Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXXVI. Groen en Van Hall. Groen en Wormser over het aanvragen van vrijheid door de Afgescheidenen, Geschrift van Van Velzen. is er één geweest van wie getuigd kan worden, dat hij voor de Afgescheidenen jp de bres gestaan heeft, dan is het wel Dr. Groen van Prinsterer. Voorzeker, er iijner nog wel enkelen gev/eest, die het mor hen opgenomen hebben. Wij denr ; en onder andere aan de jonge mr. A. M. C. van Hall, die een voorvader was van Ie tegenwoordige burgemeester van Amsterdam en uit een volslagen wereldse, liberale familie sproot. Voor ondericheidene rechtbanken trad hij als de verdediger der Afgescheidenen op, zon- Ier daarvoor geldelijke beloning te willen hebben. In 1835 gaf hij ook een pleitrede uit, waarin hij voor het grondwettig en burgerlijk recht der Afgescheidenen een krachtig betoog leverde. Keurde ook hij toen de afscheiding zelf nog af, korte tijd later ging hij na zware strijd tot haar over. Hierin doet zich dus een verschil met Groen voor, daar deze tot zijn dood toe lid der Ned. Herv. i gebleven is. Van des te groter waarde nog was het daarom voor de Afgescheidenen, dat Groen, hoewel hij iien in de afscheiding nimmer volgen, voor hun grondwettelijk en burger- 'ijk recht opkwam. Groen schroomde echter ook niet om af te keuren wat zijns inziens afkeurensrdig was. En dat was volgens hem n hoge mate de stap, waartoe de Afgescheidenen na enige jaren gekomen zijn, Moelijk het aanvragen van vrijheid met Mnvaarding van de daartoe gestelde worwaarden. Een oordeel, waarin Groen s van Afgescheidenen steun kreeg, under andere van zijn vriend, de Amsterdamse deurwaarder Wormser, die rankelijk met de afscheiding was "•^egegaan, doch later naar aanleiding Wn de vrijheidsaanvrage verklaarde, dat afscheiding in een fuik gelopen was. '" net voorafgaande hebben wij reeds

