Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Algemene politieke beschouwingen  over de Rijksbegroting voor 1959

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Algemene politieke beschouwingen over de Rijksbegroting voor 1959

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Repliekrede van Ir. van Dis

Eén van de onderwerpeni, welke bij bovengenoemde beschouwingen over de Rijksbegroting ter sprake werden gebracht had betrekking op Nieuw-Guinea dat bij de soevereiniteitsoverdracht van 1949 niet aan Indonesië werd overgedragen, doch nog steeds aan Nederland behoort.

Ofschoon de fr^ieleider van de Partij van de Aïbeid, mr. Burger, in 1956 het huidige kabinet had samengesteld op een program, waarvan één der punten inhield, dat de soevereiniteit over Nieuw- Guinea door Nederland gehandhaafd zou bhjven, kwam. dezelfde heer Burger bij de behandeling dezer begroting namens zijn fraktie met een motie, waarin wel geen overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië werd gevraagd en ook niet een direkte overdradit van dit gebiedsdeel aan één of ander internationaal orgaan, maar toch het doen van stappen beoogde, waarvan het gevolg wel eens zou kunnen zijn, dat Nederland niets meer over Nieuw-Guinea zou te zeggen hebben.

De heer Burger toch stelde in de door hem ingediende motie allereerst voor, dat de regering op korte termijn, voor zoveel nog nodig na daartoe nadere informaties te hebben ingewoimen, bij voorkeur door middel van een nota de Kamer zou inlichten omtrent de inzichten van de bevriende mogendheden, zowel die gelegen zijn in het Verre Oosten en de Pacific als welke daar belangen hebben, betreffende de bestuursvorm van Nieuw-Guinea welke het meest in het belang van het betrokken gebied en de toekomstige ontwikkeling in dat deel der wereld wordt geacht. In de tweede plaats zou de regering de Kamer moeten inlichten omtrent de mogelijkheden, de voorwaarden en de perspectieven van het aangaan van een trustschapsovereenkomst terzake van Nieuw-Gumea, tussen Nederland en de Verenigde Naties.

Vanuit de Kamer werd deze motie sterk bestreden, tenvijl ook de regering er geen heü in zag en haar afwees. Ook als Nieuw-Guinea als mandaatgebied aan Nederland door de Verenigde Naties zx> u worden toegewezen, zo verklaarde de minister-president, zou Indonesië zich daartegen ten sterkste verzetten, omdat Indonesië dit zou beschouwen als een streven om internationaal gesanctioneerd te krijgen, dat Nieuw-Guinea niet tot Indonesisch gebied behoort. Dr.' Drees meende dan ook stellig, dat om die reden reeds van de Verenigde Naties niet zou kunnen worden verwacht, dat zij Nieuw-Guinea onder Nederlands mandaat zouden stellen. Voorts merkte dr. Drees aangaande Nieuw-Guinea nog op, dat Nederland tegenover de bevolking van dit gebied 'n taak te vervullen heeft en verder, dat Nieuw-Guinea met het oog op 't steeds sterker opdringen van 't kommunisme in Indonesië voor heel de westelijke wereld van groot belang is. Prijsgeven van Nederlands Nieuw-Guinea, aldus zeide dr. Drees woordelijk, zou bij de grote invloed, die het kommunisme speciaal op Java heeft gekregen, weer zijn het prijsgeven van een westehjke buitenpost. De kwestie-Nieuw-Guinea is dus allerminst uitsluitend een Nederlands belang, maar een zaak van betekenis voor het westen in het algemeen.

Gezien de afwijzende houding van de meerderheid der Kamer ten aanzien van de motie van de heer Burger en de zijnen, was het te voorzien, dat er geen schijn van kans was, dat deze zou aangenomen worden. Dit bleek diezelfde avond nog na de repHeken toen er tot stemming over deze motie werd overgegaan. Zij werd verworpen met 78 tegen 45 stemmen. Meen de socialisten stemden voor. De kommunisten, die nu twee frakties vormen, welke elkaar bij deze algemene beschouwingen geducht in de haren zaten, stemden ook tegen, omdat zij onder geen beding Nieuw- Guinea onder Nederland wülen laten, noch rechtstreeks noch bij wijze van mandaat, maar overdracht van dit gebied aan Indonesië voorstaan.

