Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De affaire van de  ondeugdelijke helmen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De affaire van de ondeugdelijke helmen

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ds. Zandt

De interpellatie van de heer Ritmeester over het aankoopbeleid van het Direktoraat Materieel Landmacht had op woensdag 23 april j.l. plaats. De Kamerleden zelf waren niet in groten getale opgekomen, de publieke tribune daarentegen was dicht bezet; wat niet te verwonderen was, want de affaire van de ondeugdelijke helmen had onder ons volk sterk de aandacht getrokken. De interpellatie - wat reeds, bekend was - bracht aan het Hcht, dat er grove fouten en niet te verantwoorden daden door het Direktoraat Materieel Landmacht waren gedaan, weUce aan ons land tonnen gouds hadden gekost, en dit niet alleen, maar wat ook vooral niet minder erg was, dat onze militairen toegerust waren met ondeugdelijke helmen, welke hun in een eventuele oorlog het leven zouden hebben gekost. Minister Staf erkende, wat trouwens ook niet te ontkennen viel, dat er door het Direktoraat Materieel Landmacht grove fouten waren gemaakt. Hij nam de plaats in van staatssekretaris Mr. Kranenburg, die in eerste plaats de verantwoordelijkheid voor de zo droeve gang van zaken bij het Direktoraat Materieel Landmacht draagt. Mr. Kranenburg bevond zich voor een dienstreis in Amerika, wat, om geen sterkere uitdrukking te gebruiken, ook al iets heel wonderlijks was en niet door de beugel kon, waar het toch zulk een gewichtige aangelegenheid betrof, waarbij hij zelf als de eerste verantwoordelijke persoon zo nauw betrokken was. Benevens de erkenning van gemaakte fouten deelde minister Staf in zijn antwoord op de rede van de heer Ritmeester mede, dat een partikulier adviesbureau is opgedragen een ondezroek bij het Direktoraat Materieel Landmacht in te stellen, waarbij enige vooraanstaande figuren uit het bedrijfsleven zijn uitgenodigd advies te verlenen over de aankoopmethoden van genoemd Direktoraat. Tevens zeide hij, dat sinds 1951 veertig firma's zijn uitgesloten van leveranties bij onderhandse aanbestedingen van het Direktoraat Materieel Landmacht en dat er maatregelen getroffen v/aren, welke zouden voorkomen dat er een herhaling van de gemaakte fouten zou kunnen plaats vinden.

De heer Ritmeester verklaarde in zijn repliek niet tevreden te zijn gesteld door het antwoord van de minister, waarom hij de volgende motie indiende: „De Kamer, overwegende dat in brede kring ongerustheid bestaat omtrent de gang van zaken bij de Dienst Materieel Landmacht, nodigt de minister uit een kommissie van gezaghebbende buitenstaanders te benoemen, ten einde een onderzoek omtrent dfeze gang van zaken in te stellen, en het door deze kommissie uit te brengen rapport, eventueel vergezeld van de opmerkingen, waartoe het hem aanleiding mocht geven, ter kennis van de Kamer te brengen".

De politiek had ahede in deze affaire een duchtig woord meegesproken en zou dit nog verder doen. De heer Vermeer-' (P.v.d.A.) ging ook een motie indienen. Daarin wordt een bijzondere kommissie verlangd, die een onderzoek zal instellen niet alleen naar het aankoopbeleid van het Direktoraat Materieel Landmacht, maar ook naar dat van de luchtmacht en van de marine. Hij wilde niet de schijn geven, dat de motie alleen tegen het Direktoraat Materieel Landmacht was gericht. Bij het ministerie van Marine wordt een gans ander beleid gevoerd, dat tot vergelijking noopt. Zo zijn er dan twee moties ingediend. Na enig beraad werd besloten, dat deze moties tegelijk op een nader te bepalen tijdstip bij de Kamer in behandeling zouden komen. Verschillende Kamerleden hadden vóór en ook na de heer Vermeer, meestal kort, het woord gevoerd. Namens de S.G.P.- Kamerfraktie werd dit door Ds. Zandt gedaan. Deze ging niet op allerlei bijzonderheden in, maar bepaalde er zich toe enkele feiten te noemen, waaruit het gevoerde wanbeleid, dat het Rijk nodeloos miljoenen gulden heeft gekost en waarbij, wat nog al erger is, onze militairen voorzien waren van helmen, die in een eventuele oorlog hun het leven zouden hebben gekost, onwedersprekelijk bleek. Hij betreurde het ten zeerste, ook al gezien de zware belastingen en lasten, welke op ons volk drukken, en de lange diensttijd, welke van velen zulke zware offers vordert, dat zulk een wanbeleid bij de hoogste legerleiding gevoerd was en bepleitte bij de minister maatregelen te treffen, dat dit niet meer gevoerd zou worden, er op aandringende, dat het niet bij goede woorden zou blijven, maar dat de goede woorden door goede daden gevolgd zouden worden.

