oud zijn standpunt enigszins nader heeft verduidelijkt, want ik erken volkomen, dat de politie een preventieve taak heeft. Ik vrees, dat ook het uitoefenen van deze taak wel enigszins in het gedrang zal komen door hetgeen nu wordt voorgesteld. Och, Mijnheer de Voorzitter, ik weet, dat er gelukkig

goede poütieinanaen

zijn. Ik zou bijna zeggen, dat er gelukkig nog goede politiemannen zijn. Maar ik weet ook, dat men in sommige plaatsen let op de „nummertjes", die binnenkomen. Dit wijst er naar mijn mening op, dat men daar niet het zwaartepunt legt op het uitoefenen van die preventieve taak. Daar let men meer op het aantal keren, dat geschreven wordt. Dit vind ik onjuist. Ik zou het ook niet juist achten, wanneer de burgemeesters werden verplicht, ten opzichte van alle onderdelen van hun politiebeleid verantwoording aan de raad af te leggen. Ik zou het

nog minder juist

achten, wanneer de raad hierop invloed zou kunnen gaan uitoefenen. Ik geloof, dat ten aanzien van deze zaken nodig is, dat een burgemeester weet wanneer hij moet zwijgen, en dat hij weet wanneer hij iets moet zeggen. Deze toestand zou ik graag zo willen houden. Ik zou graag zien, dat dit beleid niet van buitenaf voor de gemeenten werd bepaald en dat de burgemeesters meer werden ingeschakeld bij de bevelvoering over de politie. Gistermorgen was ik nog even in die gemeente, die ik goed ken. De postcommandant was bij mij. Tegenover het gebouw, waarin wij zaten, is een benzinepomp en daar tankte toen juist de groepscommandant. Het trof mij, dat de postcommandant tegen mij zei: , , Kijk, daar is nog een chef van mij". Zo is het inderdaad. Men kan hier spreken van twee kapiteins op één schip. Het is niets bijzonders, wanneer er in één gemeente eens twee burgemeesters aanwezig zijn. Ik wil altijd gaarne burgemeesters ontvangen, hoe meer hoe Hever, maar ik stel mij altijd op het standpunt, dat ik moet varen. Zo is het ook bij de politie. Ik meen, dat de bevelvoering in alle opzichten bij de

burgemeester

moet blijven, omdat ook de politie ten slotte duidelijk moet weten waaraan zij toe is. Anders ontstaan er moeilijkheden, zoals ik die in eerste instantie heb geschetst; moeilijkheden, die zich in de praktijk inderdaad hebben voorgedaan. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb niet te veel tijd tot mijn beschikking en ik wil ook niet te veel van uw tijd vragen, maar ik wil toch wel iets zeggen over het amendement van de geachte afgevaardigde de heer van Doorn, dat strekt tot invoering van artikel 40a. Ik geloof, dat hier sprake is van een misverstand. Het gaat toch immers niet alleen om de opsporing in bepaalde gevallen, het gaat er volgens mij veel meer om, of de burgemeester ten volle met de bevelvoering blijft belast, of hij de

algemene leiding

over de politie blijft behouden. Ik bedoel dit natuurlijk niet zoals de geachte afgevaardigde de heer Oud dat heeft verteld, namelijk dat de burgemeester zich in een uniform zou moeten steken en daadwerkelijk mee zou moeten werken. Wat ik bedoel, is, dat de burgemeester de touwtjes in handen moet houden en de algemene leiding moet hebben. Van een burgemeester wordt ook in de tegenwoordige tijd toch nog wel iets geëist. Van hem wordt gevraagd, dat hij rekening houdt met alle omstandigheden van zijn gemeente, ook met de persoonlijke omstandigheden, waarin zijn ingezetenen verkeren. Daarom geloof ik, dat de leiding over de politie beter in handen kan zijn van de burgemeester dan van iemand anders. De heer van Doorn heeft wel gepoogd de burgemeester nog enige invloed te laten uitoefenen, maar naar mijn mening wil de heer van Doom die invloed te vee] alleen in bepaalde gevallen toekennen. Ik wil die invloed van de burgemeester graag behouden voor

alle gevallen.

