Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De liefde Gods, het behoud der Zijnen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De liefde Gods, het behoud der Zijnen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik zal hunlieder afkering genezen. Ik zal hen vrijwilligliik liefhebben; want Mijn toorn is van hem gekeerd. Hoséa 14 : 5

I.

De afkering van Efraim was groot; Hoséa had het Woord Gods te brengen aan Samaria, de hoofdstad van het tienstammenrijk, Efraim genoemd naar de voornaamste stam, van vs^elke reeds Mozes had geprofeteerd, dat hij tot grote Tnaoht zou komen. Ook Jakob had Efraim gezegend boven zijn broeder Manasse, door de Geest der profetie.

Efraim had onder Jerobeam, de zoon van Nebat, zich afgescheurd van Juda en van Davids huis, maar daarmede ook van de ware godsdienst, die haar centrum had in de tempel te Jeruzalem. Daarenboven had Jerobeam de kalverdienst ingevoerd en altaren gebouwd te Dan en te Bethel. en had hij tot priesters aangesteld van de geringsten des volks, in plaats van de zonen van Aaron.

Het beste deel des volks verhet het land, om te wonen in Juda, vooral de priesters en de Levieten, maar het merendeel des volks ging in de wegen Jerobeams, die Israël zondigen deed.

Zwaar was derhalve het oordeel Gods op de vorsten en het volk drukkend; het ene koningshuis na het andere werd uitgeroeid en al dieper zonk Efraim weg in de afgoderij, vooral toen Achab op aandrang van Izebel de Baaldienst had ingevoerd. Door allerlei gerichten en oordelen sprak God Zijn ongenoegen uit. Hij zond wel profeten om te waarschuwen, maar het volk ging door in de zonden en afval van Jehova.

Toen zond God de profeet Hoséa met een harde boodschap, en wel: „Samaria zal woest worden, want zij is wederspannig geweest tegen haar God; zij zullen door het zwaard vallen".

Kort en sober waren de woorden, maar zij hielden niet minder in dan de aankondiging van de totale ondergang des rijks. Hun eigenwillige godsdienst en de verwerping van Jehova zou hen onder Gods toorn doen vallen, te meer daar hun hardnekkigheid duidelijk werd in het M'eigeren om weder te keren, ondanks de •krachtige roepstemmen en hartroerende betuigingen der profeten. Dus rende Efraim de ondergang tegemoet als een tomeloos paard.

Samaria was een droevig beeld van de volkeren der Reformatie, waar de Heere Zijn kerk plantte. Denk maar aan Duitsland en Nederland. Wat scheen vroeger het licht der waarheid helder, toen na bange worsteling in Gods kracht Rome's juk was afgeschud. Hoe gaf de Heere wijsheid en kracht om de dwaalgeesten te bestrijden en uit te bannen.

En wat bleef er van over? Ons volk werd een vloekend en sabbatschendend volk, dat de waarheid verwie»"p en de leugen liefhad.

En hoe ging het met Samaria? Voerde God de bedreigde ondergang en het ontzettend vonnis niet letterlijk uit? Niet één woord, door de mond des Heeren gesproken, viel ter aarde. Niet één woord feilde.

Zouden wij dan niet te vrezen hebben voor de oordelen Gods ten aanzien van ons land en volk? Was Gods vinger reeds niet jarenlang over land en volk opgeheven?

Maar vóór Efraim verwoest werd, bleef de Heere roepen: Buig toch voor Mij, bekeer u tot Mij, want gij zijt gevallen om uw ongerechtigheid. De Heere wilde hun nog een gebed leren en de weg wijzen; zie vers 3. Maar dan moesten zij hun betrouwen op het schepsel laten varen. Dan moest het de taal huns harten worden: „Assur zal ons niet behouden, wij zullen niet rijden op paarden, en tot het werk onzer handen niet meer zeggen: Gij zijt onze God". Ziet, dat was de weg geweest voor Efraim, om te bukken en te buigen voor de hoge God.

En dat zou ook voor ons de weg zijn, persoonlijk en als volk, in erkentenis van God, onze zonden te belijden en in wederkering tot Hem verzoening te zoeken in het bloed van Christus.

De grote nood moest ons aangrijpen, Samaria moest ons voor ogen staan als een afschrikwekkend voorbeeld. Dat Woord Gods moest ons aanspreken, want ook wij zijn afgekeerd van de Heere in de diepte van onze val in Adam. Wij hebben ons losgerukt van Hem en sindsdien zijn wij onze eigen weg gegaan. In de bondsbreuk hebben wij God verlaten en nu staan wij met onze rug naar God en gaan steeds verder, niet beseffende dat het uitloopt op het eeuwig verderf.

Samaria is een beeld van ons leven en met sprekende daden zeggen wij: „Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust. AI blijven wij bewaard voor uitbrekende zonden, inwendig is Samaria ons beeld, want wat werken al de roepstemmen bij ons uit? En al is er eens een indruk in de consciëntie, waar is de afbreking der zonden waar te nemen? De overtuigingen worden immers onderdrukt, en er is geen zoeken van de Heere. Hoe anders zou het worden als men eens met God te doen kreeg.

