Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Algemene Politieke Beschouwingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Algemene Politieke Beschouwingen

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

EERSTE KAMER

Rede van Ds. Smiis

In het laatst van januari begon de Eerste Kamer met de behandeling der Rijksbegroting voor 1958. Oök hier werden, evenals in de Tweede Kamer geschiedde, eerst algemene politieke beschouwingen over deze begroting gehouden, waarbij door de leiders van alle fracties het woord werd gevoerd. Dat daarbij ook de gang van zaken in Indonesië ter sprake kwam. Iaat zich begrijpen. Ook door Ds. Smits, die aan deze politieke beschouwingen deelnam, werd dit gedaan. Daar zijn rede duidelijk genoeg voor zichzelf spreekt, is het geven van een nadere toelichting niet nodig, zodat wij de rede direct lat(^ volgen. Ds. Smits sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter! Het zijn wel allesbehalve rooskleurige omstandigheden, waaronder de algemene politieke beschouwingen over de rijksbegroting voor 1958 worden gehouden en waaraan ik ook mijnerzijds een bescheiden bijdrage wens te leveren. Als ik spreek van allesbehalve rooskleurige omstandigheden, dan heb ik daarbij wel in de allereerste plaats het oog op wat zich in de laatste maanden in Indonesië

heeft afgespeeld en wat er in verband hiermede ook o^ ^aats hesft. hcdtm. «og «tecck

Van wat zioh in Indonesië heeft voorgedaan, zal door mij geen brede uiteenaetting worden gegeven. Het is de regering overfjekend en het hgt ieder nog vers in het geheugen, terwijl wij er nog dagelijks mede geconfronteerd worden. Daar ik van plan ben in het vervolg van •ujn rede nog enkele passages aan het gebeurde in Indonesië te wijden, zal ik thans met deze enkele woorden volstaan. Ze zijn mijns inziens voldoende om ons »r van te doordringen, dat de huidige tijdsxjmstandigheden wel droevig en somber zijn. Dit zijn ze eveneens, wanneer wij de financieel- en sociaal-economische toestand van ons land in ogenschouw ne- •jen. De schuldenlast is uitermate groot, de

belastingen en andere lasten

•drukken als een loodzware last op ons volk en zullen op voorstel der regering straks andermaal worden verhoogd, wat de omzetbelasting op bepaalde artikelen en de vermogensbelasting betreft. Voorts zijn niettegenstaande het gevoerde prijsstabiiisatiebeleid, in de laatste jaren de prijzen van tal van artikelen, waaronder ook die der

eerste levensbehoeften,

OBihoog gegaan, terwijl in de laatste maanden met goedkeuring der regering zelfs bij verscheidene overheidsbedrijven de prijzen verhoogd zijn, waarbij ik denk aan de tarieven voor gas, water, elektriciteit, post, vervoerbedrijven, zoals spoorwegen, enz. En al is in de betalingsbalans enige verbetering te zien, toch staat het er nog allesbehalve gtmstig voor, zodat de bestedingsbeperkende maatregelen, welke door de regering het vorige jaar zijn ingevoerd, nog immer gehandhaafd blijven, met het heilloze gevolg, dat de werkloosheid in betrekkelijk zeer korte tijd een

verontrustende omvang

keeft aangenomen, waarover ik straks nog iets meer wens te zeggen. Het is dan ook zeer goed te verstaan, dat de bestedingsbeperkende maatregelen bij zeer velen de vraag hebben doen rijzen, of de regering hiermede niet te ver is gegaan, waarbij dan vooral gedacht wordt aan de beperkende maatregelen, welke betrekking hebben op produktieve werken. Gewis, MijnJieer de Voorzitter, ook van deze kant bezien, is er alle reden om te constateren, dat de omstandigheden, waaronder deze begroting behandeld wordt, donker zijn. Daarbij komt, dat er onder bepaalde groepen een gevoel van

