Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en gang

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en gang

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXXIV.

De vorige maal hebben we reeds medegedeeld, dat er in de vergadering der Tweede Kamer van 9 juli 1850 een verzoekschrift aan de orde kwam van ouderlingen en diakenen der afgescheidene gereformeerden te Delfzijl en Fannsum, hetwelk betrekking had op zekere bepalingen van het Koninklijk Besluit van 9 januari 1841. Een motie om niet verder over dit verzoekschrift te discussiëren werd verworpen, waarna de bespreking er over een aanvang nemen kon. Mr, Groen van Prinsterer sprak bij die gelegenheid als volgt: „Ik had in het begin der discussie gemeend, dat ik mij zou kunnen bepalen bij dankbetuiging. Dank aan de meerderheid van de commissie van de petitiën (verzoekschriften); dank aan ons geacht medelid uit Gelderland, die met edele verontwaardiging het verzoek der adressanten en het voorstel der commissie heeft ondersteund; dank aan de minister van Justitie, die te kermen gaf, dat hij het Koninklijk Besluit van 9 jan. 1841 tijdelijk moest handhaven om het derde additionele artikel der Grondwet; dank ook aan ons geacht medelid uit Friesland, die gezegd heeft, dat, toen bij als minister van Eredienst, een resolutie genomen heeft ten nadele der adressanten, dit alleen ten gevolge van dit artikel geweest is. Ofschoon ik in het voorbijgaan^ ten gunste van de adressanten opmerk, dat geen melding werd gemaakt van artikel 3, maar dat zij alleen werden verwezen naar het besluit van 1841. Indien men aan de adressanten, van wie men in het algemeen niet ™ onderstellen, dat zij met de bepa- "^gen van het staatsrecht zeer bekend ^ji, dit motief kenbaar had gemaakt, zou de zaak wellicht een andere loop gehad hebben. Doch de discussie heeft zich niet bij blijkbare belangstelling in J's adressanten, blijkbare afkeuring van "et besluit van 1841, bepaald. Ons geacht medelid uit Haarlem is in vele bij­ zonderheden en ook in vele algemeenheden getreden, waarin ik de vrijheid nemen zal hem niet te volgen; want indien ik al de onderwerpen, die hij betreffende de toestand van de Hervormde Kerk heeft ter sprake gebracht, hier zou willen behandelen, zou iedereen zich beklagen, dat de motie van orde niet is aangenomen. In een soort van geestvervoering over het besluit van 1841 geraakt, heeft hij het verdedigd, omdat de regering tot het nemen van preventieve maatregelen verplicht is. Het zij zo, die maatregelen mogen toch nooit strijden tegen de Grondwet. Van hem, die ik steeds voor een vriend van vrijheid en verdraagzaamheid heb gehouden, heb ik sommige argumenten gehoord, die mij zeer hebben bevreemd. Ik moet even spreken over het besluit.

juist omdat men er met zoveel irLgenomenheid gewag van heeft gemaakt. Men heeft het in ons medelid uit Gelderland afgekeurd, dat hij de afgescheidenen de onderwerping als een laakbare zAvakheid toegerekend heeft. Ik beaam deze uitdrukking ten volle; ook ik noem dit een laakbare zwakheid; van den beginne af, heb 'ik de afgescheidenen ten sterkste ontraden zich te onderwerpen; vooreerst omdat zij hun rechtmatig standpunt in de Hervormde Kerk prijs gaven, en ten tweede, omdat zij zich niet behoorden te voegen naar een besluit, zo duidelijk tegen de Grondwet in strijd. Ik betuig gaarne mijn achting voor de minister, die dit besluit heeft ondertekend en ik ben overtuigd, dat hij niet de minste bedoeling had om de Grondwet te overtreden; juist hierin ziet men weder hoe, in tijden van vooringenomenheid, men somtijds, zonder het te willen of te weten, tot afkeurenswaardige maatregelen gebracht wordt. Waimeer ooit een besluit ongrondwettig was, dan is het dit besluit. Ongrondwettig: om de renunciatie (het afstand doen), welke in art. d gevergd wordt.