Mijnheer de Voorzitter! Het spijt mij, dat ik hier gisteren niet tot het einde aanwezig kon zijn, toen de geachte bewindsman van Binnenlandse Zaken dit wetsontwerp heeft verdedigd. Ik heb hem dus niet helemaal kunnen beluisteren. Ik neem graag aan, dat veel van hetgeen ik heb gesproken door hem zal zijn weerlegd. Maar, Mijnheer de Voorzitter, hoe de situatie ook is, er zijn toch geen grote wijzigingen in het wetsontwerp door de regering voorgesteld. Het resultaat is niet datgene geweest, wat ik gaarne gezien had. Ik had namelijk gaarne gezien, dat dit wetsontwerp door de regering was teruggenomen en door haar opnieuw in beraad was genomen. Wij gaan nu steeds door met de behandeling van dit wetsontwerp. Ik wil wel verklaren — en hiermede wil ik eindigen — dat ondanks datgene, wat er besproken is, en ondanks de veranderingen, die in het wetsontwerp zijn aangebracht — ik erken dat door sommige veranderingen verbeteringen in het wetsontwerp zijn aangebracht — dit wetsontwerp voor mij nog niet aanvaardbaar is. Ik sta nog precies op hetzelfde standpunt als dat, wat ik in eerste termijn innam. Gaarne zag ik, dat dit wetsontwerp werd teruggenomen en dat de regering zich hierover opnieuw beraadde.

Na de replieken en het antwoord daarop van de ministers, kwamen de artikelen van het wetsontwerp met de daaron i gediende amendementen in behand ling. Daar de indieners dezer amende menten de inhoud er van reeds tij j algemene beraadslagingen voldoey hadden toegelicht, nam de behandelini betrekkelijk weinig tijd in beslag. Wanneer wij deze amendementen than nader gaan toelichten, zullen wij A doen in de volgorde, waarin zij werde. ingediend.

Daar was dan allereerst 'n tweetal amen, dementen van de heer Calmeijer (C.H) welke ook van Staatkundig Gereformeei! de zijde mede ondertekend waren. Dgj, amendementen hadden ten doel om L. ten twijfel te stellen, dat ook de Konijl; . lijke marechaussee, welke op grond vai het Koninklijk Besluit van "6 Februati 1954 politietaken toevertrouwd zijn, een politie-orgaan is. Het wetsontwerp er. kent namelijk als politie alleen de m. meente- en rijkspolitie. Voorts beoogden deze amendementei voor het verlenen van bijstand aan di gemeentepolitie, de Koninklijke ma» chaussee op gelijke voet te plaatsen de rijkspolitie, en aan het oordeel m de Commissaris der Koningin over te ten welke dezer beide politie-organen in voorkomende gevallen het meest geëigend is voor het verlenen van bijstani En tenslotte werd door deze amendtmenten beoogd de opsporingsbevoei beid, die de Koninklijke marechauss» aan artikel 141 van het Wetboek vai Strafvordering ontleent, ongerept te laten, teneinde een goede uitvoering vai de militaire en politionele taken mog< te maken.

Deze amendementen vonden helaas mei alleen bij de regering geen goed onthaal, doch ook bij de Kamer niet. Met groti meerderheid van stemmen werd het eerste amendement verworpen, waarna è heer Calmeyer de andere introk, c omdat ze met het eerste samenhin; en voorts omdat hij inzake de kwestit der opsporingsbevoegdheid genoegen nam met de toezeggingen, welke de nister van Justitie te dezer zake had ge- -,

daan. Hierna kwam een amendement van k heer van Doorn (K.V.P.). Een amendement, dat betrekking had op een zeer belangrijk onderdeel van het wetsontwe/p, namelijk de positie van de burgemeester tot de politie. Die positie kwam in wetsontwerp wel zeer in 't gedrang. De heer van Doom wilde nu met zijn amendement enige verbetering in die aanbrengen door na artikel 40 van wetsontwerp een nieuw artikel 40a in t( lassen, waarbij bepaald wordt, dat als er aanwijzingen gegeven moeten worden met betrekking tot het opsporingsbeleid, die plaatselijk de handhaving van d» openbare orde raken, door het Openhaal Ministerie tevoren het gevoelen van df burgemeester moet ingewonnen wor Dit amendement had dus niet zo om het lijf, daar de burgemeester bleimede slechts een matige invloed woral toegekend bij het opsporingsbeleid verband met het handhaven der o bare orde. De regering had er dan ooi geen bezwaar tegen en nam het z( over, zodat er geen stemming over hoefde plaats te hebben.