©ntevredenheid

bestaat, veroorzaakt doordat er, terwdjl voor anderen de regeringsmaatregelen zoveel mogelijk verzacht wonlen, voor hen vrijwel niets gedaan wordt. Om wat hier door mij gezegd wordt te verduidelijken, wijs ik er slechts op, dat bij de ket vorige jaar plaatsgehad hebbende

huurverhoging

oen deel van ons volk door deze verhoging een compensatie kreeg, terwijl andere groepen van ons volk geen compensatie ontvangen. Zo worden ook nu de vergeten groepen, op wie reeds zo vele slagen neergekomen zijn, vergeten. Ook onder de ambtenaren, met name de lagere en middelbare, werd en wordt nog steeds steen en been geklaagd over de

onbülipce befaaiideling, welke kua tas deel valt, doordat hun salarissen niet gebradit eijr op een peil, dat met het zo veel duurder geworden leven in overeenstemming is. Een gfief, welke nog zoveel te sterker accent gekregen heeft, doordat de regering er wel toe is overgegaan om de salarissen der hogere ambtenaren te verhogen. Ik beweer niet, dat hiervoor geen reden waren, maar ik acht het wel zeer begrijpelijk, dat zulks voor de lagere en middelbare ambtenaren moeilijk te verteren is. Mijnheer de Voorzitter! Nog even terugkomend op de bestedingsbeperking, meen ik te kuimen zeggen, dat het niet te ontkennen valt, dat de

hoogconjunctuur

aan het wijken en in. vele bedrijven sterk aan het dalen, ja reeds geweken is. De bestedingsbeperking laat zich reeds krachtig gelden in het zakenleven en in het bedrijfsleven. Men heeft het oor maar te luisteren te leggen en men zal het u zeggen, dat het in korte tijd veel slapper is geworden. Hieraan is ook direct verbonden het werkloosheidscijfer, dat in jaren niet zo hoog is geweest. Met betrekking tot de ontwikkeling op de arbeid.smarkt vond ik vermeld, dat van 1952 tot 19.57 de

werkloosheid

ononderbroken gedaald is. In begin 1957 was er nog een accuut tekort aan. arbeidskrachten, doch in de loop van hetzelfde jaar veranderde dit reeds en in december 1957 waren er 110.000 werklozen, een cijfer, dat in jaren niet zo hoog is geweest. Hier zien wij de resultering van hoogconjunctuur tot bestedingsbeperking en men is gekomen van de regen in de drop. En daarom meen ik, dat, als van de zijde van het departement wordt gezegd: werkloosheid is redelijk, dit niet anders is dan

struisvogelpolitiek.

Immers, het heeft geen zin de ogen er voor te sluiten, dat de tijd van de onbeperkte werkgelegenheid en van ruime arbeidsgelegenheid, dies van welvaart e» ruime inkomens, althans voorlopig voorbij is. Van regeringszijde is nog niet zo lang geleden gezegd, dat onze welvaart, waarvan zo hoog door haar is opgegeven, geen schijn was, doch men mag wel ziende blind zijn om te constateren, dat deze welvaart

meer schijn dan werkelijkheid

was, daar ze na betrekkelijk korte tijd reeds zo sterk is verminderd. En daarom doet de regering wel om daar terdege rekening mede te houden. Mijnheer de Voorzitter! In de bouv/vakken is de werkloosheid, vergeleken met een jaar geleden, thans bijna viermaal zo hoog, ondanks het feit, dat de

woningnood

onverminderd voortduurt, en dit is wel een toestand, die grote ontstemming ten üanzien van het regeringsbeleid teweegbrengt. Immers, als er één dins in ons land o broodnodig is, dan is het zeker wel een zo krachtig mogelijke voortzetting van de woningbouw, daar toch de woning­

nood een

kanker is, die aan ons volksleven knaagt, en een plaag met gevolgen, ook op moreel gebied, welke niet te overzien zijn, en te dezer zake treft de naoorlogse Kabinetten wel terdege schuld. De grote woningnood, een bron van maatschappehjke volksellende, is door he% in vorig» jarea «iet bestreden, zoals dit had behortai te geschieden en ook had kurmen geschieden, onder meer wanneer meer de particuliere bouwondernemers in staat waren gesteld, een

groter aandeel

in de woningbouw te leveren. Toen waren de materialen goedkoper sn de lonen lager, terwijl thans de inloop van het woningtekort meer zeer veel hogere kosten gepaard gaat. Mijnheer de Voorzitter! In dit verband wens ik enkele opmerkingen te maken over de huurwetten, welke door de regering zijn voorgesteld en door de meerderheid van beide Kamers zijn goedgekeurd. De ontstemming over deze wetten is bij velen van ons volk zeer groot, en dit terecht. Van welke kant men het ook beziet en hoe ook met schoonklinkende woorden goedgepraat, voor al degenen, die er bij betrokken zijn, zijn deze wetten niets anders dan de resultering van

staatsdirigisme.

