Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goede moed. Ik heb de wereld Oixrwonnen. Johannes 16 : 83b

Dat Gods kinderen verdrukking op aarde beschoren is, wordt hun in de Heilige Schrift op onderscheidene plaatsen aangezegd. Niet alleen in deze tekst, maar ook in andere, zowel in die van het Oude als van het Nieuwe Testament. Zo lezen wij in het Nieuwe Testament, dat zij door vele verdrukking in moeten gaan in het Koninkrijk Gods, en in het Oude, dat de Heere hen zal keuren in de smeltkroes der ellende, alsook: Hij zal zitten, louterende en het zilver reinigende, en Hij zal de kinderen van Levi reinigen, en Hij zal ze doorleuteren als goud, en als zilver; dan zullen zij de Heere spijsoffer toebrengen in gerechtigheid; hetgeen met druk en verdrukkingen gepaard gaat. De verdrukkingen en de smeltkroes in geestelijke zin des woords bestelt de Heere de Zijnen op aarde om hun vlees te kruisigen, en de leden, die op de aarde zijn, te doden, hen, die van nature uit de aarde aards en aardsgezind zijn, hemelsgezind te maken en om hen nader tot Zijn gemeenschap te brengen. Verdrukkingen zijn hun vleselijk bestaan allerminst aangenaam en welkom. Dit kant er zich zelfs met alle macht tegen. Het moet van verdrukkingen en van een smeltoven dan ook hoegenaamd niets hebben. Des Heeren Woord getuigt er van: „Alle kastijding, als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid degenen, die door dezelve geoefend zijn". Gods kinderen valt daardoor een rijke buit in hun schoot, zelfs zulk een rijke, dat zij allen met eenparige mond betuigen: „Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde"; alsmede: „Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw Woord".

Hoe onuitsprekelijk groot is deze Gods genade, dat wanneer het goud in de Smeltkroes geworpen wordt, de smelter, de Heere Zelf, daarbij is en er een nauwlettend oog over houdt! Hij werpt de Zijnen toch in de smeltkroes, niet om ben door de hitte des vuurs te verbranden, niet om hen te verderven, maar om ben te louteren en te reinigen. Zendt Hij hun verdrukkingen op hun levenspad, Welke zij meermalen vanwege hun afgodisch bestaan hard van node hebben, dan is het opdat na droefheid hun de vreugde in Hem bereid zal worden, gelijk Hij na een donkere nacht hun menigmaal een blijde dag doet dagen. Hij maakt de tegsnheden en verdrukkingen voor hen vruchtbaar en bestuurt de beproevingen naar het rechte oogmerk. Hij blaast het vuur ter rechter tijd aan en blust het weder daar waar het te hevig ontvlamt, want Hij beoogt niet het goud van hun geloof en liefde te verteren, maar om hen van het schuim van eigenliefde, eigengerechtigheid en ongerechtigheid en nog al zo veel ander schuim, dat zij met zich omdragen, te reinigen. Hij bestelt hun de smeltkroes der verdrukkingen, opdat zij bij vernieuwing gezicht en kennis zullen bekomen van de bodemloze diepte van hun zonde en ellende, van hun algehele onwil, volstrekte onmacht en totale vijandschap, opdat zij alzo met ootmoed bekleed zullen worden en schuldig tot Hem zullen wederkeren en in de handelingen des geloofs de ervaring zullen opdoen, dat al vergeet een moeder haar kinderen, de Heere de Zijnen nooit zal verlaten of begeven, en zij zich over Zijn zorg en liefde over hen hartelijk zullen verblijden. Waar het zelfbetrouwen, het toevlucht nemen tot de heuvelen en tot de bergen, het betrouwen op des mensen kind, het leunen en steunen op dit of dat buiten Hem in Gods heiligen aanwezig is, en Hij hun het harde hart verbreekt en zij zich met een verslagen hart en verbroken geest tot de Heere wenden, daar is Gods smeltkroes hun ten goede en hun ten leven. De Heere toch draagt er zorg voor, dat Zijn kinderen zelfs bij de zwaarste verdrukking en beproeving niet in wanhoop ten onder gaan, maar bewerkt door Zijn ondoorgrondelijk wijs beleid en liefde, dat zij van alle valse grond van betrouwen worden afgedreven en als ellendige, arme, in zichzelf verloren, on- en strafwaardige, als doemenswaardige mensen Christus' aangebrachte gerechtigheid als de enige grond hunner zaligheid gelovig omhelzen, en dat Christus hun eniga troost, beide voor ziel en lichaam, voor leven en steven wordt en is. Hoe gezegend zijn deze verdrukkingen en dit keuren in de smeltkroes der ellende, waarbij Gods heiligen minder worden en Christus in hen wast, zij niets en God in de Zoon Zijns welbehagens hun alles wordt, door Wie zij de vergeving hunner zonde, de toegang tot God en de zalige gemeenschap met Hem deelachtig worden.

