Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het eigen land

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het eigen land

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Woningbouw

Het staat er met de woningbouw altijd nog zorgelijk, zelfs slecht voor. Dit blijkt wel heel overtuigend uit het kommentaar van de Nationale Woningraad in het jaarverslag over 1957. Daarin wordt gewezen op de omvangrijke komplementaire investeringen in de woonwijken en de aanzienlijke kapitalen, welke moeten worden geïnvesteerd in de uitbreiding van de waterleiding-, gas- en elektriciteitsbedrijven en riolering. „Van de totale bruto-investeringen ad ƒ 7 a 8 miljard (exklusief voorraadvorming) — zo wordt voorts opgemerkt in het jaarverslag — bestaat momenteel een vierde uit woningbouw en daaraan komplementaire investeringen. Een dergelijke woningbouw stelt uitermate zware eisen aan de gemeenten, aangezien deze lichamen het merendeel der aan de woningbouw komplementaire investeringen moeten verzorgen".

De Nationale Woningraad trekt hieruit •de konklusie, dat deze investeringen niet in voldoende mate tot stand zullen komen zo lang de gemeenten nieuwe investeringen alleen dan ter hand mogen nemen, indien de financiering met vast geld is verzekerd en daarbij het renteregime hun de pas naar de kapitaalmarkt afsnijdt.

De nog steeds zeer ernstige woningnood en het dreigende gevaar voor werkloosheid in de bouwvakken leggen de overheid de verplichting op, alles te doen wat mogelijk is om een optimale bezetting van de woningbouwmarkt te handhaven. De hervatting van de voorschotverstrekking is een maatregel, die grote voldoening schenkt, maar zij zal op den duur onvoldoende effekt sorteren indien er in onze ekonomie niet tevens ruimte kan worden aangebracht voor de grote gemeentelijke kapitaalsuitgaven.

In het verslag wordt verder gesteld, dat een overspanning kan optreden als op één of meer bouwsektoren meer werk tot uitvoering komt dan de normale bezetting van het apparaat toelaat. In het jaar 1955 werden bouwvergunningen afgegeven voor een totaal van ƒ 2196 miljoen, waarvan voor woningen ƒ 1012 müjoen; in 1956 totaal 2725 miljoen, voor woningen ƒ 1425 miljoen. Uit de gegevens van het verslag blijkt verder, dat de woningwetwoningen van 1955 tot 1957 ongeveer 25 procent in prijs zijn gestegen. Deze stijging is zeker niet alleen te verklaren uit legale loonsverhogingen of het duurder worden van materialen. De konklusie lijkt ons gerechtvaardigd, dat een belangrijk deel van de betreurenswaardige stijging van de bouwkosten — aldus het verslag — is toe te schrijven aan de onevenredig grote hoeveelheid werk, die tot een overbelasting van de bouvraiarkt heeft geleid.

Juist op het kritieke moment van akute kapitaalschaarste waren meer dan 100.000 woningen tegelijk in aanbouw, hetgeen naar grove schatting een bedrag van ƒ 450 miljoen meer vastlegde dan als gevolg van een uitvoeringsniveau van 75.000-80.000 woningen het geval zou zijn geweest. Aangezien het merkbare kapitaalgebrek niet duidt op een absoluut ontbreken van beleggingsmiddelen, maar een uiting is van een procentueel wellicht vrij gering tekort op het totaal van investeringen, staat wel vast, dat de te hoog opgevoerde bedrijvigheid in de woningbouw de spanningen op de kapitaalmarkt aanzienlijk heeft vergroot.

Het blijkt voorts volgens het verslag, dat de gemiddelde bouwtijd per woning in de afgelopen jaren niet onbelangrijk langer was dan in de dertiger jaren. Neemt men de gemiddelde bouwüjd voor de periode 1930-1939 op 100, dan kan men voor de laatst verstreken jaren de volgende index-cijfers berekenen: 1954 : 133; 1955 : 143; 1956 - . 141; drie kwartalen 1957 : 139.

