Repliekrede
Ds. Zandt sprak dan als volgt: Mijnheer de Voorzitter! De redevoeringen, welke de ministers hedenmiddag hielden, hebben mij er niet van kunnen overtuigen, dat de be zwaren, welke ik in mijn redevoering in eerste termijn tegen de onderhavige wetsontwerpen te berde heb gebracht, ongegrond zijn. In deze redevoeringen toch is niet weerlegd geworden, dat de huiseigenaren in vergelijking met andere Nederlanders onrechtvaardig zwaar door de achtereenvolgende kabinetten zijn belast en ook is niet weersproken, dat hun door deze wetsontwerpen
een nieuw onrecht
wordt aangedaan, in zoverre de volle opbrengst der huurverhoging hun niet direct en missdiien zelfs in het geheel niet ten goede komt. Dit is een inbreuk op het eigendomsrecht, waar hun het hun toekomende recht op hun inkomsten en de
beschikking daarover
wordt ontnomen. Het betreft hier toch geen woningen, welke het eigendom zijn van de staat. Het gaat om woningen van particulieren, die, als deze wetsontwerpen worden aangenomen, schrijnend onrecht wordt aangedaan. Ook is in de redevoeringen der ministère niet weersproken, dat de wetsontwerpen
allerlei onbillijkheden en onrechtvaardigheden
bevatten. Ik heb deze in mijn rede in eerste termijn met name genoemd en ik behoef deze dus nu niet te herhalen. In het bijzonder wil ik de aandacht nog even vestigen op de door de regering toegezegde compensaties. Deze worden een deel van ons volk gegeven. Tegen het geven
van compensaties
heb ik op zichzelf geen bezwaar, maar wel daartegen, dat zij aan een ander deel van de bevolking niet worden gegeven, terwijl dat deel, gezien de maatschappelijke toestand waarin het verkeert, daarop toch een zedelijk recht kan doen gelden. Dit deel dat onrecht aangedaan wordt — wat benevens de zo genoemde vergeten groepen nog zovele andere categoriën Nederlanders betreft — is niet klein. DezQ personen hebben al de lasten, welke de huurverhoging met maar eventjes 25% him brengt, ten volle te dragen. Die zal voor hen, bij de reeds zo geklommen duurte, het maatschappehjk levensbestaan nogal zoveel te benarder en moeilijker maken. Ook is niet in de redevoeringen van< .de ministers weerlegd, dat terzake de huiurverhogingen onder
de achtereenvolgende ministeries
na de beëindiging van de bezetting een vaste lijn ontbroken heeft. Dit is mede de oorzaak, dat wij thans in zulk een jammerlijke toestand te dezer zake gekomen zijn. De regering, in het bijzondter de minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid, heeft de voorstellen van de regering gerechtvaardigd verklaard
door de buitengewone abnormale omstandigheden,
waarin wij thans verkeren. Dit geeft echter de regering nog niet het recht om met voorstellen bij de Kamer te komen, die wemelen van onbillijkheden en onrechtvaardigheden. Het moge al waar zijn, dat de regering daartoe verplicht was, gebonden als zij was door een compromis, door de onderhandelingen, welke verleden jaar om het nu fungerende kabinet Drees tot stand te brengen, gevoerd zijn, doch ook dit geeft de regering niet het recht om onrecht en onbillijkheid in en met haar voorstellen te bedrijven. De wetsvoorstellen, die tengevolge van een
geweldige politieke touwtrekkerij,
waarin de Partij van de Arbeid en de Katholieke Volkspartij het leeuwenaandeel hebben gehad, dragen een uitgesproken socialistisch karakter. De staatsalmacht en de staatsdwang, zoals
de socialisten
deze voorstaan, worden daardoor aanmerkelijk uitgebreid. Het staatsbezit wordt er niet gering door bevorderd en de bezitsvorming door particulieren wordt daardoor aanmerkelijk tegengewerkt. En ook de nationalisatie van de woningen, die de socialistetf
alle tot staatsbezit
gemaakt wensen te zien, gelijk de voorzitter van de Partij van de; Arbeid, de heer Vermeer, nog kortgeleden in een vergadering te Rotterdam getuigd heeft, wordt door de onderhavige wetsontwerpen gediend. Het bedrijven van onrechtvaardigheden en onbillijkheden — de wetsontwerpen van de regering lopen er schier van over — is hedenmiddag van achter de regeringstafel verdedigd met een beroep op de buitengewone omstandigheden, waarin wij verkeren. Wij moeten ten deze opmerken, dat het beleid van de achtereenvolgende ministeries er niet weinig toe heeft bijgedragen, dat het zover gekomen is. Zij hebben
van de hoge boom
geleefd en ook dit ministerie doet het nog, waardoor mede de staatsuitgaven tot een ontzaggelijke hoogte geklommen zijn. Werd er bij hen op aangedrongen om daarin een ingrijpende verlaging aan te brengen, dan werd steeds aan dovemans deuren geklopt. Wij geven toe, dat wij thans in allerlei opzichten
donkere dagen
beleven en dat om de verzaking van God, Diens Woord en geboden. Onzerzijds is deze komst meermalen voorspeld, een voorspelling waarom wij vaak zijn uitgelachen en gehoond. En dat van onderscheidene zijde, ook wel in deze Kamer. Wij erkennen, dat de Hjd, welke wij beleven en de omstandigheden, waarin wij verkeren, abnormaal zijn en dat in hoogst ernstige zin. Doch dit geeft toch geen enkele particulier het recht om onrecht te bedrijven en ook geen enkele overheid, waar deze ter wereld ook mag regeren. Daarom kunnen wij ook
de verontschuldiging van het kabinet,
met een beroep op buitengewone, abnormale 'tijden niet aanvaarden. Het betreft hier een hoogst gewichtige aangelegenheid: het recht is Godes en aan verkrachting daarvan vergrijpt zich geen enkel mens of geen enkele overheid ongestraft. Het plegen van onrecht wordt altijd gevsToken. Bovendien hebben dé onderhavige wetsvoorstellen dit tegen, dat zij de
ambtenarij en de bureaucratie
bevorderen, wat op zichzelf geen gering euvel is, hetwelk het socialistisch systeem aankleeft. Daar loopt men tenslotte mee vast. Een feit, dat nu reeds in de Sovjet-Unie het geval is, waar de regering er van af wil. Van wellce kant ook bezien, de wetsvoorstellen zijn
een wangedrocht.
