Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXIX.

Een achttal punten door Groen gezonden aan de vergadering der Confessionele Vereniging. Dr. Zaalbergs wonderlijke handelwijze.

De samenkomst van predikanten en leden der Nederlands Hervormde Kerk, gehouden op 12 October 1864, leidde alzo tot de oprichting der Confessionele Vereniging. De bepalingen omtrent de leden, de algemene inrichting en het bestuur, de werkzaamheden en de geldmiddelen, wij zouden ze statuten kunnen noemen, werden door de algemene vergadering dezer Vereniging van 27 April 1865 aangenomen. In het bestuur hadden onder meer zitting de Utrechtse predikanten Ds. Barger en Ds. Felix, en, om nog enkele anderen te noemen. Prof. Baron de Geer van Jutfaas, Mr. Baron van Lynden van 'Sandenburg, Ds. O. G. Heldring, predikant te Hemmen, Ds. F. P. L. C. van Lingen, predikant te Zetten, die later tot de Clir. Geref. Kerk overging. Ds. L. J. van Rhijn, predikant te Wassenaar, Jhr. Mr. van Loon en Mr. ]• J. Teding van Berkhout. Mr, Groen van Prinsterer had geen zitting in het hoofdbestuur der Confessionele Vereniging, maar hij stond wel met zijn gehele persoon achter haar. Dit kan onder meer blijken uit de punten, welke door hem waren ingezonden ter bespreking op de vergadering van 26 April 1866, welke Groen verhinderd was bij '6 wonen. Deze punten hielden het volgende in:

I. De Vereniging op confessionele grond- ^'*g is niet een orthodoxe coterie (groep) "1 een reglementair kerkgenootschap, jnaar bewijs en 'kiem van herleving in de Wstorische belijdeniskerk. Voor praktische werking naar buiten "§t. om doel te kunnen treffen, haar *unpunt in de kern der Belijdenissöhxif- *^n, gelijk ze zelfs nu voor elk onbevan- S^n en eerlijk gemoed, vriend of vijand, evident (in het oog springend) is. • "®t voornaamste en het eerste, dat aan de Vereniging te doen valt, is kerkrechtelijke uitdrijving van de Modernen. 4. Middel hiertoe: ethisch-polemisch strij-' den op deze rechtsgrond. Vooral in de kerkbesturen, hoog en laag.

5. Onder de leus van scheiding van kerk en staat, geen bevestiging van het opgedrongen oaesaropapistische kerkbestuur. Of zal de kerk, los van de staat, bij voortduring worden gekneld in de boeien, door het staatsgezag gesmeed? 6. Geen kerkelijke organisatie ontheft een kerkeraad van de verplichting om een godslasterlijke prediking onverwijld te beletten.

Zo het Hervormd Kerkgenootschap in 1816 of daarna gegrond ware op slaafse afhankelijkheid der gemeenten, zelfs in het verloochenen of belijden des Heeren, dan zou de kerkeraad ach van de kerkvorm behoren los te maken om de gemeente te beschermen tegen een, zelfs in het oog van eerlijke modernen, oneerlijk bedrijf, een mystificatie (misleiding), een guet-a-pens (overrompeling), waardoor zielemoord gepleegd wordt. 7. Het blijven in een feitelijk-reglementaii-e kerk is ongeoorloofd, zo men niet een strijd aanbindt, die op overwinning kans geeft.

8. „Niet of nauwelijks was er een flauw begin van kerkrechtelijke strijd", zo schreef men in 1847. Hoe is het nu? Dit door Mr. Groen van Prinsterer ingezonden achttal punten werd ter vergadering besproken. De besprekingen hadden tot gevolg, dat door de predikanten Heldring en Van Rhijn een voorstel werd ingediend, dat als volgt luidde: „De Vereniging, die op confessionele grondslag rust, en niet is een orthodoxe coterie in een reglementair kerkgenootschap, maar bewijs en kiem van herleving in de historische belijdeniskerk, spreekt als haar overtuiging uit, dat geen kerkelijke organisatie een kerkeraad ontheft van de verplichting om een godslasterlijke prediking onverwijld te beletten".