Behalve van de heer Burger was er ook nog een motie ingediend door prof. Romme. Deze had echter niet op Nieuw- Guinea betrekking, maar op een heel ander onderwerp. Zij beoogde te verkrijgen, dat de regering in het vervolg adviezen, welke aan haar door vaste Kolleges van Advies en Bijstand worden uitgebracht, als regel openbaar zou maken. Van de zijde der regering werden hiertegen nogal bezwaren ingebracht, waarin zij slechts gesteund werd door de heer Tilanus. Bij geen der andere frakties ontmoette deze motie bezwaren, zodat zij met grote meerderheid van stemmen, bij zitten en opstaan, werd aangenomen. Alleen de leden der Christelijk-Historische fraktie stonden op, waaruit bleek, dat zij de enige tegenstemmers waren.

Een ander onderwerp, dat bij deze algemene beschouwingen ter sprake kwam, betrof de levering van wapens door de Verenigde Staten aan Indonesië. Dit is wel een heel vreemde geschiedenis, daar het toch lang niet onmogelijk is, dat deze wapenen te één of andere tijd zullen worden aangewend om Nieuw-Guinea aan te vallen en dus tegen Nederland zullen gericht worden. Meer dan eens heeft Indonesië reeds gedreigd Nieuw-Guinea met geweld daadwerkelijk tot zijn gebied te maken, wat het met woorden reeds heeft gedaan. Zelfs werd op Java een vrijwilligerskorps gevormd, dat zich ten doel stelt Nieuw-Guinea te veroveren. De vrees, dat de door de Verenigde Staten aan Indonesië te leveren wapenen niet alleen voor het bewaren van de orde in Indonesië zullen worden gebruikt, maar ook voor het zo even beschreven doel, is dus lang niet denkbeeldig. De Nederlandse regering was dan ook over die wapenleveranties niet te spreken. Zaj heeft zich er mede tot de regeriiig der Verenigde Staten gewend om opheldering over deze zaak te verkrijgen/. Het resultaat hiervan is geweest, dat de Amerikaanse regering verklaard heeft, dat in de overeenkomst in zake de wapenleveranties aan Indonesië nadrukkeUjk wordt bepaald, dat de wapens uitsluitend voor binnenlands gebruik zullen mogen dienen. Minister Drees heeft in zijn rede ter beantwoording der spreikers over deze kwestie verklaard, dat de Nederlandse regering er over ingelicht was, dodh daarvoor geen verantwoordeHjkheid had aanvaard. Voorts, dat zij helemaal niet de illusie van Amerika deelt, dat door wapenleveranties aan Indonesië, de kans op een overwegende kommtmistische invloed wat kleiner zal worden. Wel houdt de levering volgens de ministerpresident in, dat door de voorwaarden, welke er door Amerika aan verbonden zijn, op Amerika meer dan tevoren de morele plicht is komen te rusten om toe te zien, dat Indonesië inderdaad geen aanval doet op Nieuw-Guinea. Volgens dr. Drees Hgt dit ook opgesloten in de Amerikaanse uitingen, dat Amerika zich onder de tegenwooidige omstandi^eden wil verzettem tegen elke territoriale uitbreiding, die men door geweld zou willen verkrijgen. De tijd zal het moeten leren wat Amerika zal doen wanneer Indonesië er toe mocht overgaan met wapengeweld zich van Nieuw-Guinea meester te maken. Tot nu toe hebben wij van Amerika in zake Nieuw-Gxiinea niet de minste steun gehad. Als het in de vergadering der Verenigde Naties op stemmen aankwam, liet het Nederland in de steek door zich van stemmen te onthouden. Ook ten aanzien van het schandeHjke optreden van Indonesië tegenover Nederlandse eigendommen in Indonesië en tegen de Nederlanders aldaar, laat Amerika ons tot dusver in de kou staan. Wat het raadplegen van de Sociaal Economische Raad door de regering betreft, daarover is ook bij deze algemene politieke beschouwingen het nodige gezegd. Hierbij vielen twee grieven te beluisteren. De ene betrof het raadplegen zelf. Het was prof. Oud, die hiervoor geen goed woord over had. Hij zag er in een bewijs van zwakte en onmaöht van de regering om zelf de nodige maatregelen tot dekking van het enorme begrotingstekort van iy2 miljard, aan te geven. Anderen daarentegen zagen er geen bezwaar in, dat de regering aan de Sociaal Economische Raad om advies vroeg, ja, dat de regering daartoe zelfs verpHcht was, daar het hierbij gaat om diep ingrijpende maatregelen, namelijk het beperken van de huur- en zuivelsubsidies, wat tot gevolg moet hebben, dat de huren en de melkprijs zullen stijgen. Het bezwaar van deze leden, waartoe ook de Kamerleden der S.G.P. behoorden, was dan ook, dat de regering zo laat was met haar vragen om advies aan de Sociaal Economische Raad. Zij had dit volgens hen enige maanden eerder moeten doen, zodat zij thans reeds aan de Kamer had kunnen mededelen, wat zij van plan is te gaan doen.

