Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Algemene Financiële  Beschouwingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Algemene Financiële Beschouwingen

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir van Dis

Terwijl vroeger de Financiële Beschouwingen over de Rijksbegroting elk jaar tegelijk met de Algemene Politieke Beschouwingen over deze begroting plaats hadden, is daarin een drietal jaren geleden verandering gebracht. Deze verandering houdt in, dat nu eerst d© Politieke Beschouwingen gehouden worden en enige tijd daarna de Financiële Beschouwingen.

Behalve in de tijd van behandeling is er bovendien nog een andere wijziging gekomen, welke hierin bestaat, dat er aan de Politieke Peschouwingen geen schriftelijke voorbereiding meer voorafgaat, terwijl dit bij de Financiële Beschouwingen wel gebeurt. Hierdoor is het mogelijk geworden, dat de Politieke Beschouwingen eerder gehouden kunnen worden dan de Financiële. Zoals bekend hebben de Algemene Politieke Beschouwingen reeds in oktober plaats gehad. Door Ds. Zandt werd daarbij toen een rede gehouden, welke ook in oktober nog in , , De Banier" verschenen is.

De Algemene Financiële Beschouwingen hadden in november plaats. Terwijl bij deze beschouwingen gewoonlijk alleen de Minister van Financiën als vertegenwoordiger der regering aanwezig is, bevonden zich ditmaal op uitdrukkelijk verlangen der Kamer, met de Minister van Financiën nog twee andere ministers achter de ministerstafel, namelijk de ministers van Economische en van Sociale Zaken. Ook andere ministers waren er zelfs tegenwoordig, onder wie de minister-president Dr. Drees, maar dit was niet op uitdrukkelijk verlangen der Kamer. Zij waren geheel eigener beweging gekomen, blijkbaar om daarmede te kennen te geven, dat zij zich geheel achter het beleid van de Minister van Financiën stelden. Hieruit blijkt wel zeer duidelijk, dat bij de Algemene Financiële Beschouwingen niet slechts het beleid van één minister, namelijk de Minister van Financiën, in het geding is, maar dat van het kabinet in zijn geheel.

Door een groot aantal sprekers werd aan het debat deelgenomen, wat zijn oorzaak vond in het feit, dat niet slechts de financiële toestand des lands en de financiële kanten van het beleid ter sprake werden gebracht, maar ook de sociaaleconomische kwesties. Onderwerpen van allerlei aard werden zodoende ter sprake gebracht. Er werd gesproken over de betalingsbalans over de goud- en deviezenpositie, over de financiële moeilijkheden der gemeenten, over het rentegamma (rentevoet), over de lonen, de prijsstabilisatie, over de huren en de blokkering hiervan, over de belastingverzwaring en nog verschillende andere onderwerpen meer. Wat de belastingverzwaring betreft zal het ieder, die in mindere of meerdere mate onder de zware belasting gebukt gaat, welkom zijn, dat verhoging van de inkomstenbelasting voor 1958 niet in het voornemen der regering ligt. Zij is slechts van plan om behalve de omzetbelasting voor bepaalde voorwerpen zoals personenauto's, sigaretten enz., de vermogensbelasting met 20% te verhogen, terwijl de opschorting van de investeringsaftrek, welke tijdelijk zou zijn, ook voor 1958 gehandhaafd blijft. Met deze inleiding menen wij te kunnen volstaan, zodat wij thans de rede laten volgen, welke bij deze gelegenheid namens de fractie der S.G.P. door Ir. van Dis gehouden werd. Terwille van de plaatsruimte zal deze reden in twee gedeelten gesplitst worden. Hier volgt het eerste gedeelte:

Mijnheer de Voorzitter! In de miljoenennota heeft de Minister van Financiën een overzicht gegeven van de

financiële toestand

van ons land; daarin zijn ook de maatregelen aangegeven, welke door hem noodzakelijk worden geadit om verbetering aan te brengen in het budgettaire kastekort voor 1958. Dat deze nota behalve in de gebruikelijke vorm als Kamerstuk ook in brochurevomi is uitgegeven, ontmoet op zichzelf bij ons geen bezwaar, maar desniettemin zouden vwj het meer op prijs gesteld hebben, wanneer er naast de officiële miljoenennota een meer

