Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een dode hond

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een dode hond

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

in. Toen boog hij zich, en zeide: Wca is ma knecht, dat gij omgezien hebt naar een dode hond, als ik ben? 2 Samuel 9 : 8

Tenslotte lezen we van Mefibóseth, dat lij kreupel was aan beide zijn voeten, immers ons staat vermeld in 2 Samuel i: i: „En Jonathan, Sauls z»on, had een zoon, die geslagen was aan beid© voe^ ten; vijf jaren was hij oud als het geraoht van Saul en Jonathan uit Jizreël hvam, en zijn voedster hem opnam en vluchtte; en het geschiedde, als zij haastte om te vluchten, dat hij viel, en kreupel werd; en zijn naam was Mefibóseth".

Om deze woorden wel te verstaan, moeten we weten, dat het in oude tijden de gewoonte was, wanneer een ander koningshuis of een nieuwe dynastie aan het bewind kwam, het vorige koningshuis, alle nazaten, ja alles wat er ook aan herinnerde, werd uitgeroeid. Dit was ook ongetwijfeld één van de redenen, waarom de kinderen Israels in Egypte verdrukt werden. Aldaar toch stond een vorst op, „die Jozef niet gekend had", en deze wilde, óók door de kinderen Israels uit te roeien, de naam van de vorige koning geheel van de aardbodem uitwissen.

Welnu, dit voor ogen houdende, verstaan we, dat de voedster van dit vijfjarige kind, toen bet gerucht van Sauls ondergang tot haar kwam, zij met dit kind vluchtte, om het te redden uit de hand van hem, die Sauls opvolger zou zijn in kt koninkrijk. En daar deze vlucht met kast geschiedde, zo is het gebeurd, op welke wijze weten wij niet, dat van dit fed beide benen zodanig gebroken of verminkt zijn, dat hij zijn ganse leven een hulpbehoevend schepsel bleef. Geslagen aan beide voeten, wegsns de vlucht uit Lodebar. Wie denkt hier niet aan Adams vlucht oit het Paradijs? Wanneer we hier figuuriijk mogen spreken, dan zijn door onze val in Adam beide benen gebroken. We zijn onmachtig en onwillig om God te dienen en tot Hem weder te keren. Dit toch kunnen wij niet wiUen en willen wij niet kunnen. Maar, zegt ge, wanneer ik nu zo de toestand van Mefibóseth overdenk, wat dan toch ter wereld bewoog David om naar zon ongelukkig schepsel om te zien? Immers, hij was uit het huis van Saul, ilus zijn vijand, vervolgens verachtelijk, "Supel aan beide voeten. Doch met niet minder verwondering roepen we uit: Maar wat heeft God toch bewogen, dat Hij naar zulk een volk vroeg, welks beeld zo treffend vertoond wordt door Mefibóseth, maar dan geestelijk ingedacht?

Wel, dat wordt nu het onbegrepen wonder, dat doet alle geestelijke Mefibóseths met Jonathans nazaad uitroepen: „Wat is Uw knecht. ..." De oorzaak en grond, waarom David naar Mefibóseth vroeg, lag niet in deze zelf. Neen toch, als bij het daarom had moeten doen, dan waren er geen redenen, om hem tot zich te laten brengen, maar dan om aan deze ongelukkige te vergelden alle smaad en schande, al het lijden, dat hij van Sauls hms ondervonden had.

Doch de oorzaak, waarom David zulks deed, lag geheel buiten Mefibóseth. Zij toch lag in een oud verbond, dat geheel buiten hem om met Jonathan was gemaakt. Van dit verbond lezen we in I Samuel 20 : 15; „Ook zult ge uw weldadigheid niet afsnijden van mijn huis tot in eeuwigheid; ook niet wanneer de Heere een iegelijk der vijanden Davids van de aardbodem afgesneden zal hebben".