Dr. Drees heeft de door de regering gevolgde weg verdedigd door onder meer op te merken, dat de regering niet het gehele begrotingsbeeld aan de S.E.R. kon geven, voordat zij de begroting aan de Staten Generaal had voorgelegd, dat v/as op 16 september j.l. Wat de overige onderwerpen betreft, moeten wij ons in deze inleiding wel zeer sterk beperken. Wij bepalen ons daarom bij wat de minister-president zeide naar aanleiding van wat door de spreker der S.G.P. met betrekking tot de principiële grondslag van het regeringsbeleid te berde was gebracht, waarbij door hem gewezen was op de noodzakehjkheid Gods Woord en wet tot richtsnoer te nemen. Hiervan had de regering echter niet terug. Met enkele zinnen slechts maakte haar woordvoerder, dr. Drees, zich te dezer zake van de afgevaardigde der S.G.P. af. Hij zeide, dat de heer van Dis hem wel zou willen verontschuldigen, als hij daarop tians niet opnieuw zou ingaan. De bezwaren door hem ingebracht, aldtus dr. Drees, zijn bezwaren, die voor hem tegen elke regering gelden, ook reeds tegen de regeringen op basis van de coalitie. Hij, zo vervolgde dr. Drees, staat op een standpunt, waarvan hij getuigenis aflegt en dat sterk leeft, doch slechts bij een klein deel van onze bevolking, een standpunt, waarnaar geen regering zich zou kunnen richten. Dit was het antwoord van de regering op een zo gewichtige aangelegenheid als de eis Gods, dat de overheid als dienaresse Gods, haar bestuur heeft te voeren naar het richtsnoer van Gods Woord en wet. Met deze ialeiding moeten wij volstaan om dan nu de repHekrede te laten volgen.

Ir, van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Bij deze repHeken wensen wij te beginnen met ons standpimt inzake Nieuw- Guinea nader uiteen te zetten en daarbij tevers ons oordeel uit te spreken over de motie van de fraktie van de Partij van de Arbeid. Zoals uit de redevoeringen, welke onzerzijds bij de behandeling der

Nieuw-Guinea-kwestie

gehouden zijn, bekend kan zijn, zijn wij er steeds ten sterkste tegen geweest, dat dit gebiedsdeel aan Indonesië zou worden overgedragen. Ook hebben wij er ons steeds tegen verzet, dat Nieuw-Gxiinea onder internationaal beheer zou worden gesteld, of dat er stappen zouden worden ondernomen, waarvan het gevolg zou kunnen zijn, dat deze op een internationaal mandaat zouden uitlopen. Het stemt ons tot voldoening, dat de regering zowel het één als het ander steeds heeft

afgewezen

en dat zij dit hedenmiddag bij monde van de heer minister-president andermaal heeft gedaan. Dr. Drees heeft zich reeds eerder in geHjke geest in de Eerste Kamer uitgelaten, waarbij hij terecht verklaarde, dat een mandaatopdracht aan Nederland de verhouding tot Indonesië niet zou verbeteren en voorts, dat het geen zin had aan het zelfbeschikkingsrecht in de toekomst van de bevolking van dit gebiedsdeel grenzen te stellen. Zeer terecht werd door minister Drees toen ook opgemerkt, dat de koloniale verhouding van Nieuw-Guinea zeker niet minder zou worden, als het aan Indonesië zou worden overgedragen. Na de

afkeuiingswaardige

politiek, welke voorheen onder mi- Tiister Drees gevoerd is, een politiek, welke geleid heeft tot de afbraak van ons Koninkrijk, verheugt het ons, dat minister Drees ten aanzien van Nieuw- Guinea zich onomwonden verklaard heeft tegen de overdracht van dit gebiedsdeel aan Indonesië en tegen het stellen onder internationaal verband of wat daartoe zou kimnen leiden, al kan deze houding niet goedmaken wat ten aanzien van ons Koninkrijk is begaan, met steun zelfs van een