eenvoudige, populaire uitgave

verkrijgbaar zou zijn gesteld, zoals dit bijvoorbeeld bij de begroting voor 1956 gedaan is. Zulk een gemakkelijke begrijpbare uitgave zou er ongetwijfeld sterk toe kunnen bijdragen bij meerde­ ren ~bnder ons volk de belangstelling voor de financiën des lands op te wekken en te bevorderen. Thans is het toch zo gesteld, dat velen, die zich wel gaarne van de financiële toestand op de hoogte zouden willen stellen, daarvan afzien en daarvoor terugdeinzen, omdat het boekje van 114 bladzijden, de bijlagen niet medegerekend, voor hen niet slechts te omvangrijk, maar bovenal

niet begrijpelijk

genoeg is. Dit geldt niet alleen voor de leek op financieel gebied, doch zelfs voor hen, die op dit gebied de nodige studie hebben gehad en dus voldoende ondergrond hebben om financiële beschouwingen te kunnen verwerken. Dat dit geen overdreven voorstelling van zaken is, bleek ons dezer dagen nog uit een verhandeling van

prof. Smee^

over de rijksbegroting 1958 in het maandschrift „Economie" van oktober 1957, waarin de opmerking wordt gemaakt, dat het thans zo gesteld is, dat zelfs menig accountant er voor uitkomt, dat de miljoenennota voor hem onbegrijpelijk is. Wanneer zulks van

accoimtants

moet worden verklaard. Mijnheer de Voorzitter, in hoeveel te sterkere mate moet dit dan gelden voor de op financieel gebied niet of weinig geschoolden? Daarom zou het alleszins wenselijk zijn geweest, indien er thans weer een beknopte en bevattelijke bewerking van de miljoenermota verkrijgbaar ware gesteld. Wij achten zulks thans zelfs meer dan ooit nodig. Maandenlang toch is ons volk voorgehouden en het is in de laatste Troonrede en in de miljoenermota opnieuw gedaan, dat het zich van de

ernst

van de situatie bewust moet zijn en aaneen reële beperking van de bestedingen moet medewerken, hetgeen dus hierop neerkomt, dat het volk minder moet uitgeven aan dingen, welke niet beslist voor het levensonderhoud noodzakelijk zijn, en dat het meer moet

sparen,

maar dan is het toch wel zeer gewenst, ja noodzakelijk, dat ons volk een gemakkelijk te begrijpen inzicht wordt gegeven van de stand van 's lands financiën. Wij zouden dan ook bij de Minister willen bepleiten, dat door hem in het vervolg tegelijk met het uitkomen van de miljoenennota een dergelijke handwijzer tegen lage prijs beschikbaar zal worden gesteld. Thans overgaande tot de bespreking van de financieel-economische toestand, constateren wij, dat het er hiermede nog

l"^ . .•; '•. allesbehalve gunstig

voorstaat, zelfs zo, dat het niet te sterk is uitgedrukt, wanneer deze toestand zorgelijk wordt genoemd. Niet alleen toch is er over de gehele dienst een tekort van enige honderden miljoenen — èen tekort, dat zelfs 363 miljoen meer zou hebben bedragen, indien de Minister geen gebruik van de tegenwaardegelden had kunnen maken — maar wat nog zo veel te erger is, is dat de

betalingsbalans

zulk een ongunstig beeld vertoont. Gaf deze balans voor 1955 nog een overschot van 960 miljoen te zien, over 1956 bood zij een tekort van 650 miljoen, terwijl voor 1957, niettegenstaande de genomen maatregelen, een even ongunstig beeld verwacht wordt, een verwachting. mke ae betali, welke door de nota inzaki balans niet weersproken, doch veeli bevestigd wordt, al viel over de mjj september enige verbetering te com; teren. Bedenken wij voorts, dat als gevolg deze ongunstige positie der betalini balans de

goud- en deviezenreserv zeer sterk gedaald zijn, dan kan na volle waarheid worden verklaard, dat financiële toestand des lands uiterst cair is. En dit klemt nog te meer'i daarbij bedacht wordt, dat ook de fin; ciële toestancP der gemeenten grote a gen baart, waar toch de vlotten, schuld der gemeenten van 473 min aan het eind van 1955 steeg tot ciica

1600 miljo

op de helft van 1957, dus met meerdi 1 miljard, wat voor een niet gering de het gevolg is van het feit, dat de tij voorschotten ten behoeve van de w ningbouw in 1948 in het algemeen stopgezet, zodat de gemeenten zelf in ( financiering van de woningbouw mof ten voorzien. Gelet op het feit. Mijnheer de Voorz ter, dat de huidige financiële positie veel verschilt van die van het vorii jaar, moet geconstateerd worden, dat maatregelen inzake de

bestedingsbeperldi

niet het resultaat hebben opgelevei dat de regering zioh er van had voo gesteld. Zelfs is het hiermede thans zo gesteld, zoals de Minister in de _ joenennota mededeelt, dat de overl steding voor 1957 nog van de orde \ grootte van