Hierbij laten wij dan de rede van Ds. Zandt in haar geheel volgen. Mijnheer de Voorzitter! Het is, van welke kant ook bezien, G& a. hoogst onverkwikkehjke aangelegenheid, welke bij de Kamer thans in behandeling is. Ook al mede, omdat ons hoogste legergezag daarbij nauw betrokken en daarin niet onvoorwaardelijk te prijzen is. Dit is te meer te betreuren, omdat er zulke enorme bedragen voor onze strijdkrachten moeten worden opgebracht. Het bedrag daarvan loopt nu al enige tijd in de miljarden guldens per jaar. Het is nu ook al jaar op jaar door ons volk opgebracht. D©

belastingen en lasten,

welke mede daardoor op ons volk gelegd zijn, zijn niet gering. Zij zijn zelfs exorbitant hoog. Ziij leggen dan ook een 2: ware druk zowel op het bestaan van particulieren als op dat van bedrijven. Hierbij komt nog, dat deze enorme bedragen voor heel nuttige en hoogst nodige zaken als de woningbouw hadden besteed kimnen worden. Wij hebben ons tegen deze uitgaven nimmer bepaald verzet, omdat wdj overtuigd waren, dat zij gezien de gespannen toestand onder de volken een strikt geboden vereiste waren, al hebben wij niet nagelaten bij herhaling bij de regering te bepleiten, dat er met de rijksgelden niet

gesmeten

zou worden en er zorg voor te dragen, dat de gelden ook metterdaad op verantwoorde wdjze en zo doeltreffend mogelijk voor de deugdelijkheid en weerbaarheid van onze strijdkrachten besteed zouden worden. Dat zulks ook metterdaad geschiedde, daarvan waren wij al sinds lang niet overtuigd en wat bij deze interpellatie en ook al te voren ia verband hiermede aan het Hcht gekomen is, heeft onze overtuiging te deze versterkt. Wij betreuren dit om verschillende redenen. Letten wij op de zo hoge belastingen en lasten, waaronder zovelen van ons volk gebukt gaan, dan vinden wij het een

gruwel,

dat er niet op verantwoorde, ja zelfs verkwistende wijze met de gelden, bestemd voor een goede inrichting van ons leger, is en wordt omgesprongen. Letten wij er bovendien op, dat het vooral in een tijd als de onze van zeer grote betekenis is, dat ons voUc een goed vertrouwen in de legerleiding en het leger stelt en kan stellen, dan is de huidige gang van zaken daartoe, zacht gezegd, allerminst bevorderhjk. Onze legerleiding en daarmede ook ons leger zelf is daarmede al bijzonder slecht gediend. Zij worden beslist omlaag gehaald. En dit in een tijd, waarin zovelen onzer landgenoten benevens de reeds genoemde zich ook nog zovele andere

zware offers

voor de verdediging van ons land hebben te getroosten. De zo lange diensttijd vordert toch zware opofferingen. Velen hunner worden, en dit voor de duur van twee jaar uit een bedrijf gehaald, waarin zij meermalen hoogstnode gemist kunnen worden. Anderen hunner worden daardoor genoodzaakt hun studie zo al niet geheel dan todi ten dele, te onderbreken. Veel zou daarover nog te zeggen zijn, doch dit is op zichzelf al genoegzaam om te bewijzen, dat de lange diensttijd voor zeer velen een niet geringe schadepost betekent en bitter ongelegen komt. In dit juiste hcht beschouwd, had toch de hoogste legerleiding er wel in het bijzonder zorg voor te dragen, dat zij en daarmede ook ons leger zelf, niet in opspraak zou worden gebracht. Dit is in de laatste tijd wel terdege geschied. Het nog zo kort geleden tegen majoor K. gevoerde proces heeft niet nagelate» in brede kringen van ons voDc een