deel der C.H.-kamerfraktie,

onder aanvoering van de geachte afgevaardigde de heer Tilanus. Hiermede, Mijnheer de Voorzitter, menen wij onze houding tegenover de motie van de geachte afgevaardigde de heer Burger genoegzaam te hebben kenbaar gemaakt. Wij zullen er, ook na. de daarin hedenmiddag aangebrachte wijziging, onze stem niet aan kunnen geven. Wat het

internationalisme

betreft. Mijnheer de Voorzitter, daarmede kunnen wij ons allerminst verenigen. Ook hierover hebben wij reeds menigmaal ons gevoelen in den brede geuit. Het behoeft dan ook geen nader betoog, dat wij ons niet kunnen verenigen met de passage in de Troonrede, welke over de internationale samenwerking handelt en waarin verklaard wordt, dat de regering, naast het werk van de Verenigde Naties, krachtig alle pogingen tot nauwe samenwerking van de vrije wereld steunt. In deze staan wij

principieel

tegenover de A.R.P. en de C.H.U., die zidi immer als waime voorstanders van het internationalisme hebben doen ken­ nen en die er bHjk van gegeven hebben, dat zij des noods een heel deel van ons zelfstandig volksbestaan aan dat internationalisme wülen opofferen. Zulks in fragrante strijd met mr. Groen van Prinsterer, die zich destijds sterk tegen het internationalisme heeft verklaard. Ons zelfstandig volksbestaan, dat na een zware strijd van 80 jaar verkregen is, beschouwen wij als een geschenk Gods, hoewel er van het

gereformeerde karakter,

dat het bij het sluiten van de Vrede van Munster had, reeds veel is verloren gegaan en nogal meer verloren zal gaan bij verdere doorwerking van het internationale streven, dat voorgestaan wordt zowel door Rome als door de partijen, die, hoezeer ziji overigens verschillen mogen, het beginsel der revolutie tot grondslag hebben, namehjk de P.v.d.A, de V.V.D. en de kommunistische partij, daar Rome en de revolutie

gezworen vijanden

van de Reformatie zijn, gelijk in de vorige eeuw wel zonneklaar gebleken is, toen de rooms-kathoheken met de liberalen de Bijbel van de openbare school verwijderden. Wat de beantwoording van de regering betreft, dit heeft ons in menig opzicht niet kimnen bevredigen. Het is toch uit de rede van de minister-president wel zeer duidehjk gebleken, dat een ombuiging van het regeringsbeleid, zoals Gods Woord dit eist en door ons bij herhaling, ook gisteren weer is bepleit, niet te verwachten is. Dit heeft ons — pfs< ihoon wel niet anders te verwachten was — zeer bitter teleurgesteld. Allereerst om de beginselen zelf, daar het

Gode waardig

is en Hij er alle recht op heeft, dat de overheid zich als dienaresse Gods onvoorwaardehjk richt naar de ordinantiën, welke door Hem zijn ingesteld, hi de tweede plaats, omdat de goede behartiging der stoffelijke belangen alleen maar gewaarborgd is, als overeenkomstig Gods Woord en wet wordt geregeerd. Dit is wel zeer duidelijk gebleken in de gewijde historie bij de regering van die regenten en koningen over Israël, die hun beleid naar de uitspraken van de Heihge Schrift gericht hebben, alsook in de historie van ons eigen land. In de

bloeitijd der Reformatie

toch, terwijl ons land in zware strijd met Spanje gewikkeld was, beleefde het zijn gouden eeuw en werd het, zoals mr. Groen van Prinsterer in zijn Handboek der Vaderlandse Geschiedenis vermeldt, onder aanzienlijke mogendheden geteld. Mijnheer de Voorzitter! De kom thans tot een ander onderwerp, namelijk tot wat door de geachte afgevaardigde de heer Bruins Slot gistermiddag te berde is gebracht en wel speciaal dat gedeelte uit zijn rede, waarin