Maar zou er dan gans geen hoop meer zijn en is er geen enkele ster meer flonkerend in de donkere nacht der zonde? Ja, want hoewel de mens nooit meer naar God zal vragen uit zichzelf, wil God nog vragen naar de mens. Hij vroeg ook naar Samaria en betuigde Zijn liefde aan hen, die Zijo liefde versmaadden, zeggende: „Ik zal hun afkering genezen", en wel door de kracht Mijner Goddelijke liefde en genade.

Hij zou een Godswerk aan hen doen, zo geheel onderscheiden van mensenwerk, want het zou alles afsnijden wat van de mens was; de mens zou er geheel buiten vallen. Al wat men mocht menen te bezitten, zij zouden met alles vooi eeuwig omkomen, tenzij hun Gods genade ten deel zou vallen. Hoe konden zij toch zo gerust leven? Zij hielden de leugen vast, zelfs Gods kinderen hielden de leugen vast. Zij wilden het zelf doen en beloofden hun weg te verbeteren door gebod op gebod, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig, en als God het niet afbrak, werden zij grote mensen in zichzelf, zonder en buiten de Verlosser Israels.

En hetgeen van Efraim gold in die dagen, past ook op ons volk en op ieder persoonlijk, bekeerd of onbekeerd. Daarom sprak de Heere: „Ik zal hun afkering genezen". Ik kan dat alleen, omdat Ik een almachtig God ben. Ik zal dat ook doen, omdat het is naar Mijn vast gemaakt bestek. De mens kan het niet; integendeel, het wordt steeds ellendiger, alvorens er iets van gekend wordt wat vrije genade is. De Heere was dus wel genoodzaakt om alles af te breken en af te snijden door alle tijden heen, opdat de mens alle zelfverlossing op zou geven. Daarom was het zulk een betekenisvol woord: , , Ik ben die God, Die de afkering zal genezen". Ik zal het doen en niemand zal het keren.

Een troostvolle openbaring! Bij God is mogelijk wat onmogelijk is bij de mensen. Welk een paradox! Hij kan en zal een hart, dat van Hem afkerig is, maken tot een heilbegerig hart, dat naar Hem vraagt. Een hart, dat aan zelfverbetering wanhoopt en uitgewerkt en moegestreden alles opgeeft, wil Hij genezen van haar afkeringen. Daar kan het geloof zich op verlaten, dat het gebeuren zal, want de Heere laat geen plaats voor twijfel aangaande haar toekomstige zekerheid. „Ik zal hun afkeringen genezen".

Maar hoe kan dat dan? Hoe kan God met behoud van Zijn recht die afkering genezen? Het kan omdat de liefde Gods vrijwülig of soeverein is. De oorzaak hgt niet in de mens. Indien dat waar was, was het eeuwig verloren. Velen mogen zich dan stoten aan de leer der soevereiniteit Gods en Zijn Hefde voor Jakob en Zijn haten van Ezau, maar de blinde mens zou met zijn zogenaamde vrije wil niet anders uitwerken dan zijn eeuwig verderf. Juist de soevereiniteit Gods is de grond van de zaligheid, want daarin besloot Hij van eeuwigheid een deel der mensen te bestemmen vóór en te brengen tot eeuwige heerlijkheid en zaligheid, en een ander deel te laten hggen in de val van Adam en te maken tot vaten des toorns, tot het verderf toebereid. Niet om voorgezien geloof en goede werken zijn sommigen uitverkoren, en niet om ongeloof en kwade werken zijn anderen verworpen; maar het is een daad van Zijn soevereine wil.

Verder heeft de liefde Gods ruimte om zich te openbaren vanwege het lijden en sterven van Christus, Die als hun plaatsbekledende Middelaar heeft voldaan aan het Goddelijk recht en die door Zijn volmaakte gehoorzaamheid een eeuwige gerechtigheid verworven heeft. Christus is met Zijn hart borg geworden voor al degenen, die Hem van de Vader gegeven zijn. Hij heeft niet alleen in een weg van hjden en sterven hun schuld verzoend, maar ook de gemeenschap hersteld, die verbroken was. Dus kon Hij zeggen: „Ja Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U. Ik dank U, dat Gij het voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt en hebt het de kinderkens geopenbaard".

Dat welbehagen ging over dezulken, die afgekeerd waren met een altijddurende afkering; die van nature een hart vol vijandschap hadden. Welk een steen des aanstoots voor de vlesehjke mens, maar welk een troostleer voor allen, die, ontdekt aan hun afkeringen, door ervaring weten, dat hurmerzijds er geen mogelijkheid is om die afkering te genezen. De natuurlijke mens kan hier niet onder vallen, omdat hij vermeende rechten heeft en nimmer ontdekt werd aan zijn helwaardigheid en verdoemelijkheid voor God. Maar zodra de Heilige Geest een straal ontdekkend licht in het hart van de zondaar heeft laten vallen, wordt het geheel anders.

Rotterdam Ds. Chr. van Dam

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 oktober 1958

De Banier | 8 Pagina's

De liefde Gods, het behoud der Zijnen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 oktober 1958

De Banier | 8 Pagina's