Bovendien is een huurverhoginj y van 25 pet. op eenmaal voor velen van ons volk een zware opbrengst. Ik ontken niet, dat de huiseigenaren recht hadden op ver­ hoging van de huren, maar 25 pet, ineens is toch geen kleinigheid, Van de zijde der huiseigenaren zeü is , dan ook herhaaldelijk aangedrongen op een Ia gere huurverhoging dan • 2-5 pet.

zonder huiu-blokkering.

Die blokkering van 12%% is toch een groot onrecht. Het is een inbreuk maken op het particuliere eigendomsrecht. Inderdaad, ik kan het niet anders zien dan ab een gruwelijk onrecht tegenover een bepaalde groep van ons volk. De vorenbedoelde wetten zijn niet anders dan een uitvloeisel van het door de socialisten zozeer begeerde staatsabsolutisme, een stelsel, dat in zijn praktijk de individuen tot marionetten en automaten maakt. De huurwetten zijn een uitbreiding van

staatsbemoeiing en staatsdwang,

waarvan de consequentie niet anders is dan een ondraaglijke tyrannic. Het beroep, dat gedaan is op de buitengewone omstandigheden, waarmede het Kabinet zich te deze heeft verontschuldigd, kan ik moeilijk overnemen. Ik erken, dat de tijden, die we beleven, en de omstandigheden, waarin we verkeren, in vele opzichten abnormaal zijn, maar dit geeft aan geen enkele particulier, laat staan enige overheid, het recht om

onrecht

te bedrijven; gerechtigheid en recht doen is niet het minst in wetgeving en regeringsbeleid gebiedende eis en niemand zal zich straffeloos vergrijpen aan de verkrachting daarvan, ook geen overheid. Mijnheer de Voorzitter! Het regeringsbeleid, dat zich al meer kenmerkt door steeds voortschrijdende staatsbemoeiingen, welke de regering drijft, gesteund door de overgrote meerderheid van parlementsleden, moet velen in den lande al meer verontrusten. Velen onzer landgenoten uiten bittere klachten inzake het feit, dat hun door ondei: scheidene staatsinstellingen gelden worden afgedwongen. Zeer zwaar valt het hun

contributies

te betalen voor instanties, waarvan ze niets moeten hebben en aan welker totstandkoming zij nimmermeer hun medewerking gegeven hebben, ja, die zelfs schadelijk achten voor hun bedrijf. Het is eea voortdurende bron vaa ergeniissea, niet alleen om het geld, dat huj afgeperst wordt, maar ook niet minder vanwege de

bureaucratie en ambtenarij

waai'door zij geen baas meer zijn on eigen erf en in hun bedrijfsleven geknecht worden. Wat zich te deze aanzien kortgeleden op de Veluwe heeft voorgedaan, is van hetgeen ik zeg ees onwedersprekelijk bewijs. Immers, het ii regel op regel, gebod op gebod, waardoor ze in hun bedrijf benadeeld en gedwarsboomd worden. We denken hier ook aan een groep van

veehouders,

die zich al hun vee ontnomen zagen, omdat zij, om des gewetens wü, de maatregelen der regering niet konden aanvaarden. Doch het is niet alleen deze groep, maar een veel bredere kring van bedi'ijfsgenoten^ die deze staatsdwang moe zijn en verlangen naar een billijke vrijheid ten opzichte van hun bedrijf. Het was daarom niet verantwoord ter uitoefening van

staatsdwang op staatsdwanr

het aantal ambtenaren, dat toch al zo grOot was, maar steeds te vermeerderen. Met nadruk wil ik zeggen, dat ambtenaren onmisbaar zijn en dat ik hun werk waardeer, maar er behoort een grens te zijn aan het aantal. Zoals het in de laatste jaren toegegaan is, is het gans niet te verantwoorden, te meer ook als wij letten op de precaire toestand van des lands financiën. Ons volk is met een steeds groter wordend heir van ambtenaren en de daarmede gepaard gaande bureaucratie allerminst gebaat." Hoort men niet allerwege de klacht in deze toch al zo