Ik heb mij reeds bij een vorige gelegenheid veroorloofd te zeggen: dat de regering van 1816 af tot op de huidige dag, in plaats van de Hervormde gezindheid in haar eigenaardigheid te beschermen, of althans bij de verdeeldheden met onpartijdigheid te werk te gaan, altijd heeft geïntervenieerd (tussenbeide gekomen is) ten behoeve van één partij, altijd haar overwicht in de schaal dergenen, door wie dat recht miskend werd, heeft geworpen. Hier hebben wij daarvan een treffend voorbeeld. Ik wil voor een ogenblik aannemen, dat degenen, die zich met nauwgezetheid houden aan de grondslagen van de Hervormde Kerk, niet uitsluitenderwijs de kerk uitmaken; men zal niet ontkeimen, dat zij er een gedeelte van zijn; mede-eigenaren in het collectieve huis; en wat doet nu de regering? Aan hen, die, ten onrechte ver-

dreven uit het huis, verzoeken een andere woning te mogen oprichten, weigert zij de vergunning, indien zij niet voor altijd afstand doen van hun eigendomsrecht. Daarbij komt de speciale positie, welke aan de afgescheidenen opgelegd wordt in S'trijd met de grondwettige gelijkstelling der gezindheden; een positie zo abnormaal, dat het contast met de Grondwet terstond in het oog valt". Groen gaat voorts in op wat door een tweetal afgevaardigden was opgemerkt, hierop neerkomend, dat er in de laatste 10 jaren geen vervolgingen meer hadden plaats gehad en de afgescheidenen met de meeste onpartijdigheid behandeld werden. Groen erkende, dat de afgescheidenen in 1850 niet meer in de gevangenis werden gezet en hun vergaderingen niet meer door soldaten uiteen werden gejaagd. Men was echter, volgens Groen, te sterk om te zeggen, dat zich in de laatste 10 jaren geen vervolgingen hadden voorgedaan. Met twee voorbeelden toonde Groen aan, dat dit toch wel te boud gesproken was. Het ene voorbeeld dateerde van 1846, dus slechts 4 jaar geleden. Toen was het ge­

beurd, dat een weduwe van 60 jaar, in wier woning reeds bij haar oudere en ook in de Franse tijd, geregeld godsdienstoefeningen waren gehouden, voor dit wanbedrijf herhaaldelijk voor de rechtbank werd gedagvaard. Toen zij zich naar aanleiding hiervan tot het gouvernement wendde, kreeg zij een schrijven, door twee ministers ondertekend, waarin haar werd medegedeeld, dat niets haar verhinderde binnen de besloten wanden van haar woning voor zich en haar huisgenoten godsdiensitoefeningen te houden. Hoewel hier wel niet van een eigenlijke vervolging gesproken kon worden, was Groen toch van oordeel, dat het dagvaarden van deze vrouw allerminst in overeenstemming was met de verdraagzaamheid en met de gelijkstelling welke de Grondwet bedoelde.

Het tweede voorbeeld ontleende Groen aan het verzoekschrift zelf. De adressanten moesten, aldus Groen, evenals alle andere ingezetenen bijdragen tot alle gemeenschappelijke, provinciale- en rijksbelastingen, waaruit voor een groot deel, de armen van alle gezindten werden onderhouden; voor hun behoeftigen echter werd geen peiming uit die opbrengst afgezonderd. Alle andere gezindten mochten voorts collecten doen, waartoe ook door de afgescheidenen werd bijgedragen, maar zij zelf mochten geen hulp voor hun behoeftigen inroepen. Vervolgens wees Groen er op, dat het gewoonte was, bij het begraven, een bus te plaatsen, doch volgens de adressanten kwam het geld uit die bus in de kas hunner tegenpartij! Ziende op deze voorbeelden meende Groen te kurmen stellen, dat er de laatste 10 jaren wel degelijk onrecht was bedreven ten aanzien van de afgescheidenen.

Tegenover een Kamerlid uit het district Haarlem, dat als zijn vermoeden had uitgesproken, dat het de toeleg der afgescheidenen was om door middel van verzoekschriften een twistappel in de vergadering te werpen, merlcte Groen op, dat dergelijk verwijt, gezien de toestand, niet verdiend was, daar men zich tot de Kamer wendde om recht te verkrijgen. Over wat Groen hierop liet volgen D.V. een volgende maal, daar de plaatsniimte noopt hierbij af te breken. (wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 augustus 1957

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en gang

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 augustus 1957

De Banier | 8 Pagina's