Zo nu ook de grond, waarop, en de reden waarom God naar de arme zondaar vraagt, ligt gans en al buiten dat volk. Dat ligt in een oud verbond, dat God de Vader heeft aangegaan met die grotere en meerdere Jonathan in de stille eeuwigheid. Toen toch sprak de Vader: „Wie is Hij, dat Hij tot Mij genake, om met Zijn hart borg te zijn? " Hier was het de Zoon, Die antwoordde: „Ik kom, o Mijn God, om Uw wil te doen, en Uw wet is in het binnenst Mijns ingewands". Toen heeft Hij Zich als Borg gegeven en gezegd: Schaamt Gij U niet. Mijn Vader, om de God van zulk een volk genaamd te worden, zo schaam Ik mij niet om de Borg van hen genaamd te worden. In dit verbond lagen zij, als een diep ellendig en verloren volk, en zo zijn zij aan de Borg opgedragen. Daarom spreekt de Borg in de tijd. Joh. 17 : 6: „Zij waren Uwe, en Gij hebt Mij dezelve gegeven". Immers, het eeuwig welbehagen, de bewegende grond van 's mensen zaligheid, krijgt zijn gestalte in de Raad des Vredes, en in de Raad des Vredes liggen de wortels van het verbond der genade, dat God in de tijd opricht, wezenlijk met al degenen, die in Zijn eeuwig voornemen liggen opgesloten, hoewel het zijn bediening heeft zo breed als de kerk zich openbaart. Want immers wel komen wij allen door geboorte onder de bediening van het verbond en staan we in verbondsrelatie met God, voor zover we onder het Evangelie verkeren, doch het verbond wordt gereahseerd in de wedergeboorte. Daarom, het verbond der genade is de weg, waarin God in Christus het eigendom wordt van de zondaar, en de zondaar het eigendom Gods. In dit verbond nu gaat God Zijn grote Naam verheerlijken en gaat Hij Zijn weldadigheid mededelen. Zie hier de grond waarop en de weg waarin de getrouwe Verbondsgod Zijn weldadigheden aan Zijn Mefibósethsvolk genadig schenkt. David zendt zijn knechten naar Lodebar. Dat was een daad van enkel liefde, doch hoe geheel anders zal dit Mefibóseth toegeschenen hebben. Voor de koning David te Jeruzalem te moeten verschijnen, dit betekent de dood. Hij is ontdekt, vluchten baat niet; trouwens, hij kan het niet, hij is kreupel. David heeft hem opgespoord en zal nu aan hem vergelden de vijandschap, die hij van het huis van Saul ondervonden heeft. Althans, deze gedachten vervullen zonder twijfel zijn ziel. Ja waarlijk, als dat volk geroepen wordt uit Lodebar, gearresteerd wordt op hun zondenweg en het zijn schuldbrief thuis krijgt, dan wordt het: 'k Wou vluchten, maar kon nergens heen. Zodat mijn dood voor handen scheen, En alle hoop mij gans ontviel, Daar niemand zorgde voor mijn ziel. O, ge kunt er op rekenen, hoe dichter Mefibóseth kwam bij de poorten van Jeruzalem, hoe meer zijn ziel gebeefd heeft. Hij zal wel geïnformeerd hebben bij de dienaren des konings, of ze toch niet wisten wat hem thans te wachten stond.

En al stelden ze hem gerust, hij heeft het toch niet vertrouwd. Zulk een weg passeert elke zondaar, die God uit Lodebar haalt. Hierop leren zij, met het oog op hun afkomst en schuld, en daar tegenover een God, die van Zijn recht geen afstand kan doen: „Mijn zonde zie Tc mij steeds voor ogen zweven". „Dacht ik iian God, zo maakte ik misbaar, peinsde ik aan Hem, zo werd mijn ziel overstelpt".

Sliedreoht Ds. C. SMITS

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 1957

De Banier | 9 Pagina's

Een dode hond

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 1957

De Banier | 9 Pagina's