gejaagde en zenuwslopende tijd,

dat, als men zich bij één of andere rijksinstelling vervoegen moet, men vaak dagen, zo niet weken w^achten moet, voordat men enig antwoord krijgt, ja, dat men van het ene bureau naar het andere verwezen wordt? Voorwaar, het is alles staatsdwang en bureaucratie, wat de klok slaat, voor de klachten hierover zijn billijke redenen en het is lang niet denkbeeldig, dat deze staatsdwang nog meer zal uitgebreid worden zodra de omstandigheden daarvoor gunstig zijn. Het oogmerk toch van de

socialisten

is, dat elk bedrijf onder de voogdij van de staat wordt gebracht en dat het leven van, de burgers van de wieg tot het graf onder staatsbemoeiing wordt geplaatst. Zelfs heeft één hunner nog niet zo lang geleden in deze Kamer betoogd, dat alle grond in handen van de staat diende te komen, en er is ook al gezegd, dat alle woningen staatsbezit dienden te worden. Zo zien wij een steeds meer voortschrijden van staatsdwang. Immers, van de socialisten in Kabinet en Parlement gaat een

grote zuigkracht

uit, waardoor K.V.P.-ers, ja, antirevolutionairen en christelijk-historisdien worden meegezogen, gelijk dit door

. Dr. Hommei

in zijn onlangs uitgegeven brochure zeer terecht is opgemerkt. Mijnheer de Voorzitter! Van de veelvuldige overheidsbemoeiingen inzake het maatschappelijk leven hebben wij de laatste tijd alweer een nieuwe proeve gekregen in de Algemene Ouderdomswet. Versta wel, Mijnheer de Voorzitt^, wij staan als S.G.P.-er niet op het standpunt, (lat de overheid zich aan de ouden van dagen niets moet laten gelegen liggen. Dit is wel getoond door mijn politieke vrienden in de Tweede Kamer door het jeven van hun steun aan de Noodwet Ouderdomsvoorziening. Hier echter werden de oudeii van dagen geholpen, die het

nodig

hadden, omdat kerkelijke of particuliere instellingen niet of niet voldoende bij machte waren om te helpen. Doch bij de y^.O.W. is het zo gesteld, dat ook zeer bemiddelde personen de uitkering ontvangen. Hiertegen bestaan bij mij zeer ernstige bezwaren en evenzeer tegen het feit, dat zij, die wegens gewetensbezvt-aar tegen deze wet van de uitkering afzien, toch gedwongen worden er voor te betalen. Ik zie dit niet anders dan als een

groot onrecht,

gelijk dit ook het geval is ten aanzien van ambtenaren, die jarenlang voor hun pensioen moeten opbrengen en aan wie een deel van hun pensioen ontnomen wordt. Mijnheer de Voorzitter! Wanneer ik nu zee dat de staat het gehele maatschapnelij'ke en particuliere leven wü gaan regelen in zodanige mate, dat hij zich met het bedrijfsleven gaat bemoeien, dat er van de vrijheid zo goed als niets meer overblijft en het

particulier initiatief

de hals wordt omgedraaid, dan wil dat niet zeggen, dat ik tegen alle overheidsbemoeiingen ben. Integendeel, zowel op geestelijk als op maatschappehjk gebied heeft de overheid als Gods dienaresse een verantwoordelijke taak. En dan denk ik hier allereerst aan de toenemende ontkerstening van ons volk, waarvoor de overheid wel degelijk medeverantwoordelijk is. Als ik zie, dat jarenlang in films en toneelvoorstellingen datgene is vertoond en wordt vertoond, wat immoreel en zedenbedervend is, ja, als ik hoor en zie, wat ook door de radio en de televisie uitgekraamd wordt, wat een groot verval is er dan te constateren op zedeHjk gebied. De heer Drees, minister-president, minister van Algemene Zaken: Heeft de geachte afgevaardigde veel van die voorstellingen gezien? Ds. Smits: Ik zal de heer minister-president daarop in de replieken antwoorden. Het aantal

zedendelicten

neemt dan ook steeds toe. Daarenboven vermeerdert het getal dergenen, die met God en Zijn dienst breken, voortdurend. De zondag wordt door sport en spel en allerlei uitgietingen van overdadigheid tot een

zondendag.