mr. Groen van Prinsteier

betrokken werd. Dienaangaande herinnerde de heer Bruins Slot er aan, dat mr. Groen van Prüisterer er niet voor terugdeinsde om als kleine partij, zelfs alleen op te treden. Ten bewijze hiervan werd gewezen op wat zich voordeed in 1871, toen mr. Groen van Prinsterer bij de destijds plaatshebbende Tweede Kamerverldezing een drietal kandidaten stelde tegen de officiële kandidaten der antirevolutionaire of christehjk-historische richting vanwege hun samengaan in een — zoak mr. Groen van Prinsterer het noemde — monsterverbond met iiltramontanen en konservatieven, waarbij de beginselen der Hervorming verzaakt werden. Mr. Groen van Prinsterer veridaarde bij die gelegenheid: „Ik kan luet anders. Ik mag niet anders. Ik zal niet anders. Al bleef ik gans alleen", ^at zou mr. Groen van Prinsterer echter wel zeggen en doen, wanneer hij heden ten dage de ogen kon opslaan en zien zou, dat de antirevolutionairen en de christehjk-historischen al zo ver gekomen zijn, dat hun mannen deel uitmaken van kabinetten, die niet een rooms-konservatieve, maar een

rooms-rwle

signatuur dragen? Wat zou ook mr. Groen van Prinsterer zeggen, als hij, die voorstond, dat de prediking van Godverloochening geen algemene vrijbrief behoort te hebben, zou gewaar worden, dat de antirevolutionairen en ohristelijkhistorisehen van nu het beginsel voorstaan, dat de vrije prediking van het ongeloof niet mag worden belet? Voorts zouden wij de vraag wiUen stellen: Wat zou mr. Groen van Prinsterer er wel van gezegd hebben, als hij had waargenomen, dat de antirevolutionairen steeds Rome als trouwe bondgenoten hebben gesteund inzake de kwestie van bet

gezantschap bij de paus?

Prof. Oud heeft gisteren in zijn rede nog eens herinnerd aan wat er in 1925 is gebeurd, toen dr. Nolens naar aanleiding van het van staatkundig-gereformeerde zijde ingediende amendement tot afschaffing van het gezantschap bij de paus, verklaarde, dat hij en zijn fraktie de vraag te beantwoorden zouden hebben, of zij steun zouden 'kunnen verlenen aan welk kabinet dan ook, voortgekomen vat groepen, aan welker medewerking de opheffing van deze gezantsdhapspost zou zijn te wijten. De

christelijk-historischen

hebben toen, in tegenstelling tot de antirevolutionairen, htm stem vóór ons amendement uitgebracht. Ook na de laatste oorlog hebben de christeHjkhistorischen dit eerst nog gedaan, maar eensklaps hebben zij een draai genomen, waardoor een amendement, dat van onze zijde betreffende het gezantschap bij de paus was ingediend, door hen niet werd gesteund, zodat het niet in bespreking en in stemming kon komen. Zij zijn hierin dus de antirevolutionairen nagevolgd, zulks in flagrante strijd met Calvijn en Luther, alsook weer met Groen van Prinsterer, die zich destijds nadrukkelijk tegen het gezantschap bij de paus heeft verklaard en op wie zij zich gedurig zo gaarne beroepen als degene, die zij willen navolgen ten opzichte van het beginsel: , JEr staat geschreven en er is geschied". Ook hierin komt wel weer duidehjk tot uiting het

grote verval

van de A.R.P. en C.H.U. in zake eens beleden beginselen, daar ook dr. Kuyper zich in 1896 nog beslist tegen het gezantschap bij de paus verklaarde, wat blijkt uit een artikel van hem in „De Standaard", waarin hij tegenover het rooms-katholieke dagblad „De Tijd" plechtig verklaarde, dat de rooms-katholieken nooit ofte nimmer er op moesten rekenen, dat de antirevolutionairen hun medewerking zouden verlenen aan het instellen van een gezantschap bij de paus. Het behoeft niet te verwonderen, dat bij zulk een

verzaking

van de beginselen tal van kiezers deze partijen de rug toekeerden. Het is volstrekt niet onmogehjk, dat om dit tegen te gaan de heer Tilanus gisteravond met het voorstel kwam aandragen om in de Kieswet een bepaling te brengen, waardoor het partijen, die bij de verldezdngen voor de Tweede Kamer niet minstens

vijf zetels

behalen, onmogehjk zou gemaakt worden, in de Tweede Kamer vertegenwoordigd te worden. De heer Tilanus herinnerde daarbij aan het voorstel, dat destijds door de antirevolutionaire minister de Wilde bij de Kamer werd ingediend en waarvan hij meende, dat ook daarbij de eis van vijf zetels was gesteld. De heer

