Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXVII. Groen tegen Ds. Gunning in zalce het dulden van moderne predikanten in de kerk. Later ommekeer bij Ds. Gunning.

Hoewel de etische Ds. Gunning es ver- klaarde, dat hij de vrijzirmige Dr. Zaalberg niet langer als christen-leraar kon erkennen, diens leerlingen niet als lidmaten der gemeente kon bevestigen en ook zijn werkzaamheden, als predikant verricht, als onwettig beschouwde, wilde hij er toch geen medewerking aan verlenen om Zaalberg als predikant af te zetten. Hij schreef dienaangaande aan zijn gemeente: „Wij sluiten niet zo zeer de dwaalleraars uit, als wel, dat wij onszelf van hen afsluiten. Wij laten hun natuurlijk geheel en al hun stelling in de kerk; alleen erkennen wij, dat wij hun tegenwoordigheid slechts aannemen als een ons opgelegde beproeving, als een kwaad, dat wij niet met uitwendige weermiddelen van ons afwerpen, maar slechts met geestelijke wapenen overwinnen willen". In het door Gunning voorgestane standpunt ontdekken vA] kemielijk het gevoelen, dat door Mr. Groen van Prinsterer en zijn medestanders in de adressen van 1842 en 1843 zo sterk bestreden was. Het oude verschilpunt tussen de etisch-irenische en de voorstanders der juridisch-confessionele richting. Groen kwam ook nu weer tegen Ds. Gunning op. Hij stelde hem de vraag w zijn eis van enkel leervrijheid en dus van louter geestelijke bestrijding en van enkel prediking tegen dwaalleraars, normaal of een uitzondering was. Voorts woeg hij Ds. Gunning of diens uitdrukking „natuurlijk" in zijn verklaring: „Wij wen hun (namelijk de vrijzinnige predikanten) natuurlijk geheel en al hun stelling in de kerk", verband hield met de aard der Ned. Herv. Kerk in het "gemeen of enkel met 'de voorbijgaande Omstandigheden, waarin deze kerk ver­ keerde. Hierop vervolgde Groen: , , Uw antwoord is niet twijfelachtig. Volgens u is de Nederlandse Hervormde Kerk verloren. Volgens mij is ze nog voor redding vatbaar. Aldus wordt, wat mij lange tijd ongerijmd scheen, verklaarbaar; te weten, dat de etisch-irenische richting eerst niets tot herstel, naderhand veel tot sloping van de kerk verricht heeft; dat men, als ware de historische kerk verloren, in hot staren op een kerk der toekomst troost in het lijden en tevens een reden voor stelsel-

matige lijdelijkheid vond. Juridisch is dit niet; kerkelijk-confessioneel ook niet". Groen legt dan vervolgens aan Ds. Gunning de vraag voor, wat er langs de confessionele weg in Den Haag had kunnen en moeten verricht worden. Hijzelf geeft op deze vraag hot antwoord, namelijk dit, dat er onverwijlde schorsing had behoren plaats gehad te hebben en kennisgeving hiervan aan hoger kerkbestuur. Naar het oordeel van Groen zou iedereen, vriend en vijand, zelfs de meest felle wederpartijder, van zulk een daad gezegd hebben: dat is recht!

Hierop richt Groen de aandacht op de kerkeraad. Wanneer deze de eerste stap op de weg der plichtsbetrachting gedaan en voet bij stuk gehouden had, wat dan? zo, vraagt hij. Zijn antwoord luidt: „Indien het hoogste kerkbestuur zich tegen de maatregel van kerkelijke politie verzet had en indien dan de kerkeraad van 's-Gravenhage. als orgaan ener christelijke gemeente, van het eenmaal ingeslagen spoor niet was afgeweken, maar, in Naam van de Heere der gemeente, de kerkbestrijder van de kansel geweerd had, het evangelische van dit gedrag zou de kerkeraad tot middenpunt en vertegenwoordiging der gemeente hebben gemaakt. Over het ganse land zou een warmte van belangstelling zich hebben geopenbaard, onvermijdehjk, wanneer in een algemene strijd de eindbeslissing gemaakt, en langer uitstel ener regeling naar recht en waarheid ongerijmd wordt. Eén daad, waarin het lang weersproken beginsel werd uitge-

sproken en gehandhaafd; zou aldus het begin van het einde geweest zijn. De vrijheid ener christeHjke 'gemeente ter plichtsbetrachting zou over de geestverdovende synodale toestel, onder dankbare blijdschap van elk, die het Evangelie liefheeft, de overhand hebben behaald. Fantaseer ik? vraagt Groen, die hierop het volgende antwoord geeft: „Van u vrees ik althans de tegenwerping niet, dat dit enigszins revolutionair zou zijn. Gij weet, dat de zinspreuk van de christen: „Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen", het levensbeginsel der antirevolutionaire theorie is".

Deze daad zou niet slechts wettig, maar ook wettelijk, met de kerkregeling van 1816 overeenkomstig zijn geweest. Het wezen der kerk is de kern ook van de opgedrongen vorm. Het reglement verbiedt niet, maar veronderstelt, wat èn het gezond verstand èn het christelijke geweten èn de aard ener kerk voorschrijft: om namelijk onverwijld ten prediking te stuiten, niet tegen de^e of gene artikelen van een formulier, maar tegen het eeuwig Evangelie gericht, en waardoor openlijk in de kerken der gemeente, de ontzettende zonde der Christusverw-erping gepleegd wordt. Deze en dergelijke uitdrukkingen in het adres aan de kerkeraad acht ik, zo vervolgt Groen, geenszins te sterk. Aan de loochenaar van het feit der opstanding zijn „stelling in de kerk te laten", wordt dan alleen natuurlijk, is dan eerst niet meer ongerijmd, wanneer men, in naam van de kerk der toekomst, het ontbonden zijn over de kerk uitspreekt. Is de historische kerk ontbonden, is het kerkgenootschap alleen reglementair, ontbreekt het aan alle geloofseenheid, is de leervrijheid normaal, dan geef ik de moderne theologie gelijk, dat zij tegen elk kerkelijk protest uitvaart als tegen ouderwetse onverdraagzaamheid, die thans niet meer te pas komt. Is de belijdeniskerk ontbonden, dan ligt de eenheid enkel in het reglementair verband". De schorsing van Dr. Zaalberg, door Groen zo vurig gewenst, bleef echter uit. De meerderheid van de kerkeraad was daar niet voor te vinden. Opmerkelijk is echter, dat Ds. Gunning later, enige tijd vóór zijn dood, het verkeerde van zijn eertijds tegenover Groen ingenomen houding heeft ingezien. Hij erkende toen, dat hij destijds te veel nadruk gelegd had op het individuele geloofsleven en te weinig op de eer Gods, die allereerst eist, dat de kerk als kerk, als geheel, als lichaam, de Naam des Heeren Jezus belijde. Dit laatste, betuigde Ds. Gunning, deed de heer Groen, en ik had het met hem moeten doen. Indien Ds. Gimning en vele anderen met hem eerder tot deze erkenning gekomen waren, dan zou Groen aan hen een grote steun hebben gehad. Die steun bleef echter, toen hot nodig was, achterwege. De vrijzinnigen bleven zodoende hun plaatsen in de Ned. Herv. Kerk innemen, zodat Groen een andere weg insloeg. (wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juni 1957

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juni 1957

De Banier | 8 Pagina's