Bovendien werkt de regering er hard aan mee, dat deze dag door arbeid bij trein, tram en bus verlaagd wordt tot een werkdag. Het kan dan ook niet anders of ons volk maakt zich rijp voor verderf en ondergang. Want hierover kunnen de rechtvaardige oordelen Gods 'liet uitblijven. Ik doe daarom dan ook in deze Kamer een ernstig beroep op de regering om al het nodige aan te wenden, dit kwaad te keren en voor de

eerbiediging van Gods dag

te waken. Immers, grote verplichtingen legt de Goddelijke wet op de overheid, zoals dit door uitspraken van talrijke synodes der oude christelijke kerk en die der reformatie de overheid is voorgehouden. En daarom, de overheid, die Gods dienaresse is, heeft haar regeringsbeleid niet het minst op dit terrein te richten naar Gods geopenbaarde Woord en wet. Gods Woord en wet toch geven ons de enige grondslag voor ethiek en de dienovereenkomstig in praktijk gebrachte moraal, dat Woord, dat getuigt: Gerechtigheid verhoogt een volk, maar de zonde i.i de

schandvlek der natiën.

En de waarheid wordt zeker bevestigd: Die- zich niet wil laten regeren door God en Zijn Woord, veroordeelt zichzelf om geregeerd te worden door tyrannen. Hiervan legden de handelingen Gods met 2»ndige landen, regeringen en personen in de historie geen onzeker getuigenis af. Mijnheer de Voorzitter! Wat de buitenlandse politiek betreft, wil ik nog enkele korte opmerkingen maken. Ongetwijfeld staat de regering ook hier voor een zware en verantwoordelijke taak, inzonderheid wat Indonesië aangaat. De huidige gang van zaken in Indonesië behoeft ons geen verwondering te wekken. Immers, het rechtvaardigt het standpunt, dat destijds door mijn politieke vrienden in de Tweede Kamer is ingenomen ten aanzien van de

soevereiniteitsoverdracht

van Indië aan Indonesië. We hebben nooit het vertrouwen kunnen hebben, gelijk de regering en de vele Kamerleden dit hadden, in de Indonesische regering en de Organisatie der Verenigde Naties. Door Ds. Zandt is destijds in de Tweede Kamer gezegd, dat het varen van de regering te deze was een varen met de stuurman „IJdel Vertrouwen" aan het roer. Heel de Indische kwestie is in grote eUende geëindigd. De ronde-tafelconferentie, waarvan het eiie na het andere akkoord trouweloos werd verbroken, is op niets dan ellende en rechtsverkrachting uitgelopen, wat dan ook door de regering zelf in de Tweede Kamer erkend is. Tenslotte, de droevige gevolgen van dit alles, die we thans constateren, zijn een

schrikkelijke tragedie

en ik ga er dan ook geheel mee akkoord, dat zoveel als mogelijk is moet worden gedaan om het lot van deze berooide Nederlanders te verzachten. Wat de internationale politiek aangaat, is het van alle zijden donker. Als het zwaard van Damocles hangt de vreselijke oorlogsdreiging de mensheid boven het hoofd en wat het instituut der Verenigde Naties aangaat, is het al even hetzelfde als •weleer bij de Volkenbond, »waarmede het op een

grote mislukking

is uitgelopen. Dit lichaam, waarvan mea zoveel verwachting had en dat ons land al miljoenen heeft gekost, heeft geea enkele daadwerkelijke vrucht te dien opzichte teweeggebracht. Wat het verdrukte Hongarije betreft, heeft het het bij een onderzoek gelaten en in de zaak Indonesië, waarvoor het nota bene een commissie had ingesteld, welke toezicht zou hebben op de naleving van de Haagse ronde-tafelconferentie, heeft het nog

, geen woord van protest

laten horen. Terecht heeft de Britse premier Macmfllan gezegd: « „De Verenigde Naties zijn tekort geschoten, maar de organisatie is de enige plaats, waar alle werkproblemen besproken kunnen worden. Als w©reldproblemensociëteit ka» mogeUjk de organisatie, hoewel wat duur, nog wel van enig nut zijn, maar hoever ligt dit bescheiden gebruik van de ronkende opzet". Tenslotte, wanneer wij het geheel overzien, d.^n tekent zich de toekomst al donkerder af en wat ons het meest moet verontrusten, is, dat betreffende het regeringsbeleid alles wordt verwacht van menselijke vsdjsheid. Ons verontrust, dat men met terzijdestelling van

Gods Woord

en inzettingen alles reguleert naar mensehjke idealen en voorstellingen en dat dit niet anders dan de inleiding kan zijn tot een nog benarder toestand, ja, dat men zich rijp maakt voor de oordelen Gods over land en volk. Vele roepstemmen zijn airede tot ons gekomen: twee v.'ereldoorlogen, de watersnoodramp en nu weer wat zich in Indonesië afspeelt. De regering moge er eens een open oog voor krijgen, land en volk mochten eens ter harte gaan nemen de woorden van de profeet;

„Hoor de roede en wie ze besteld heeft".

