Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXVIII.

Groen als kampvechter voor het uitoefenen der kerkelijke tucht. Oprichting der Confessionele Vereniging.

Uit hetgeen voorafging is wel helder en klaar aan het licht getreden, dat het toelaten van vrijzianige of moderne predikanten in de Ned. Herv. Kerk voor Mr. Groen van Prinsterer een bron van grote ergernis was. Had hij eerst nog gehoopt, dat de kerkeraad der Haagse hervormde gemeente de vrijzinnige Ds. Zaalberg zonder enige aarzeling tot de orde zou roepen en tot zijn schorsing zou overgaan, na al hetgeen voorgevallen was, was daaromtrent alle hoop bij hem in rook vervlogen en zag hij in, dat het niet alleen in Den Haag zo aUerdroevigst gesteld was, doch ook in tal van andere gemeenten. Er moest daarom volgens Groen een andere weg gevolgd worden om te trachten de kerkgemeenschap met de vrijzinnigen te verbreken.

Als eerste stap daartoe achtte hij het nodig, dat predikanten en leden zouden samenkomen ter bespreking van de toestand en tot het nemen van maatregelen, welke tot het beoogde doel zouden kunnen leiden. Ook bij anderen bleek er aan zulk een samenkomst behoefte te bestaan en toen Groen daarvan kennis kreeg, sprak hij de wens uit, dat deze wjeenkomst uitsluitend gewijd zou zijn aan de vraag of de Hervormde Kerk nog een belijdeniskerk of dat ze louter Sen kerk gebouwd op reglementen, was.

^e genoemde samenkomst had op 12 October 1864 te Utrecht plaats in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen. Ab voorzitter fungeerde de meer genoemde Ds. Heldring, tenvijl de pre- , ™anten Timholt, Borger en Fellx met het secretariaat belast waren. De aan-wezigen bestonden uit bijna 70 predikanten en ruim 50 niet-predikanten, onder wie ouderlingen, oud-ouderlingen en leden. Al dadelijk kwamen de concept-statuten in behandeling voor een op te richten vereniging tot hulp en leiding van gemeenten en personen in de Nederlands Hervormde Kerk, die om des geloofs wü in nood verkeerden. Op deze statuten en de naar aanleiding hiervan gehouden bespreldngen gaan wij vanzelfsprekend niet nader in. De bedoeling van deze artikelenreeks is toch niet het beschrijven van kerkgeschiedenis, doch het belichten van Mr. Groen

van Prinsterer ten aanzien van die levensterreinen, waarop hij zich bewogen heeft en dus ook op het terrein der kerk. Wij bepalen ons ten deze dus bij hetgeen Groen in de bijeenkomst van 12 October 1864 te berde heeft gebracht en wel in het bijzonder tot hetgeen hij opmerkte in zake het uitoefenen der kerkelijke tucht. Te dien aanzien verklaarde Groen, dat het de plicht is van ieder kerkbestuur, ter wering van het ongeloof, deze tucht onverwijld toe te passen. Wat ook in gewone tijden de bevoegdheden der kerkelijke besturen mochten zijn, nu was het volgens hem de tijd van buitengewone maatregelen. Bij de invoering der reglementen was toch, aldus Groen, de mogelijkheid niet voorzien, dat zulke loochenaars van het christendom — Groen zinspeelde hierbij kennelijk op predikanten als Ds. Zaalberg c.s. — ooit de kansel zouden bekümmen. Zodanig kerkschandaal. zo vervolgde de geharnaste strijder, moet als bij kerkelijke politie-maatregel, onmiddelhjk worden belet. Hier kwam te pas, wat de president van de voorzitter van de Conseü Presbyterial {Presbyteriale Raad) te Parijs aangaande de vrijzinnige predikant Ds. Reville had opgemerkt, namelijk, dat zo iemand te weren, de meest eenvoudige plicht van de kerkeraad, het a, b, c van het christelijk kerkrecht is. Groen wees daarna op Den Haag, alwaar Ds. Gurming, die een soort van uitwendig recht van Ds. Zaalberg erkende, hem niet meer als christen-

leraar wilde erkennen of beschouwen. Groen ging dit echter, zoals we te voren reeds schreven, lang niet ver genoeg. De gemeente immers was met het standpunt door Ds. Gunning voorgestaan, allerminst gebaat. Neen, de kerkeraad had een predikant als Ds. Zaalberg, die, zoals Groen zich uitdrukte, een Zondagscollege in het ongeloof annonceerde, dadelijk moeten schorsen. Elk hoger kerkbestuur zou dit naar het oordeel van Groen hebben beaamd en zo niet, dan zou dit het begin van het einde geweest zijn voor de opgedrongen Synodale toestel. De kerkelijke plichtsbetrachting zou gewis weerklank in het land gevonden hebben, daar de verontwaardiging over het optreden van Ds. Zaalberg algemeen was. Tenslotte wekte Groen de vergadering op om toch vooral voor de gevolgen van kordaatheid iiiet al te bevreesd te zijn, waarbij hij er de nadruk oplegde, dat juist in de traagheid van de belijders der waarheid, de kracht der wederpartijders ligt. Groen merkte voorts nog het volgende op: „Als iemand door kloeke weerstand in bezwaren komt, al werd hij door allen verlaten; er is nog sympathie onder ons volk voor christelijke kloekheid en het zou ook nu nog zijn; „Eén voor allen, en allen voor één". Het resultaat van de samenkomst was, dat mede op aandringen van Groen enkele bepalingen werden aanvaard, waarin onder meer te kennen werd gegeven, dat het kerkbestuur verplicht is het ongeloof uit de kerk te weren en dat, indien de reglementen dit tegenhouden, op de belijdende voorgangers en leden de plicht rust hun geloofsovertuiging te handhaven met terzijdestelling van die reglementen, daar zij terwille hiervan, niet medephchtig mogen zijn aan kerkverwoestiag en als voorgangers niet mogen erkermen degenen, die de Christus der Schriften verwerpen. Op voorstel van Groen werd vervolgens besloten dergelijke bijeenkomsten meer te houden, zoals dit vroeger ook plaats vond met de vergaderingen der „Christelijke Vrienden", doch met dit onderscheid, dat deze vergaderingen thans een kerkelijke, confessionele grondslag zouden hebben. Met overgrote meerderheid werd daartoe besloten en voorts viel het besluit om over te gaan tot het oprichten van de Confessionele Vereni­ ging- Uit het bovenstaande blijkt wel zorme- . klaar, dat Groen een sterke voorstander was van het handhaven der kerkelijke tucht. Hij wenste daarmede geen jaren te wachten, hij achtte directe toepassing er van noodzakelijk. In de eerste plaats omdat de eer Gods zulks gebood en in de tweede plaats omdat het niet toelaatbaar was in de kerk de zielen te laten verleiden door predikers van het ongeloof. n «

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 juni 1957

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 juni 1957

De Banier | 8 Pagina's