grote ongerustheid

en ook een sterke ontstemming ten aaazien van wat in onze weermacht e» haar hoogste bestuur heeft plaatsgevonden en plaatsvindt, te verwekken. Het ii bij het genoemde proces toch gebleken, dat er door het legerbestuur persone» op zeer gev/iohtige posten zijn geplaatst, die verklaard hebben, dat zij voor het vervullen van die posten niet de nodige kennis 'hadden, gelijk dat bij de aanmaak der helmen ook al eveneens het geval is geweest, waarbij een majoor, die wel een deskundige is ten aanziem van kantoorbehoeften en papiersoorten, maar die de nodige technische kennii ten enenmele miste, benoemd is geworden. Daarenboven is het ook ndet in overeenstemming met een goed beleid, dat er door de legerleiding in gewichtige zaken destijds in Engeland wel persone» zijn benoemd, die door de advocate» van de majoor K. betiteld werden met de naam van

scharrelaars

en dit tegen het zeer hoge salaris van ƒ 50.000.-. Mijnheer de Voorzitter! Ons thans weer in het bijzonder bepalende tot de helmengeschiedenis, waarbij v^dj ons allee» tot de bespreking van hoofdzaken wülen bepalen, moeten wij zeggen, dat heel deze historie voor ons een bittere bijsmaak heeft en die moet voor de regering en in het bijzonder voor het Directoraat Materieel Landmacht (D.M.L.) ook wel hebben. Heel deze geschiedenij getuigt toch niet van een wijs, zelfs niet van een voorzichtig beleid en ook al niet, dat de zo benarde financiën dei rijks daar wel bij gevaren zijn; integendeel, deze gehele geschiedenis is daarop uitgelopen, dat zij een

grote schadepost

voor onze financiën zal worden. Het D.M.L. droeg aan de Verenigde BÜkfabrieken (VerbHfa) de levering op van buitenhelmen en van die van binnenhelmen ter waarde van om en nabij 8 miljoen gulden. Op 1 december 1952 werd het desbetreffende contract voor de levering aan de Staat der Nederlanden met de Verblifa N.V. getekend. Hoewel ook de regering bekend was, dat de Verblifa betreffende de levering van helmen totaal geen ervaring had en ook, dat deze N.V. om ze te vervaardigen niet de nodige werktuigen had en ook gewaarschuwd was, dat het met de leveriag op bittere teleurstelling zou uitlopen, werd toch door het D.M.L. tot bestelling overgegaan. Aan het verstrekken van deze order moest voorafgaan een onderzoek door de functionarissen van het D.M.L., onder meer om na te gaan, of de bedrijven wel beschikten over de technische apparatuur, nodig voor de uitvoering van zulk een grote order, en of de helmen wel voldeden aan de door het Directoraat gestelde eisen. Uit het antwoord, dat de minister van Oorlog en Marine aan de heer Ritmeester heeft verstrekt, blijkt, dat het hem niet is gelukt, na te gaan of en wanneer het bedoelde onderzoek heeft plaats gehad. Het valt te betreuren, dat de Kamer op dit punt zo in het

onzekere

wordt gelaten, wat in deze affaire heel wat te zeggen heeft en te denken geeft. En wat de gezonden monsters betreft, die in juni 1953 gekeurd en in juli 1953 herkeurd zijn^ daarbij doet ziidh ook al iets heel vreemds en raadselachtigs voor. Deze monsters, op grond waarvan tot de aanloopproduktie werd besloten, zijn er namelijk thans niet meer, evenals bij de berechting van de politieke delinquenten ook al zoveel stuikken op een raadselachtige wijze uit de dossiers verdwenen, gelijk zich dit eveneens heeft voorgedaan bij de zaak van majoor K. De totale afwezigheid van die monsters is des te vreemder, omdat dn de voorjchriften 'bepaald is, dat beproefd© monfters van legergoederen als vergelijldngsobjecten steeds aanwezig moeten zijn gedurende de fabricageperiode, terwijl eveneens in de voorschriften bepaald is, dat de monsters nog een vol jaar (garantieperiode) na afloop van de levering bewaard moeten blijven. Op 30 oktober 1957 is gebleken, dat van een partij door de Verblifa geproduceerde en geleveide helmen

slechts 18, 1%

jn orde was. Op dat ogenblik hadden volgens het voorschrift de monsters nog lanwezig moeten zijn. Volgens een artikel in het „Algemeen Dagblad" was het aan dit dagblad bekend, dat nog slechts enkele maanden geleden, toen de moeilijkheden bekend _ werden, de beproefde monsters van de door de Verblifa geleverde helmen wel «anwezig waren, en in dat blad wordt eelfs de plaats vermeld, waar zij lagen. Hierbij staat vast, dat die monsters ingevolge de voorschriften nog aanwezig hadden moeten zijn, terwijl zij op het ogenblik, waarop er al kritiek op de helmen geleverd werd, nog aanwezig waren. Jammer genoeg kan zelfs de minister niet mededelen, waar die monsters gebleven zijn, terwijl er toch personen zullen zijn, die wel terdege weten, hoe die monsters verdwenen, en ook, waar zij gebleven zijn, want die monsters hadden toch

