Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De verhoging van de schadevergoedingen der kamerleden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De verhoging van de schadevergoedingen der kamerleden

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kort geleden is het Voorlopig Verslag op de regeringsvoorstellen inzake de verhoging van de salarissen der Kamerleden gepubhceerd geworden. Wij ontlenen daaraan het navolgende: „Bij het afdehngsonderzoek van deze wetsontwerpen bleek men zich in zeer grote meerderheid met de voorstellen der regering te kunnen verenigen. Enkele leden achtten echter het tijdstip, waarop deze voorstellen zijn ingediend, weinig gelukkig. Zij erkenden ten volle, dat de reis- en verbüjfkosten en de overige aan het Kamerhdmaatschap verbonden kosten sedert 1953 belangrijk zijn gestegen, en zij hadden tegen een on- middellijke verhoging van de vergoedingen voor deze kosten dan ook geen enkel bezwaar. Esn verhoging van de eigenlijke schadeloosstelling zou huns inziens evenwel niet dienen te worden ingevoerd voordat de bestedingsbeperking zal zijn uitgewerkt. Hun bezwaar lag niet in de hoogte der voorgestelde verhogingen, maar uitsluitend in de huidige situatie.

Enkele andere leden zouden de verhoging van de schadeloosstelling beperkt willen zien tot een kompensatie van de huurverhoging en de A.O.W.-premie, waai'voor zij een meerdering met globaal 10 procsnt voldoende achtten. Hetgeen de regering thans voorstelt, ging huns inziens de grenzen van het redelijke te buiten. Wel stelden deze leden de vraag, of het in het voornemen der regering ligt om, indien de door hen bepleite beperkte omvang tot stand komt, de gepensioneerde oud-leden der Kamer daarin te laten delen. Dit zouden zij redelijk achten, daar de huurverhoging en de A.O.W.-premie ook op deze kategorie drukken.

Van andere zijde werd naar aanleiding van het bezwaar, dat het tijdstip voor deze voorstellen ongunstig zou zijn, aangevoerd dat het alleen daarom ongunstig is, omdat men te lang geaarzeld heeft deze zaak aan te pakken. Hoewel de schadeloosstelling geen loon is, kan men toch niet blind blijven voor de omstandigheid, dat sinds 1953 de kosten van het levensonderhoud belangrijk gestegen zijn en dat de lonen over de gehele linie in sterke mate omhoog zijn gegaan, niet alleen door kompensatie voor de huurverhoging en de A.O.W.-premie. Wil men het aan de burgers, die zich geroepen voelen om hun land als volksvertegenwoordiger te dienen, mogelijk blijven maken dit te doen, ook wanneer zij niet over belangrijke eigen inkomsten beschikken, dan moet de schadeloosstelling min of meer gelijke tred houden met de algemene loonbeweging.

Deze laatste opmerking gaf enkele leden aanleiding tot de vraag, of het niet juister ware de vergoeding te koppelen aan de salariëring van één of handere hoge funktie. Men zou dan bijvoorbeeld kunnen bepalen, dat de sehadeloosstelliag 50 of 60 procent zou bedragen van het salaris van een lid van de Raad van State. Zij zou dan bij salarisverhogingen en -verlagingen automatisch meegaan. Dit zou het grote voordeel meebrengen, dat de Kamer niet telkens voor de noodzaak gesteld zou worden om over de schadeloosstelling van haar eigen leden te beslissen.

Tegen dit denkbeeld, dat reeds vaker geopperd is, werd door andere leden aangevoerd, dat de huidige tekst van de Grondwet uitvoering daarvan niet toelaat. De schadeloosstelling moet immers geregeld worden bij een wet, waarvan het ontwerp alleen maar kan worden aangenomen met de stemmen van twee derde van de leden van elk der Kamers. De salarissen van de leden van de Raad van State daarentegen worden vastgesteld bij een gewone wet, die dus met gewone meerderheid kan worden aangenomen. Zou de schadeloosstelling hieraan worden gekoppeld, dan zou voortaan langs die weg met gewone meerderheid in het bedrag der schadeloosstelling wijziging gebracht kunnen worden. Maar ook als men dit bezwaar zou kunoen opheffen, zou de Kamer telkens een wet tot wijziging van de salarisssn van de leden van de Raad van State moeten behandelen en zij zou er ook dan niet aan kunnen ontkomen, over de schadeloosstelling van haar eigen leden te moeten beslissen.