één milji

is. Met alle recht kan dus gezegd wo den, dat de maatregelen inzake de stedingsbeperking tot nu toe ten enei male gefaald hebben, al hebben wij grip voor de door de Minister in de mi joenennota gemaakte opmerking, dat i ze maatregelen nog niet alle voldoeB( doorgewerkt hebben. Te verwondere behoeft dit ook niet, omdat deze maa regelen

ontoereikeD

waren om tot een gezonde financiël toestand te komen. Met name was h aandeel van het rijk in de beper bestedingen, voor wat de rijksuitgave betreft, beslist voldoende. Dat het h perken van deze uitgaven voor de nister geen gemakkelijke taak is, or schrijven wij ten volle. De grote fout dezen moet wel allereerst in het verWe worden gezocht, toen door de achteree! volgende ministeries, gesteund doorii grote meerderheid der Kamer, de uil ven jaar op jaar werden opgevoerd e er met het geld, waarvoor de belastiaj betalers goed waren.

gesmete

• werd. Dit beleid wreekt zich thans wf op uitermate gevoelige wijze. Het stelt de huidige Minister van Flnï ciën voor een zeer zware taak, de ta> namelijk om, zonder allerlei zogenaamd

„heilige huisje

te ontzien, de uitgaven te beperk' Meer zullen wij thans hierover niet gen. Mijnheer de Voorzitter, daar het i mijn voornemen ligt hierop straks naat terug te komen. Wij stipten dit or werp slechts even aan in verband de maatregelen inzake het beperken A bestedingen. Behalve dat deze mi gelen ontoei-eikend waren, hebben ^ bovendien een geheel ongunstige » rking gehad, gelijk dit het geval was j5 ten aanzien van de

investeringen.

( in de huidige omstandigheden ook investeringen beperkt moesten wor- ( wordt door ons niet ontkend, maar komt ons voor, dat de investeringen te zeer over één kam geschoren zijn or niet of niet voldoende onderscheid aken tussen onproduktieve, ondoelije en produktieve, doelmatige interingen. Beperking van

doelmatige

esteringen brengt onzes inziens geen irdeel, doch veeleer nadeel, daar ze produktiviteit en de produktie en ennede de in deze tijd vooral zo hoog jioe export belemmert, terwijl deze erking voorts de werkloosheid in de ncl werkt. et het oog op de nodige doelmatige oduktieve investeringen. Mijnheer de orzitter, hebben wij steeds ernstige zwaren gehad tegen de maatregel van

opschorting van de investeringsaftrek,

een tijdelijk karakter zou dragen, waarvan de Minister in de Miljoennota mededeelt, dat het zijn voorneis deze opschorting voor 1958 te rlengen. ertegen moeten wij opnieuw onze ernge bezwaren inbrengen. Zal toch het èijfsleven kunnen blijven concurreren met het buitenland, dan zullen ten behoeve van de export vernieuwing en vervanging van werktuigen en machines mogelijk moeten zijn. Over de noodzaak van het doen van investeringen met het oog op de exportverbetering liet

prof. Brouwers

in een door hem uitgesproken rede tijdens de algemene ledenvergadering van de Nederlandse Kamer van Koophandel voor Amerika zich onlangs in dier voege uit, dat ons land zich zal hebben toe te leggen op die categorieën industriële produkten, waarvan de vervaardiging in vele landen niet zo gemakkelijk ter hand kan worden genomen. Dit zijn in het bijzonder die produkten, waarvoor een hoog peil van technisch kunnen vereist is en die

investering van grote kapitalen

vereisen. Ook in de Troonrede is gewezen op het gewicht van onze concurrentiepositie met het oog op de export. Dienaangaande wordt daarin opgemerkt, dat het ter wille van verdere verhoging van de uitvoer nodig is te waken.tegen het ongunstiger worden van onze concurrentiepositie op de internationale markt. In het licht van deze zeer juiste opmerking vragen wij ons af. Mijnheer de Voorzitter, of de door de Minister aangekondigde maatregel tot