geen benen,

waarmee zaj zelf konden vi^glopen! Nu is het met deze monsters zo gesteld, dat er geen zekerheid bestaat of die monsters aan de voorschriften voldeden en of zij met goed gevolg beproefd zijn. Wanneer er op dit punt twijfel en zelfs ernstige twijfel rijst, laat zich dit gemakkelijk verklaren, dewijl er toch helmen niet op het gewicht, maar met de hand gewogen, beproefd' en gekeurd zijn, wat op zichzelf al een zeer wonderlijke beproeving en keuring is, welke scherp moet worden veroordeeld, daar de müitairen bij een eventuele oorlog deze helmen moeten dragen en bij ©en ondeugdelijke constructie hun alsdan het leven zou kunnen kosten. En dit is wel heel erg, erger nog dan de financiële schade, welke het rijk beloopt, die op zichzelf ook al heel erg is. Mijnheer de Voorzitter! Wij kuimen niet nalaten onze grote verontrusting en onze scherpe afkeming operJijk uit te spreken over het op dit punt gevoerde beleid van het D.M.L. Wij betreru^n het, dat dit heeft kunnen plaatsvinden, ook al om de

goede naam

van ons leger en de achting, welke ons volk het in de toekomst zal toedragen, nu zo iets is voorgevallen. Wij doen een uitdrukkelijk 'beroep op de minister yan Oorlog en Marine en op heel onze re^ gering om te zorgen, dat iets dergelijks in het vervolg niet meer zal voorkomen. Wat er is voorgevallen is koren op de molen van het anti-militarisme en koren op de molen van degenen, die ons leger niet welgezind zijn. Het is een harde klap ia het aangezicht van die Nederlanders, die met grote moeite en spaarzaamheid de hoge lasten m^oeten opbrengen en niet minder vooral een klap in het aangezicht van die Nederlandiere, die zich offers hebben moeten getroosten bij de vervulling van him dienstpHcht. Niet alleen valt toch op de door ons besproken^ pimten

gegronde afketiring

uit te spreken, maar aan deze gehele affaire zit, om een volksuitdrukking te gebruiken, een luchtje. Daarin heeft het D.M.L. geen wijs, maar een zeer onvoorzichtig beleid gevoerd. Er was toch oorspronkelijk bij de opdracht aan de Verenigde Blikfabrieken geen nauwkeurige eis gesteld inzake het gewicht der helmen, daartoe is men pas veel later overgegaan. Hier heeft men de put gedempt toen het kalf verdronken was, hetgeen ook al daaruit bhjkt, dat het D.M.L. tenslotte er toe is overgegaan om via de Leidse handelsondememirug Imenexco een grote partij hebneK bij de Duitse fabriek, welke in 1952 reeds een offerte had gemaakt en waarvan bekend was, dat zij in staat was om helmen te leveren, welke aan d© eisen voldeden, te bestellen, hetgeen ook

miljoenen

zal kosten aan de rijksschatkost. De minister van Financiën maakte er in de aanvang bezwaar tegen, dat in 1953 32.860 helmen door het D.M.L. zouden worden besteld bij de Duitse fabriek, gezien de opdracht, welke aan de Verenigde Blikfabrieken was gegeven. Dientengevolge werden onze militairen naar Duitsland gezonden zonder dat voor hen voldoende helmen aanwezig waren. Op het allerlaatste ogenblik werd, ondanks de bezwaren van de minister van Financiën, toch de noodaankoop bij de Duitse fabriek gedaan, welke de helmen ook per expresse heeft geleverd. Wij kunnen het bezwaar van de minister van Financiën begrijpen, want het bracht voor het rijk een grote schadepost mede, gelijk ook de la-tere bestelling voor 137.000 helmen bij de Duitse fabriek ons straks voor grote idtgaven zal stellen. Alles bijeengenomen, is er door het D.M.L. op

lichtvaardige

en niet te verantwoorden wijze met de rijksgelden omgesprongen. En zijn in deze grote misslagen begaan, die niet

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1958

De Banier | 8 Pagina's

De affaire van de  ondeugdelijke helmen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1958

De Banier | 8 Pagina's