Enige leden stelden de vraag, waarom in de Memorie van Toelichting niet nauwkeurig is verantwoord hoe men tot het voorgestelde bedrag van ƒ 10.000 in plaats van ƒ 7.500 gekomen is. Deze leden waren overtuigd, dat uit een dergelijke berekening zou blijken, dat men met een verhoging eerder niet ver genoeg dan te ver is gegaan. Ten aanzien van het voorstel om voor de vergoeding van verblijfkosten een vierde zone in te voeren, waardoor de leden, die meer dan 150 kilometer van Den Haag af wonen, een extravergoeding zullen krijgen, werd door een aantal leden de vraag gesteld waarom het verschil tussen de vergoeding in de derde zone en die in de vierde zone ƒ 500 zal bedragen, terwijl dit verschil in de beide andere gevallen ƒ 1000 zal zijn. Zij meenden, dat juist de verst afwonende leden veel extra kosten hebben, doordat zij regelmatig in Den Haag moeten blijven logeren.

Hiertegen werd opgemerkt, dat dit laatste toch ook reeds in sterke mate geldt voor de leden, die in de derde zone (75— 150 kilometer) wonen, in tegenstelling tot de leden uit de eerste zone, die nooit, en uit de tweede zone, die slechts bij uitzondering 's nachts in Den Haag behoeven te blijven.

Met betrekking tot de vergoeding van reiskosten werd er met instemming op gewezen, dat de nieuwe regeling de leden geheel vrij laat in de wijze, waarop zij de vergoeding willen besteden. Intussen zou men gaarne vernemen, of wel de prijs van een algemene abonnementskaart bedoeld is, de prijs van een zodanige kaart, waarop men niet alleen in de gewone treinen, maar ook in de D- treinen mag zitten, evenals dat het geval is rnet de huidige van rijkswege aan de leden verstrekte abonnementskaarten. Ten aanzien van de voorgestelde regeling voor de vergoeding aan de leden der Eerste Kamer stelden enige leden nog de vraag, of niet sommige leden dier Kamer in hun inkomsten achteruit zullen gaan. Wehswaar krijgen die leden voortaan een onkostenvergoeding van ƒ 1000 per jaar, maar er kunnen er onder hen zijn, die thans een zodanige autovergoeding krijgen, dat zij meer dan ƒ 1000 achteruitgaan wanneer deze autovergoeding wordt vervangen door een reisvergoeding ten bedrage van een spoorwegabonnement. De hier aan het woord zijnde leden zouden het op prijs stellen het oordeel van de regering over deze konsekwentie van haar voorstel te vernemen. Diezelfde leden vragen voorts, of de regering zelf bij nader inzien de vergoeding ten bedrage van zegge ƒ 10 voor overnachting buiten de woonplaats niet buiten de maat acht".

Uit het Voorlopig Verslag valt wel heel duidelijk op te maken, dat door sommige Kamerleden ernstige bezwaren tegen de verhoging van de schadeloosstelling der Kamerleden zijn ingebracht. Zij gevoelen zich met hun stem aan deze verhoging te geven niet verantwoord tegenover ons voDc, welks vertegenwoordigers zij zijn en welks belangen zij hebben te dienen. Het is ongetwijfeld waar, dat, zoals in het Voorlopig Verslag gezegd is, sinds 1953 de kosten van het levensonderhoud belangrijk zijn gestegen en dat sinds dat jaar de lonen over de gehele linie in sterke mate omhoog zijn gegaan. Doch de schadevergoeding der Kamerleden is in feite geen loon, gelijk dat ook in het Voorlopige Verslag erkend wordt. Maar ondanks deze erkentenis wordt toch door de voorstanders van de regeringsvoorstellen de verhoging van de schadevergoeding op de verhoging van de lonen gegrond. Dit is op zichzelf iets inkonsekwents en vreemds. Gelijk het ook inkonsekwent en vreemd is, dat de regering de voorstellen, waarbij de schadevergoeding der Kamerleden aanmerkelijk verhoogd wordt, heeft ingediend, en dit in flagrante strijd met de meermalen door haar afgelegde verklaring, dat het loonpeil in het algemeen niet mag worden gewijzigd. Het kan niet anders dan dat ons volk dit als iets zeer vreemds, om geen ander woord te gebruiken, beschouwt, als de regering nu met voorstellen komt om de schadevergoeding der Kamerleden, welke in het Voorlopig Verslag op grond van de loonsverhogingen sinds 1953 verdedigd wordt, aanzienlijk te verhogen. Ook is het een vreemde figuur, dat straks in het parlement door de zo nauw bij de verhoging betrokken Kamerleden wordt uitgemaakt of de verhoging al dan niet aanvaard zal worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 september 1958

De Banier | 8 Pagina's

De verhoging van de schadevergoedingen der kamerleden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 september 1958

De Banier | 8 Pagina's