heel in het kort gewezen op wat Groen over deze kwestie in het midden heeft gebracht.' Wij wensen daarop thans wat dieper in te gaan aan de hand van Groens geschrift: „Het recht der Hervormde Gezindheid". Na daarin er op te hebben gewezen, dat de afgescheiden gemeente te Utrecht het eerst autorisatie aanvroeg en deze 14 februari 1839 verkreeg, waarna verschillende andere gemeenten volgden, schreef Groen als volgt: „Zij hebben de vrijheid van godsdienstoefening jaren achtereen beschouwd, niet als gunst, maar als recht. Leden der Hervormde Kerk, wier bestaan, in haar confessionele eigenaardigheid, zowel als in haar christelijke catholiciteit, met de ganse geschiedenis van Nederland is vereenzelvigd; leden ener gezindheid, wier verkregen recht, uit dit historische en karakteristiek aanzijn ontsproten, zowel in de constitutie van de staat als in de organisatie van de kerk is opgenomen en bevestigd; gelovige lidmaten van de kerk, om de handhaving van de kerkleer door haar verloochenaars mishandeld en verguisd, mochten zij geen afstand doen van een recht welks behoud voor de gehele kerk van belang was; mochten zij het bestaan of de openbaarwording himner gemeenten niet afhankelijk maken van het goedvinden der overheid; mochten zij geen voet geven aan het denkbeeld alsof men vergunning zou behoeven voor de verkondiging van een leer in de huizen, terwijl zij uit de kerkgebouwen geweerd, terwijl zij, in de gewone openbare samenkomsten, waar zij door de synode en het gouvernement moest worden gehandhaafd en beschermd, door kerkelijke overheersing en wereldlijke arm aan de moedwil der tegenstanders prijsgegeven wordt. Om deze redenen, van onmiskenbare billijkheid, hebben zij het vragen van autorisatie geweigerid. Daarna evenwel hebben zij die gevraagd. Ik zou hun hierover niet hard willen vallen; ik gevoel hoe weinig het past diegenen te berispen, die maanden en jaren lang, zich smaad en vervolging voor het volhouden van dit beginsel hebben getroost; ik gevoel hoe weinig dit ons voegen zou, die hen te midden van de druk zo zelden hebben opgebeurd en ondersteund en wier eigen plichtsbetrachting zo flauw en gebrekkig is geweest. Doch ik mag, wanneer het om waarheid en hereniging te doen is, geen sluier werpen over de feiten, die tot lering kunnen verstrekken; ik mag niet ontveinzen, dat men, door ontmoediging en afgematheid, aan de gezamenlijke tegenpartij een dienst van onberekenbaar gewicht gedaan, een afkeurend vonnis over zijn eigen tot dus ver gehouden handelwijze geveld, aan de vervolging een soort van rechtmatigheid verleend, de kracht en werking der oppositie in het kerkgenootschap, in vele opzichten, verlamd heeft. Ik geloof, dat aan menigeen, die met het ergerlijke van voortdurende beboeting en inkerkering in verlegenheid begon te raken, niets meer welkom, èn voor het tegenwoordige, èn voor het vervolg, heeft kunnen zijn. Hoe dan? Omdat de Afgescheidenen aldus hun zegel schenen te hechten aan de leer, dat de voorstanders van de belijdenis der kerk, wanneer de tegenpartij zich van kerkorganisatie en kerkbestuur heeft meester gemaakt, tevreden behoren te zijn, indien zij, na verkregene vergunning (en dat nog wel op voorwaarden, die met de algemene gelijkstelling der gezindheden niet verenigbaar zijn), buiten het kerkgenootschap in hun afzonderlijke godsdienstoefeningen niet worden gestoord. Zo heeft men zioh, in elk opzicht, laten afbrengen van het kerkelijk terrein, waarop men vroeger, met schijnbare oriverzettelijkbeid, gestaan had. Bij de overweging hiervan kunnen wij niet uitermate verwonderd zijn over het lot der afscheiding en haar gestadig achterwaartse loop. Het is dan niet vreemd meer, dat de Afgescheidenen, die, als uitgedreven lidmaten der Hervormde gezindheid een levend protest, een altoosdurend verwijt waren tegen de houding en de maatregelen van kerkbestuur en regering, thans, na capitulatie en overgaaf van recht en titel, zonder eenheid van belijdenis of beheer, veelzins verdeeld en verbrokkeld, bijkans zonder invloed zijn op de kerk en zonder crediet bij het gouvernement". Tot zover Groen in zijn „Het recht der Hervormde Gezindheid", over het aanvragen om erkenning op de door de Koning gestelde voorwaarden door de Afgescheidenen. Het zoeven genoemde geschrift van Groen bleef echter niet onbeantwoord. Het was ds. S. van Velzen, later bekend als prof. van Velzen, die in 1848 een geschrift het licht deed zien onder de titel: „Apologie der kerkelijke afscheiding in Nederland, of Brief aan mr. Groen van Prinsterer betreffende zijn gevoelen over de afscheiding en de Afgescheidenen". Een alleszins lezenswaardig en ook waardig geschrift van 35 bladzijden, waarin ds. van Velzen begrijpelijkerwijs de afscheiding verdedigt en ook enkele opmerkingen van Groen met betrekking tot leerboekjes voor kinderen, waarin het leerstuk der verkiezing naar voren wordt gebracht, weerlegt. Dit laatste is echter een onderwerp op zichzelf, zodat we hierop D.V. in een afzonderlijk stuk zullen terugkomen. Thans wensen wij ons te bepalen tot hetgeen ds. van Velzen aanvoerde ter verdediging van het aanvragen van vrijheid, door Groen zo zeer gelaakt.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 september 1957

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 september 1957

De Banier | 8 Pagina's