Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verhoging van de schadeloosstelling der Tweede Kamerleden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verhoging van de schadeloosstelling der Tweede Kamerleden

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede I Dis

van Tussen de behandeling der begrotingshoofdstukken door kreeg de Kamer een wetsontwerp te behandelen van geheel andere aard. Het had betrekking op de verhoging van de schadeloosstelling der Tweede Kamerleden en de vergoedinrgen voor de kosten, welke aan de vervulling van deze funktie verbonden zijn. De regering stelde in haar wetsontwerp voor, de schadeloosstelling van 7500 op 10.000 gulden per jaar t© brengen en de kostenvergoedingen, welke thans 2500, 3100 en 3700 gulden bedragen, al naar gelang de afstand tussen de woonplaats en het Binnenhof, te brengen op 30O0, 4000, 5000 of 6000 gulden, afhankehjk van de afstand in kilometers, die het Kamerlid moet afleggen. Ook ten aanzien van de Eerste Kamerleden stelde de regering enkele wijzigingen voor in zake de onkostenvergoedingen, welke deze Kamerleden ontvangen. Het was namelijk bij de Eerste Kamer zo, dat de leden van dit Kollege geen vast bedrag kregen, doch uitsluitend een bedrag als presentiegeld, nodig ter bestrijding van de onkosten. Deze bedragen varieerden ook met de afstand, walrop de Eerste Kamerleden van Den Haag verwijderd wonen. De regering stelde nu voor deze presentiegelden wat te verhogen en daarboven een vast bedrag van 600 gulden per jaar te geven. Aan de diskussie over dit wetsontwerp werd door verscheidene Kamerleden deelgenomen. Hierbij bleek, dat alle frakties, behalve die der S.G.P. en der kommunisten, voor het voorstel der regering waren. Van de christeHjk-historische fraktie was het alleen de heer Beemink, die in een vóór de stemming door hem afgelegde verklaring te kennen gaf, dat hij bezwaren tegen het regeringsvoorstel had en daarom tegen zou stemmen. Namens de fraktie der S.G.P. hield Ir. van Dis de hieronder volgende rede, waarin hij verklaarde, dat zijn fraktie zich met de voorgestelde verhoging niet kon verenigen en dat zij derhalve haar stem er niet aan geven kon.

Ir. van Dis sprak als volgt;

Mijnheer de Voorzitter!

Tegen het onderhavige wetsontwerp bestaan bij ons zeer ernstige bedenkingen. De regering toch stelt hierin voor, de schadeloosstelling der Kamerleden te verhogen, hetgeen door haar verdedigd wordt door zich er op te beroepen, dat de kosten van het levensonderhoud sinds 1953 gestegen zijn. Ook in het voorlopig verslag wordt het voorstel der regering door tal van Kamerleden verdedigd met een beroep op de belangrijke stijging van de kosten van het levensonderhoud, terwijl daarbij door hen ook de lonen worden betrokken door op te merken, dat de lonen sedert 1953 over de ge­ ir. van hele hnie in sterke mate omhoog zijn gegaan. Hier wordt dus de

schadeloossteUing

der Kamerleden met een salaris of loon gelijkgesteld. Nu staat het er met de lonen zo voor, dat de regering zelf onder meer in de müjoeneimota voor 1959 heeft verklaard, dat het tegenwoordige loonpeü dient gehandhaafd te blijven, met andere woorden; de lonen mogen niet vedioogd worden. Ook minister S uurhof f heeft op een perskonferentie in Den Haag op 14 mei 1.1., dus nog betrekkeHjk heel kort geleden, verklaard:

„Er moet nu beslist een periode van loonrust komen. Verdere claims met betrekking tot achterstanden zullen met alle kracht moeten worden tegengestaan. Nieuwe claims zouden ekonomische reperkussies hebben. Vóór alles moet nu de bevordering van de werkgelegenheid voorop staan".

Lettend op de hiergenoemde verklaringen van de regering en van minister Suurhoff, zou er dus bij vergelijking van de schadeloossteUing met de lonen vaa verhoging der schadelooissteUing geen sprake mogen zijn. Nu is het volkomen waar, dat de lonen sedert 1953

belangrijk gestegen

zijn en dat het levensonderhoud aanmerkehjk duurder is geworden, maar aangezien de schadeloosstelling der Kamerleden in feite geen loon is, gehjk dat ook in het voorlopig verslag is erkend, achten wij het onjuist, hier de door de regering en tal van Kamerleden getrokken konklusies te aanvaarden. De tijd om tot verhoging van de schadeloosstelling over te gaan, is voorts wel zeer ongunstig, dewijl een zeer groot deel van ons volk mede door de hoge belastingen en andere lasten, alsook door het dure leven, in benai-de omstandigheden verkeert en naar ons gevoelen deze benarde omstandigheden door de volksvertegenwoordigers mede behoren te worden gedragen, gelijk dat in de dertiger jaren ook gebeurde, toen tal van Kamerleden, onder wie ook de drie Kamerleden der S.G.P.,

geheel vrijwillig

een deel van him schadeloosstelling ten behoeve van de schatkist des lands afstonden. Bedenken wij bovendien, dat zeer veel Kamerleden nog goed betaalde nevenfunkties vervullen, dan vinden wij geen vrijmoedigheid, aan het onderhavige wetsontwerp onze stem te geven.

Na de rede van de minister had er eerst nog een diskussie plaats over de pensioenen der oud-Kamerleden, hun wedu- wen en wezen. De regering had verhoging van deze pensioenen afgewezen, 'doch van de kant der A.R.-fraktie en die der Partij van de Arbeid werd er bij de Minister sterk op aangedrongen om deze pensioenen te verhogen. De voorzitter van de P.v.d.A.-fraktie, mr. Burger, stelde zelfs voor om de beraadslagingen over het wetsontwerp te schorsen, opdat de minister en ook de frakties zich over de kwestie der pensioenen eerst nader zouden kunnen beraden. Dit voorstel werd evenwel door de Kamer niet aanvaard. De voorzitter kwam daarop echter de heer Burger enigermate tegemoet, zodat de Kamer op zijn voorstel enige tijd pauzeerde.

Na de pauze werden de diskussies voortgezet, waarbij de minister de toezeg­ ging deed, dat hij bereid was binnen afzienbare tijd met een voorstel te komen, •waarin ten aanzien van de genoemde pensioenen enige verhoging zou worden voorgesteld.

Alsnu kon tot stemming over het wetsontwerp worden overgegaan. Daar voor aanvaarding er van in dit geval een meerderheid van minstens 2/3 van het aantal Kamerleden vereist werd, moes^ ten er minstens 100 stemmen vóór zijn. Dit aantal werd echter ruimschoots gehaald. Er bleken 125 leden vóór en slechts 9 leden tegen te zijn. De tegenstemmers waren de staatkundig gereformeerden, de heer Beemink (C.H.) en de kommunisten. Het wetsontwerp moet nu nog door de Eerste Kamer behandeld worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 november 1958

De Banier | 8 Pagina's

Verhoging van de schadeloosstelling der Tweede Kamerleden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 november 1958

De Banier | 8 Pagina's