Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud Jong

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXLIV. Inzake het kerkelijk vraagstuk. De S.G.P. in het voetspoor van mr. Groen van Prinsterer. Wat in 1816 gebeurde. Roeping der overheid t.a.v. de kerk. De vorige maal hebben wij met enkele passages uit redevoeringen van Ds. Kersten onwederlegbaar aangetoond, dat de S.G.P. zich wel degelijk met het kerkelijk vraagstuk heeft ingelaten. Het is ons voornemen in het vervolg aan te tonen, dat het bij die enkele keren niet gebleven is, maar dat na 1924 dit vraagstuk meerdere malen aanhangig is gemaakt ter plaatse waar ze aanhangig behoort te worden gemaakt. Nadat Ds. Zandt in 1925 in de Tweede Kamer was gekomen, werd dit door hem gedaan en na de oorlog is het ook door IT. van Dis gedaan. De Kamerleden der S.G.P. deden dit waar zulks behoort te geschieden, namelijk in de Tweede Kamer, waar zij deze gewichtige aangelegenheid onder de aandacht der regering brachten om bij haar herstel te bepleiten van het onrecht, dat in de vorige eeuw de Hervormde Kerk is aangedaan. Zij traden hiermede in het voetspoor van Mr. Groen van Prinsterer, die voor dezelfde aangelegenheid voortdurend het pleit heeft gevoerd. Daarbij werd door hem steeds aangedrongen op intrekking van een tweetal Koninklijke Besluiten, namelijk die van 7 januari 181b en van 23 maart 1852. Om de betekenis van deze besluiten te kunnen begrijpen, achten wij het van belang en ook noodzakelijk om eerst stil te staan bij wat er eigenlijk in 1816 en in 1852 is gebeiud. Het zag er in het eerstgenoemde jaar allesbehalve rooskleurig uit op kerkelijk gebied. De beginselen der Franse Revolutie hadden hier wortel geschoten en waren met de val van Napoleon en het ver­ dwijnen der Fransen uit ons land niet mede verdwenen. Ons volk had zich wel afgekeerd van de gevolgen der revolutie, maar de revolutionaire beginselen bleef het vasthouden. Het was wel hard gekastijd, maar van ware verootmoediging en terugkeer tot der vaderen God en tot de gereformeerde belijdenis was bij de massa geen sprake. Ons volk viel in de strik van het liberalisme, dat door het overgrote deel der leidslieden, de koning voorop, werd voorgestaan. In 1813 uitgeroepen tot soevereine vorst, begon hij zich weldra ook met de kerk in te laten. Had hij dit nu zo gedaan.

dat hij als beschermer der kerk ware opgetieden, dan zou zijn optreden zeer toe te juichen zijn geweest. Dan zou hij gedaan hebben wat de taak der overheid ten aanzien van de kerk is. Dan had van hem kunnen worden getuigd, dat hij een voedsterheer der kerk geweest is. Dit kan echter helaas van koning Willem I niet worden gezegd. Zijn daden ten aanzien van de kerk waren toch ten enenmale in strijd met de roeping, welke hem betaamde en op hem van Gods wege rustte. Volgens die roeping mag een vorst zich niet met de inwendige aangelegenheden der kerk bemoeien. Hij heeft wel een taak omtrent de kerk, maar niet in de kerk. Zo terecht is dit opgemerkt door Ds. W. a Brakel in zijn „Redelijke Godsdienst", waarin hij de vraag beantwoordt of de overheden gans geen macht hebben omtrent de kerk. Daar zo menigmaal om leidraden of bronnen gevraagd wordt voor het maken van een inleiding, willen wij het antwoord van Brakel eens in zijn geheel weergeven. Het komt voor op bladzijde 693 van deel I van zijn „Redelijke Godsdienst", uitgave van D. Bolle te Rotterdam, nieuwe druk. Brakels antwoord luidt als volgt: „Ik antwoord, zij hebben gans geen macht in de kerk, maar zij hebben macht omtient de kerk. Dies stellen wij ons met alle macht tegen de erastianen en remonstranten, stellende alle macht en alle regering der kerk onder de overheden en dat alle macht en regering verblijft in de overheden en van hen afvloeit tot de kerk; dit hebben wij boven tegengesproken en zullen het terstond nog doen. Zo stellen wij ons insgelijks tegen de papisten, welke alle kerkeHjken onttrekken van