Uiteraard kan men op grond van de getroffen vergelijkingen niet zonder meer stellen, dat de woningbouw thans trager verloopt dan vóór de oorlog. Voor wat de volkswoningen betreft, is er na de oorlog ongetwijfeld vooruitgang geboekt ten aanzien van de grootte en de konstruktie. Dat beïnvloedt vanzelf de bouwtijd. Vóór de oorlog kon wellicht onder in sociaal opzicht aanvechtbaar te achten omstandigheden een hogere produktiviteit worden bereikt dan thans het geval is. Over het algemeen wordt thans in grotere komplexen gebouwd, hetgeen de bouwtijd per woning langer doet zijn. Daartegenover echter zou men moeten aannemen, dat veelvuldiger gebruik van technische hulpmiddelen, betere organisatie, en grotere kontinuïteit een gunstige invloed op het tempo moeten uitoefenen. Er is aanleiding om waarschijnlijk te achten, dat de produktiviteit in de woningbouw nog voor aanzienlijke verhoging in aaimierking komt. Zodanige verhoging leidt bij overigens gelijk blijvende omstandigheden — onder meer een op redelijk peil te handhaven uitvoeringsniveau — tot een direkte en evenredige stijging van de produktie. Tot zover het jaarverslag van de Nationale Woningraad.

Dit verslag, dat de woningbouw vooral van financiële zijde beziet, doet ons zien, dat deze bouw nog voor grote financiële moeilijkheden, welke zeer moeilijk op te lossen zijn, staat. De financiering er van blijft grote zorgen baren. Ook na 1958 laten derhalve de vooruitzichten van de woningbouw zich uitermate somber aanzien. Deze financiële moeilijkheden zijn onbetwistbaar mede een gevolg van het socialistische streven om aUes, ook de woningbouw en de woningen onder voogdij van Vadertje Staat te stellen. Van stonde af aan zijn de S.G.P.-afgevaardigden krachtens hun beginselen daartegen opgekomen en hebben zij ook wat de bouw der woningen betreft voor het inzetten van het partikuher initiatief het pleit gevoerd, doch dit is van socialistische zijde hard tegengewerkt. Vadertje Staat diende de zaak in handen te hebben en te houden, met gevolg, dat ambtenarij en bureaukratie een krachtige woningbouw bemoeilijkt hebben. De woningnood — een ware bron van volksellende — werd niet aangepakt en is van stonde af aan niet aangepakt zoals deze zo gewichtige zaak het vereiste. Duizen­ den Nederlanders zijn daarvan het slachtoffer geworden. Jaren lang hebben zij meermalen alle moeite aangewend om een woning te bekomen, en het was en bleef voor hen wachten, nog eens wachten en wederom wachten op een behoorlijke huisvesting. En ach ach, deze voor vele Nederlanders zo zware beproeving duurt nog steeds voor hen voort.

De werkloosheid

Gehjk de woningnood voor menigeen een harde beproeving is, zo ook de werkloosheid. In de werkloosheid is in de maand augustus in ons land nog weinig verbetering ingetreden.

Uit de nadere gegevens, welke het ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid thans verstrekt heeft, blijkt dat de daling van de mannelijke arbeidsreserve van 77.305 aan het einde van juli tot 71.194 aan het einde van augustus inderdaad enige daling van de werkloosheid — dat is het voor normale seizoenschommelingen gekorrigeerde cijfer van de geregistreerde arbeidsreserve — van 103.000 tot 98.000 teweeg heeft gebracht. De analyse van het totaal van 71.000 is als volgt (tussen haakjes het cijfer van eind juli): seizoenwerkloosheid 4000 (600), werkloosheid van minder geschikten 17.000 (17.000), wrijvingswerkloosheid 22.000 (24.000), struktuurwerkloosheid 12.000 (12.000), konjunktuurwerkloosheid 16.000 (18.000).

In de toelichting wordt van de zijde van genoemd ministerie het volgende opgemerkt: De daling van de geregistreerde arbeidsreserve was voornamelijk het gevolg van toegenomen werkzaamheden in de landbouw en een verdere opleving in de bouwnijverheid. Het aantal werkloze jeugdigen is in de verslagsmaand vrijwel gelijk gebleven. Enerzijds werd een belangrijk aantal jeugdigen in het arbeidsproces ingeschakeld, waardoor het aantal openstaande aanvragen voor deze kategorie met 4.000 verminderde; anderzijds werd een ongeveer gelijk aantal nieuwe jeugdige werkzoekenden ingeschreven. Dit is een verschijnsel, dat telkenjare in augustus valt waar te nemen, hoewel dit jaar de bemiddeling voor jeugdigen meer moeilijkheden opleverde dan in de afgelopen jaren. Aan het einde van de verslagsmaand bedroeg het aantal jeugdige werklozen ongeveer 6.100, tegenover 3.400 een jaar geleden. De overeenkomstige cijfers van de openstaande aanvragen waren 8.300 en 21.000.