Deze verdrukkingen en het keuren in de smeltkroes der ellende zijn gans wat anders' dan benauwdheden, welke komen en gaan en niets Gode welgevalligs werken en achterlaten; dan beproevingen van een langere of kortere tijd, van een dag of uur of week of maand of jaar, buiten de Heere om, dan tegenslagen in famiUe of bedrijf welke overgaan als deze weggenomen worden; dan ziekte, welke iemand met grote zorg, onrust, angst en vrees, zelfs met benauwdheid kan vervullen, doch waarbij deze alle verdwijnen als de zieke weder beter is, om het even of dit door Goddelijke kracht of door demonische machten geschied is; dan hooggaande verdrietigheden over ondervonden onrecht, dan grievende beledigingen, welke iemand zeer kwetsen en hem bij dag en nacht menigmaal niet met rust laten; bittere teleurstellingen in onze werkzaamheden en zo vele andere omstandigheden, die in staat zijn om ons onder een zekere druk te doen gaan. Deze alle zijn van de mens en gaan ook met hem teniet. Daarin is niets Goddelijks te onderkennen. Gans anders is het echter indien de Heere een storm ontsteekt, waarbij wij in züik een druk gebracht worden, dat wij met de discipelen beleven en uitroepen: , , Heere, behoud ons, want wij vergaan", waarbij het bij ons omkomen wordt onder Gods recht, de sleutel bij ons op de kist komt en wij met al onze deugden en gerechtigheden, met al ons werk en streven bankroet slaan, verloren voor God komen te staan. Stellig, zulk een verdrukking is geenszins zonder benauwdheden, grijpt diep en beslissend in ons leven in en vervult ons met hevige omust. Doch hebt alsdan goede moed. Het zal ons dan ook gaan als het de bijbelheiligen ging, wier geloofservaring was: „Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige verlossing mijns aangezichts, en mijn God".

Ja gewis, men hebbe bij zodanige verdrukking en het keuren in de smeltkroes der ellende goede moed. De Heere Jezus Christus toch overwon de wereld. Heb daarom goede moed als gij met en door Hem de wereld gekruisigd wordt en met en door Hem door de wet de wet sterft en met en door Hem om Jezus' wil overgegeven wordt in de dood, opdat ook het leven van Jezus in uw lichaam zou geopenbaard worden. Het is ons, mensen, gezet eenmaal te sterven en daarna het oordeel. En ons sterven grijpt menigwref zo onverwacht en ongedacht plaats. En hoe zal het dan bij dat oordeel met ons gesteld zijn? Al onze vreugde zal alsdan, zonder deelgenootschap aan Christus, in eeuwige droefheid verkeren. Het zal dan zijn, dat wij tot de bergen en tot de heuvelen zullen zeggen: Valt op ons en verbergt ons van het aangezicht Desgenen, Die op de troon zit, en van de toorn des Lams. Wij zullen alsdan naar de dood zoeken, maar hem nimmer vinden. Och, dat wij in het heden der genade Christus' woord en wens ter harte mogen nemen, dat Hij eenmaal tot de inwoners van Jeruzalem sprak, zeggende: „Och of gij ook bekendet, ook nog in deze uw dag, hetgeen tot uw vrede dient!" En dit kan en zal alleen geschieden in de weg, welke Hij daarvoor aanvvees: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien". Het leven der bekering en des geloofs gaat met verdrukkingen van allerlei aard, ook van de zijde van de wereld en de satan, gepaard. Met tegenheden en beproevingen, welke wij volstrekt niet begeren en zelfs zodanig kunnen zijn, dat wij met vader Jakob zeggen: „Al deze dingen zijn tegen ons", ofschoon zij alle in hun werking en uitkomst vóór ons zijn, want het was de alleen wijze God, Die ze ons in Zijn onbezweken trouw en liefde bereidde, opdat wij ons aan Hem zouden gewennen en vrede zouden hebben, Zijn deugden zouden verkondigen en Hem en Zijn wijze, onwederstandelijke genade alleen de eer zouden geven van onze zaligheid.

Zo kunnen en mogen dan al degenen, wier reis gericht is naar het Jeruzalem, dat boven en vrij is, met goede moed daarhenen reizen, ook al zullen er op die reis ruwe stormen tegen hen woeden, die zij met eigen kracht en middelen nooit bezweren kunnen; ook al doen er zich daarop diepe rivieren en onmetelijke zeeën voor hen op, die zij van zichzelf niet doorwaden kunnen; ook al verheffen zich daarop steile bergen, welke zij met eigen vermogen nimmer overklimmen kunnen; want op hun reis is de Heere hun geen land van uiterste duisternis en een dorre woestijn, doch een Helper in de nood, Israels Beschermer en Ontfermer. Die de wateren wel tot aan de lippen, maar nimmer daarover deed gaan, weshalve Christus' gemeente, in het geloof delende, dat Hij de wereld overwonnen heeft, het hoofd uit de zonden en gebreken kan opheffen en, in de triomfwagen des geloofs boven winden en wolken rijdende, mag en kan getuigen: „God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is krachtelijk bevonden een Hulp in benauwdheden. Daarom zullen wij niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats, en al werden de bergen verzet in het hart der zeeën. Laat haar wateren bruisen, laat ze beroerd worden; laat de bergen daveren door derzelver verheffing! Sela. De beekjes der rivier zullen verblijden de stad Gods, het heiligdom der woningen des Allerhoogsten. God is in het midden van haar, zij zal niet wankelen; God zal haar helpen in het aanbreken van de morgenstond". Het laat zich zo gemakkelijk verstaan, dat Luther, wanneer hij zich in nood bevond en nergens uitkomst zag, tot zijn vriend Melanchton zeide: „Kom Philip, laat ons de 46ste Psalm zingen", waaraan bovenstaande woorden ontleend zijn.

Delft Z.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 april 1958

De Banier | 8 Pagina's

Stichtelijke overdenking

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 april 1958

De Banier | 8 Pagina's