onder de macht der overheden en meteen ook alle oordeel over het stuk van godsdienst, en dat de overheden maar blindelings moeten opvolgen en uitvoeren wat de kerk goedgevonden en geoordeeld heeft. Zo stellen wij ons ook tegen de Ubertijnen en vrijgeesten, welke willen, dat de overheden zich met de godsdienst niet hebben te bemoeien, maar een iedere godsdienst toelaten onder zijn gebied te prediken wat hij wil. Wij verklaren, dat ja de overheid macht heeft en die ook moet gebruiken omtrent de kerk, hetwelk wij in het vervolg zullen tonen. De vraag is verder: wat macht de overheden niet hebben? Brakels antwoord hierop luidt aldus: Zij hebben gans geen macht in de kerk, noch als heren en meesters te heersen over de kerk, noch als gezonden dienaars van Christus in Christus' Naam te prediken, de sakramenten te bedienen, de sleutelen te gebruiken, leraren te zenden, opzieners der kerk te stellen, te ordineren wat men prediken en wat men zwijgen zal van de goddelijke waarheden, wat fundamen­ tele punten van de Christelijke godsdienst zijn, en welke punten niet fundamenteel zijn; predikanten te schorsen en weg te voeren, godzaligen in leer en leven onberispelijk en wettig van een kerk beroepen tot leraars, als heer en meester over de kerk af te keuren, de beroeping voor ongeldig te verklaren en te vernietigen, enz. Tot deze en dergelijke kerkelijke zaken heeft de overheid geen macht, zij tast de Heere Jezus naar kroon en schepter, die het onderneemt en 't zal haar duur genoeg komen te staan, die door zo vele gestiafte voorbeelden niet afgeschrikt wordt. Dat de overheid als overheid geen macht heeft om als heer en meester over de kerk te heersen en in dezelve door haar gezag alles naar haar behagen te stellen of te doen besturen, blijkt uit het volgende. Brakel noemt dan een drietal punten. Ten eerste schrijft hij, dat de Heere Jezus alleen en soevereine Koning van Zijn kerk is, daar alleen heerst, daar alleen wetten geeft en order hoe Zijn wetten zullen verkondigd worden, namelijk door de prediking van het Woord, door bediening der sakramsnten en door het gebruik der sleutelen. Ten tweede merkt Brakel op, dat Christus de macht van Zijn kerk te regeren alleen aan Zijn kerk en aan geen ander gegeven heeft, zodat de overheid geen macht heeft over, noch in de kerk, want zij zijn de kerk niet, noch zelfs als overheden leden van de kerk. Daarom zou hun heersing over de kerk een vreemde en alzo een overheersende macht zijn, die voor deze Koning niet te dulden is. Ten derde wijst Brakel er op, dat de bedienaars, die de Heere Jezus in de kerk en door de kerk zelf geko25en en gezonden wil hebben, uitdrukkelijk genoemd zijn, namelijk apostelen, evangelisten, profeten, herders en leraars, ouderlingen en diakenen. Met niet één woord worden in Gods Woord de overheden hierbij genoemd. Overheden, die toch over en in de kerk gaan heersen, hebben daartoe alzo gesn last. Brakel noemt dit: dwingelandij, die hun zuur zal opbreken. (wordt vervolgd) «p zichzelf staan. Bij het proces tegen majoor K. verklaarde de oud^directeur van het D.M.L., dat men bij de bereloeningen en schattingen vaak mis was, wat voldoende zegt, dat het aan een goed beleid ten enenmale heeft ontbroken. Veel zou er over de2« zo onverkwikkelijke zaak nog te zeggen zijn, doch viij achten het door ons gezegde voldoende om aan te tonen, dat het gevoerde beleid van het D.M.L. lang niet in orde was. Het heeft ons verblijd, dat de minister dit in zijn vanmiddag gehouden rede zo onomwonden en volmondig beeft toegestemd, waar hij erkende, dat er fouten gemaakt zijn. Ook heeft het ons goed gedaan, dat er maatregelen genomen zijn en zuilen worden, waardoor in de toekomst zulke dingen zioh niet zullen herhalen. Wij hopen, dat het niet alleen bij deze goede woorden zal bHjven, maar dat deze door

goede daden

zuUen worden gevolgd, want aan goede woorden hebben wdj op zichzelf niets. Wij achten dit voor de goede naam en de goede gang van zaken in ons leger, waai-voor ons voDc zulke zware offers brengt, broodnodig.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1958

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1958

De Banier | 8 Pagina's