verlenging

van de opschorting van de investeringsaftrek hiermede wel strookt. Onzes inziens doet het dit niet. Het komt ons voor, dat voortgezette opschorting van de investeringsaftrek onze concurrentiepositie zal verzwakken. En dat te meer, omdat deze maatregel niet de enige is, welke de spaarmogelijkheden van het bedrijfsleven doet verminderen. Ook andere maatregelen dragen daartoe bij. Wij noemen slechts de verhoging der

vennootschapsbelasting

en de stijging van het kostenpeil, waarbij zelfs overcompensatie werd toegepast. Al deze maatregelen hebben het kweken van reserves, zoal niet onmogelijk gemaakt, dan toch sterk belemmerd. Vooral van de zijde van de

scheepvaart

is tegen de opschorting van de investeringsaftrek sterk verzet gekomen, daar deze voor ons land zo gewichtige bedrijfstak sterk te kampen heeft met de internationale concurrentie. Het is dan ook zeer te betreuren, dat de Kamer in juni 1.1. zich in grote meerderheid heeft uitgesproken tegen het voorstel, dat beoogde, de opschorting van de investeringsaftrek niet te doen gelden voor schepen, bestemd voor het

internationaal verkeer

ter zee. Al ging dit voorstel onzes inziens niet ver genoeg, daar ook voor de binnenvaart, met name voor het grensoverschrijdend verkeer op de rivieren, de opschorting van de investeringsaftrek zeer bezwaarlijk was, het was in elk geval een poging om een bedrijfstak, welks concurrenten in het buitenland, met na­

me m Engeland,

zo sterk door hun regering gesteund en bevoorrecht worden, in de zware concurrentiestrijd de nodige hulp te bieden. De verwachting, welke van onderscheidene zijden in de Kamer werd gewekt, en ook uitgesproken, dat de opschorting van de investeringsaftrek

slechts voor 1, 957

zou gelden, konden wij niet delen, daar het was aan te zien, dat de maatregelen der regering tot sanering der financiën niet het gewenste gevolg zouden hebben. Dat wij hierin juist gezien hebben, blijkt wel uit het door de Minister aangekondigde voornemen de opschorting van de investerfingsaftrek te bestendigen. Behalve deze maatregel. Mijnheer de Voorzitter, heeft de Minister ter dekking van het budgettaire kastekort voor 1958, dat

535 miljoen

bedraagt, nog een aantal andere maatregelen in de miljoenennota aangekondigd. Zij bestaan in voorstellen tot een totale verhoging der belastingen met 107 miljoen, waarvan 23 miljoen directe en 84 miljoen indirecte belastingen. Deze verhoging der indirecte belastingen bestaat in een verhoging der

omzetbelasting

op sigaretten, personenauto's, motorrijwielen, banden en televisietoestellen, terwijl de verhoging der directe belastingen betrekking heeft op de vermogensbelasting, welke de Minister met 20 pet. wil verhogen. Hoewel deze maatregelen nog niet in wetsontwerpen voor ons liggen en zij dus uitvoeriger zullen kunnen worden besproken, wanneer de Kamer de desbetreffende wetsontwerpen te behandelen krijgt, wensen wij er toch alvast van te zeggen, dat vidj er

zeer ernstige bezwaren

tegen hebben, al is het niet tegen alle. Zo is te duchten, dat de omzet van sigaretten tengevolge van de verhoogde omzetbelasting zal verminderen, gelijk er door de fabrikanten al over geklaagd is, dat de prijsverhoging der sigaretten in maart j.l. een vermindering van de omzet ten gevolge heeft gehad. In de eerste zeven maanden van 1957 zijn de hoogste prijsklassen zelfs 13 miljoen sigaretten minder geproduceerd. De maatregel inzake verhoging der omzetbelasting op sigaretten is dan ook door de hierbij betrokken handel

zeer ongunstig

beoordeeld. Men vreest er een verdere daling van de omzet van, dus een vermindering van inkomsten, wat dan bovendien tot gevolg zou hebben, dat de verhoging dezer belasting voor de schatkist niet zal opleveren wat de Minister zich er van voorstelt. Verhoging van omzetbelasting op personenauto's en banden legt een

nieuwe last

op de gebruikers van auto's, die onlangs door de stijging van de benzineprijs reeds getroffen zijn. Vooral door hen, voor wie het er op na houden van een auto geen luxe-aangelegenheid is, doch die er voor de uitoefening van hun beroep of bedrijf niet buiten kunnen, zal deze belastingverhoging worden gevoeld, (wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 november 1957

De Banier | 7 Pagina's

Algemene Financiële  Beschouwingen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 november 1957

De Banier | 7 Pagina's