Van enigszins verdere strekking wasM amendement van de heer Boekhova (P.v.d.A.), dat beoogde artikel 35 vanl nader gewijzigd wetsontwerp te wijzig Dit artikel houdt in, dat voor de hai * having der openbare orde de in de p meente dienstdoende politie onder de W velen van de burgemeester staat, gens het amendement Boekhoven zou » komen te luiden: „Voor de handhai*! van de openbare orde treedt de burgs " meester op als hoofd van de politie » " plaatse; voor die handhaving staat • • de gemeente dienstdoende politie on- Jer zijn bevelen". nit amendement, waarm echter met geept wordt over de taak van de burgemeester inzake het opsporingsbeleid, ver- Icreeg de goedkeuring van de regering en werd eveneens door haar overgenomen, zodat ook hierover geen hoofdelijke stemming plaats vond. Heel anders ging het met een amendement van de heer Oud (V.V.D.), dat mede-ondertekend was door leden der r H - A.R.- en S.G.P.-fracües. Dit amendement beoogde ook een wijziging van artikel 35 van het nader gewijzigd wetsontwerp, maar één van veel verdere strek- Uj, a dan die, welke in het amendement lekhoven tot uitdrukking was gebracht. Het amendement Oud beoogde de burgemeester weer tot plaatselijk hoofd van politie te maken, waarbij hij dan niet aleen belast zou zijn met de handhaving van de openbare orde, maar ook met de bevordering van een doelmatig opspo- •ingsbeleid. Wat dit laatste betreft, ging dit amendement dus verder dan dat van heer Boekhoven, dat, zoals reeds opremerkt, het opsporingsbeleid niet aanroerde; maar ook verder dan dat van de deer van Doorn, die de burgemeester ilechts inschakelde voor het geven van Joemene aanwijzingen met betrekking tot het opsporingsbeleid, die plaatselijk handhaving der openbare orde raken. i'olffens het amendement Oud echter jverd de burgemeester als plaatselijk oofd der politie ook de taak toegekend een doelmatig opsporingsbeleid te «vorderen. Dit ging de regering, en lelijk later bleek, ook de meerderheid Ier Kamer, te ver. Het amendement Oud verd bij zitten en opstaan verworpen. waarbij de K.V.P. en de P.v.d.A. tegen bleken te zijn.

Dan was er nog een amendement van de heer van Doorn (K.V.P.), hetwelk inhield, dat bij de wet bepaald kan worden, dat in twee of meer gemeenten een gemeenschappelijk korps van gemeentepolitie zal zijn, waarbij regelen worden gegeven over de samenwerking van de politie. Dit amendement, dat in de loop der debatten de steun van de fractie van de P.v.d.A. verwierf, en daardoor goede kans kreeg aangenomen te worden, stuitte aanvankelijk bij de ministers op verzet. Later echter draaiden zij bij en verklaarde één hunner, namelijk de minister van Justitie, dat hij en zijn ambtgenoot toch onder de indruk waren gekomen van het adres van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, en daar het amendement nu duidelijk stelde, dat er een wet nodig is om bedoelde samenwerking te verkrijgen, hadden zij er geen bezwaar meer tegen om de beslissing aan de Kamer over te laten. Deze nam het amendement daarop zonder hoofdelijke stemming aan. * Het stond alsnu wel onomstotelijk vast, dat het geamendeerde wetsontwerp door de overgrote meerderheid der Kamer zou worden aangenomen, gelijk dan ook, zoals wij de vorige keer reeds vermeld hebben, geschiedde. Het wetsvoorstel moet nu nog door de Eerste Kamer behandeld worden. Daar deze Kamer niet het recht van amendement bezit, kan zij er geen wijzigingen meer in aanbrengen. Met een waarschijnlijkheid, welke aan zekerheid grenst, kan echter wel aangenomen worden, dat ook de Eerste Kamer het door de Tweede Kamer geamendeerde wetsontwerp zal aannemen, waarmede de pohtie dan een wettelijke regeling zal bekomen hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 april 1957

De Banier | 8 Pagina's

Wetsontwerp Regeling Politie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 april 1957

De Banier | 8 Pagina's