Het is duidelijk te bemerken, dat de strekking der door Groen ingezonden punten in het zoeven genoemde voorstel was opgenomen. Welk een invloed zou dit voorstel hebben kunnen uitoefenen indien het met eenparige stemmen ware aangenomen! Dit geschiedde echter helaas niet. Er werden uitvoerige discussies over gehouden, waarbij bleek, dat de meningen over het voorstel ver-

deeld waren. Er waren er, die van oordeel waren, dat er nu eindelijk eens beslissende stappen moesten worden gedaan en die derhalve met het voorstel instemden, doch er waren er ook, die bezwaar hadden tegen het onverwijld beletten van moderne, dit wil zeggen: godslasterlijke prediking, terwijl nog weer anderen van gevoelen waren, dat er geen genoegzaam verband bestond tussen de aanhef van het voorstel en de conclusie. En daar de tijd inmiddels verstreek — het was ruim 5 uur geworden — en velen de vergadering moesten verlaten om hun woonplaats te kunnen bereiken, bleef het nemen van een besluit achterwege, wat voor Groen, zoals te begrijpen is, een grote teleurstelling was.

Inmiddels was er ook onder de moderne predikanten zelf verschil van mening ontstaan over de vraag of men wel in de Hervormde Kerk kon blijven. Er waren er onder hen, die meenden, dat dit kon en die er dan ook niet aan dachten de Hervormde Kerk te verlaten, doch er waren er ook, die zo eerlijk waren, dat zij hun ambt in de Hervormde Kerk neer­ legden. Tot de laatstbedoelden behoorde onder anderen Dr. A. Pierson, oudste zoon van de vroeger genoemde J. L. Gregory Pierson, die te zijnen huize de „Christelijke Vrienden" ontving. Deze Dr. Pierson was door een geschrift van Dr. Sohwarz er blijkbaar van overtuigd geworden, dat het allerminst met de eerlijkheid strookte om predikant ener kerk te blijven, welker belijdenisgeschriften men niet onderschreef. Ook de moderne Haarlemse predikant Busken Huet legde zijn ambt neer en deed in 1866 een geschrift het hcht zien, waarin hij ook Dr. Zaalberg ter sprake bracht door op te merken, dat de vraag hoe de heer Zaalberg het met zijn geweten overeen kon brengen voorganger te blijven in een kerkgenootschap, op welks leven hij het gemunt had, in de eerste plaats hem (Zaalberg) aanging.

Het kwam inderdaad zo ver, dat Dr. Zaalberg in 1867 eveneens zijn ambt neerlegde. Hij verliet Den Haag en vestigde zich te Utrecht met het plan in de rechten te gaan studeren en na beëindiging zijner studie naar Indië te vertrekken. Nauwelijks echter waren er vier maanden verlopen, of hij zond bericht aan de kerkeraad van 's-Gravenhage, dat hij op de eerstvolgende Zondag zijn eigen predikbeurt weer hoopte waar te nemen en daarmede zijn dienstwerk weder wenste te aanvaarden. De kerkeraad voelde hier echter niets voor, zodat de predikbeurt niet doorging. Ook de zaal „Diligentia" werd 'hem geweigerd. Daar echter de preek, die hij had willen houden, reeds ter perse was, gaf hij ze uit onder de titel: „Een verboden preek". Zijn zaak kwam voorts voor de Synode en wat niemand verwacht had, gebeurde: Dr. Zaalberg werd door de Synode in het ambt hersteld!

Daartegen nu kwam Groen met kracht op. Hij deed dit in een zevental brochures onder de titel: „Bijdragen voor Kerkgemeentelijk Overleg", waarin hij zich vooral tegen de Haagse kerkeraad keerde. Waarom Groen dit deed, zal D.V. uit het vervolg blijken.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1957

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1957

De Banier | 8 Pagina's