In de landbouw had aan het eind van de maand een opeenhoping van werkzaamheden plaats, doordat als gevolg van het natte weer de graanoogst enige weken moest worden verschoven. Hierdoor was er een sterke daling van de geregistreerde arbeidsreserve van landarbeiders, losse arbeiders en grondwerkers. De lichte opleving, welke reeds enige maanden in de bouwnijverheid kon worden gekonstateerd, zette zich voort. Duidelijk blijkt dit uit de daling van de geregistreerde arbeidsreserve in de burger­ lijke bouw en de utiliteitsbouw njgj 1.600. In de sektor water-, spoor- en wegenbouw daalde het cijfer met 600, echter voornamelijk doordat een aantal grondwerkers werk vond in de oogst en doordat de bezetting van de objekten van het extra programma steeg, en wel van 2.175 tot 2.434. Venneld zij nog, dat een aantal bouwvakarbeiders in Duitsland werk vond. Op de werkgelegenheid in de baksteen- en cementindustrie had de opleving in de bouwnijverheid als gevok van de grote voorraden nog weinig jn. vloed.

Ondanks het gestegen aanbod van de jeugdigen in de metaalindustrie bleef de totale geregistreerde arbeidsreserve in deze bedrijfsklasse vrijwel gelijk. Lncidenteel is er dan ook wel enige verbetering van de werkgelegenheid te bespeuren, onder meer in de staalindustrie, in de centrale verwarmings- en elektrotechnische installatiebedrijven, alsmede in de haarden- en kachelindustrie, doch van een opleving in de metaalindustrie als geheel kan niet worden gesproken. De daling van de werkloosheid onder de textielarbeiders is deels het gevolg van de seizoenwerkgelegenheid in de vlasweverijen. Ook in de overige textielnijverheid is enige verbetering merkbaar, welke voorshands overwegend tot uiting komt in een vermindering van het aantal werktijdverkortingen.

Tengevolge van inschrijving van jeugdigen nam het aanbod van kantoorpersoneel toe. De stijging van het aantal werkloze vrouwen kan ook in belangrijke mate aan deze foktor worden toegeschreven.

In tegenstelling tot de andere provincies is de geregistreerde arbeidsreserve in Noordbrabant en Limbirrg gestegen. In Noordbrabant zijn de oorzaken hiervan gelegen in het feit, dat de graanoogst en zilveruienoogst grotendeels voorbij zijn en het rooien van aardappelen vrijwel nog niet is begonnen, alsmede in het stroeve verloop van de bemiddeling voor jeugdigen naar de metaalindustrie. Dit laatste verschijnsel doet zich ook in Limburg voor.

De daling van de konjunktuurwerkloosheid is in hoofdzaak toe te schrijven aan de opleving in de bouwnijverheid. De wrijvingswerkloosheid daalde door de plaatsing van jeugdigen.

Het aantal werkloze vrouwen steeg in de maand augustus van 5917 tot 6724. Het aantal openstaande aanvragen daalde echter van ruim 28.000 tot 24.433. Tenslotte laten wij hier nog volgen de percentages voor de provincies, waarbij de percentages van het einde van juli tussen haakjes geplaatst zijn.

Groningen 3, 4 (5, 1); Friesland 3, 6 (4, 5); Drenthe 7, 0 (8, 2); Overijssel 2, 6 (2, 9); Gelderiand 2, 1 (2, 2); Utrecht 2, 0 (2, 2); Noord-HoEand 1, 8 (1, 8); Zuid-Hoïïand 1, 5 (1, 6); Zeeland 2, 5 (2, 7); Noord-Brabant 2, 7 (2, 6); Limburg 1, 2 (1, 1); totaal '2, 2 (2, 4).

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 september 1958

De Banier | 8 Pagina's

Uit het eigen land

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 september 1958

De Banier | 8 Pagina's