Dat dit niet zo is, daarvan hebben on. zelfs de redevoeringen van vier overi gens bekwame ministers niet kunnen overtuigen. Ik wü thans op de redevoeringen van de drie overige ministers nader ingaan Door de minister van Financiën is terecht gezegd, dat het een dwaasheid zou zijn te menen, dat de opbrengst van de 12y2% van de huur, voortvloei, ende uit de thans ingediende wetsvoorstellen in staat zou zijn
alle financiële noden
des rijks te lenigen. Aan de dwaasheid om zoiets te beweren hebben wij ons niet schuldig gemaakt. Wij zijn van oordeel, dat het lek, dat de schatkist des lands thans vertoont, zelfs met ƒ 700 miljoen uit de onderhavige wetsvoorstel. len voortvloeiend en de miljoenen, welke daaruit ten bate van de schatkist nog meer zullen voortvloeien, niet te dichten is. Daarin zijn wij het volkomen met de minister eens. Op dit punt bestaat bij ons totaal geen verschil. Inderdaad,
het lek
is veel groter. Wij zijn van oordeel, dat alle noden van de schatkist daannede niet verholpen zullen zijn. Zulks hebben wij ook, het zij nogmaals uitdrukkelijk gezegd, niet beweerd. Wat wij echter wel beweerd en gezegd hebben, is, dat genoemde miljoenen toch voor de berooide schatkist
geen onbetekenend peulschilletje,
geen onbelangrijke bijdrage of geen onbelangrijk geschenk zijn. Dit heeft de minister van Financiën ook niet tegengesproken. Trouwens, hij zou geen goede minister van Financiën zijn, als hij dit had tegengesproken. Ik heb hem niet horen zeggen, dat deze gelden hem niet welkom zijn. Uit zijn gedragingen, ondermeer uit zijn schrijven aan de belastingambtenaren, hebben vwj opgemerkt, dat ook hij het spreekwoord huldigt: wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd. Zo handhaaf ik ook ten volle mijn gedane opmerking, dat het bezit van de schatkist met de uitvoering van de huurwetten gediend wordt, terwijl daardoor de particuliere bezitsvorming wordt geschaad, dewijl de regering toch uit deze opbrengst waarlijk
geen gering faveurtje
ontvangt. Alleen wil ik er nog aan toevoegen, dat de minister er toch alle zorg aan heeft te besteden, dat de genoemde gelden niet in een doorboorde buidel vallen ten gevolge van een steeds voortschrijdende inflatie. Zoveel als in zijn vermogen is, bespare hij ons volk
een nog verdergaande ontwaarding van onze munt.
In hetgeen de minister van Sociale Zaken en Vollcsgezondheid aan ons adres heeft gezegd, hebben wij beluisterd, dat de cijfers van het door ons te berde gebrachte adres van de Raad van Bestuur in Arbeidszaken niet juist zip' Het heeft onze aandacht getrokken, dat de minister niet aangetoond heeft, dat de becijfering, welke de regering daarvan heeft gegeven,
wel juist iS)
hetgeen in dat adres betwist wordt. Ten aanzien van de rede van de minister van Economische Zaken merken wj op, dat de minister zich voorzichtig ten aanzien van de prijsstabüisatie heeft uitgelaten. Hij heeft verklaard, dat hij vertrouwde, dat de prijzen ten gevolge van de huunvetten niet zullen stijgeP' De argumenten, welke hij ter verdedicrinS v^" ^i^ vertrouwen aanvoerde, hebben ons er echter niet van kunnen overtuigen, dat
zijn vertrouwen gerechtvaardigd
was Wij hopen zeer, dat de uitkomst ie minister in het gelijk zal stellen, want liet zo duur geworden levensonderhoud jjeeft al zo velen van ons volk in hoogst benarde omstandigheden gebracht en deze zullen nog benarder en zwaarder worden, indien de prijzen nog meer gaan stijgen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juni 1957
De Banier | 8 Pagina's