In de Memorie van antwoord wordt gezegd: „Het betoog van dit lid menen de ondergetekenden dan ook, evenals het vorige jaar, meer te moeten beschouwen als een getuigenis dan als een bijdrage tot de oplossing van praktische, politieke vraagstukken". Dit antwoord kan mij voorzeker niet bevreemden van een regering, die in haar beleid ten opzichte van de praktische politiek zowel nationaal als internationaal zich laat leiden door de rede, dat wil zeggen door de mens, een beginsel, dat door en door

revolutionair en libertijns

is en in zichzelf de bestanddelen van verwording en ondergang draagt. En daaraan denkende, is het ergste te vrezen. Uit de oordelen, die reeds over ons gegaan zijn, is niets geleerd. We zien in stede daarvan, dat de verharding meer en meer toeneemt. En als in de Memorie van Antwoord gesproken wordt „van het reformatorische beginsel, dat door een lid wordt opgevat op een wijze, die bij verreweg de meesten, ook van de aanhangers der reformatie, geen instemming vindt", dan is dat volkomen waar, maar

droevig waar. Ik ben naij er van bewust, dat ik te de»« helaas alleen sta, en dat niet als zou dit zijn vanwege mijn subjectieve inzichte» omtrent dit reformatorische beginsel, maar vanwege dit beginsel in al zijn. objectiviteit. De christelijk-historisehen en antirevolutionairen (want deze worden ongetwijfeld bedoeld met de aanhan7, ers der reformatie) hebben het

aloude reformatorische beginsel

verloochend. Dat komt ook daarin uit, dat zij zitting hebben genomen in en steunen een Kabinet, dat zich niet stelt op de enig juiste grondslag van Gods Woord. Het komt ook daarin uit, dat zdj hun program van beginselen, waarin verklaard wordt, dat één der voomaamsto doeleinden van de partij is, dat het

protestants karakter

van onze natie gehandhaafd dient t« worden, verloochenen. Dat hebben zij al jaren gedaan. Rome werd door hen ontzien en gestemid, onder andere in het zenden van een

gezant naar de paus,

welk gezantschap tot op de huidige dag door de A.R.P. en in de laatste jaren zelfs ook door de C.H.U. wordt gesteund. Dat Rome steeds meer opdringt in ons oude Geuzenland, is ook wel verleden jaar zonneklaar gebleken in de benoeming van een

rooms-katholiek

tot burgemeester van het overwegend protestantse Den Haag. Dat veld winnen van Rome komt ook uit in het houden van processies in gemeenten, waar dit volgens de Grondwet niet wordt toegelaten, en al evenzeer is het oproepen van sollicitanten voor openbare functies door middel van advertenties in het zuiden des lands, waarbij protestanten bij voorbaat worden uitgesloten, beslist met de geest van de Grondwet in strijd. Mijnheer de Voorzitter! Ik eindig met te zeggen, dat het

geheim van alle zegen

alleen ligt in Gods vrees. Zijn dienst en Zijn Woord en als het regeringsbeleid daarnaar gericht werd, zou dit ongetwijfeld zijn tot heil van ons volk, maar anders kunnen bij de aigetiele Godsverzaking en het diep verval van ons volk de oordelen Gods niet uitbHjvcn. De lankmoedigheid Gods is groot, deze lankmoedigheid i: ; nog tot bekering manende, doch daar komt een einde aan; Gods molens malen langzaam maar zeker en het geldt voor een ieder, doch niet het Hiinst ook voor de overheid: „Die Mi] eren zal Ik eren, doch die Mij versmaden, zidlen licht geacht worden".

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 1958

De Banier | 8 Pagina's

Algemene Politieke Beschouwingen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 1958

De Banier | 8 Pagina's