Tilanus

vergiste zich hierin echter deerhjk. Minister de Wilde toch stelde niet als eis het behalen van vijf, doch van drie zetels, wat toentertijd voldoende was om de S.G.P. uit de Kamer te weren, wat kermehjk ook het doel is van de heer Tüanus, waar hij de regering verzocht heeft om 't door hem te berde gebrachte nog eens te - willen overwegen. De heer Tilanus ; bereed hierbij het oude stokpaardje, nameh'jk, dat kleine partijen een belemmering vormen voor het parlementaire werk. Dit werd voorheen ook gezegd', maar door geheel onpartijdige personen, die jarenlang de vergaderingen van deze Kamer van zeer nabij hebben gevolgd, is dit nadrukkehjk ontkend. Zo schreef de heer

Hans,

destijds de bekwame parlementaire verslaggever van een Haags blad, in het nummer van dit blad van 13 augustus 1934, het volgende:

„Wij zouden het — om slechts een voorbeeld te noemen — schromehjk onrecht vinden om op grond van de nieuwe bepaling de groep S.G.P. uit het parlement te stoten. Wij staan tegen deze fraktie rechtdraads over; wij moeten van haar pohtiek niets hebben; slechts bekrompenheid echter kan ontkennen, dat zij de zienswijze, 'het principe van een grote en bij opeenvolgende verkiezingen ge- 'groeide volksgroep vertegenwoordigt. Dat de aanwezigheid van deze fraktie in strijd zou zijn met het parlementarisme of dit in zijn funktie zou belemmeren, is een volstrekte onjuistheid, en het is ten enenmale onge- past om door een bepaling, die volgens ons een pure machtsdaad zou. zijn, Haar (geoordeeld naar haar positie van het ogenblik) verder uit te sluiten. De evenredigheid geldt juist om ook mfederhedeni principieel tot haar recht te doen komen". Mijnheer de Voorzitter! Het behoeft geen nader betoog, dat wij er bij de regering ernstig op aandringen op de suggestie van de heer Tilanxis niet ia te gaan, daar hiermede

groot onrecht

zou worden bedreven en ook zou gehandeld worden tegen het beginsel van de evenredige vertegenwoordiging, waarbij het stellen van de kiesdeler als maatstaf voor het behalen van een zetel volkomen past.

Het stemt ons dan ook tot voldoening, dat de minister-president üi zijn rede er blijk van heeft gegeven, dat de suggestie van de heer Tilanus bij hem niet die instemming heeft gekregen als de heer Tilanus ongetwijfeld had gewenst. Desniettemin vonden wij het tooh van belang om op deze aangelegenheid in te gaan, daar het geenszins is uitgesloteni, dat zij toch nog weer aan de orde zal worden gesteld. Mijnheer de Voorzitter! Thans willen wij in de korte ons toegemeten tijd voor repliek nog met een enkel woord opkomen tegen de

staatsdwang,

welke tegenwoordig aan de orde van de dag is, en nogmaals het pleit voeren voor het partikuliere initiatief en de vrijheid in het bedrijfeleven, alsook voor de verlaging van de hooggeklommen belastingen en lasten, welk» verlaging wij voor de welvaart van ons volk dringend nodig achten, daarbij inzonderheid ook de belangen aanbevelend van de

vergeten groepen,

aangaande wie een paar jaar geleden door de Sociaal-Economische Raad wel een vrij uitvoerig advies aan de regering is uitgebracht, maar wier levensomstandigheden desondanks nog irrmier zeer benard zijn. Voorts lomnen wij niet nalaten om op ingrijpende

versobering der staatsuitgaven

aan te dringen. Tenslotte verklaren - wij, dat het ons bovenal ter harte gaat, dat de regering zal breken met haar zo materialistisch regeringsbeleid en zidh naar den Woorde Gods in 'haar beleid zal richten.

Al wordt zulks, zoals de minister-president in zijn rede zeide, slechts door een klein deel der bevolking voorgestaan, dit ontslaat de regering niet van de eis, weUce niet door ons, maar door God Zelf in Zijn Woord aan haar wordt gesteld, en waarvan zij ook eens rekenschap voor Hem zal moeten afleggen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 oktober 1958

De Banier | 8 Pagina's

Algemene politieke beschouwingen  over de Rijksbegroting voor 1959

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 oktober 1958

De Banier | 8 Pagina's