Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Binnenlandse Zaken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Binnenlandse Zaken

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van I Ir. van Di IS

Bij deze begroting komen altijd tal van onderwerpen ter sprake. Vandaar dat er van de onderscheidene Kamerfrakties gewoonlijk verscheidene sprekers aan te pas komen, waarbij de één die onderwerpen bespreekt en een ander weer andere.

Van de zijde der S.G.P.-fraktie is dit thans ook gedaan. Zowel Ir. van Dis als de heer Kodde hebben aan de besprekingen over dit hoofdstuk der rijksbegroting deelgenomen, waarbij de eerstgenoemde zich beperkte tot die vraagstukken, welke onder meer op de eerbiediging van de dag des Heeren en de zedenverwildering betrekking hebben, terwdjl de laatstgenoemde onder meer de kwesties besprak, welke op bestuurlijk gebied liggen, zoals om maar iets te noemen, de kwestie van de zelfstandigheid of de autonomie der gemeenten, welke in de loop der jaren zo zeer is ingekort, dat er bijna niets meer van overgebleven is. Daar de plaatsruimte in „De Banier" het niet toeliet om beide redevoeringen te plaatsen, omdat er ook nog een repliekrede bij komt, zuUen veij thans — de volgorde aanhoudend waarin zij uitgesproken werden — eerst de rede van Ir. van Dis en diens repHekrede geven en D.V. d© volgende week die van de heer Kodde. Dit 2dj nog vermeld, dat de spreektijd door de voorzitter sterk gerantsoeneerd was, zodat de beide sprekers tezamen maar over een half uur te beschüdcea hadden. Voor de repliek was maar een heel korte tijd beschikbaar.

Met deze korte inleiding menen, wij t» kunnen volstaan, daar d« redevoedngeni duidelijk genoeg voor zichzelf spreken en daarom geen nader© toelichting behoeven.

Ir. van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Tot voor enige tijd hadden de gemeentebesturen zonder enige uitzondering bet recht om ten aanzien van cafe's, herbergen, cafetaria's, konsxunptietenten en dergelijke gelegenheden verordeningen te maken, waarbij het verboden is, deze inrichtingen gedurende de

zondag

voor het publiek geopend te hebben. Verscheidene gemeentebesturen hebben van dit recht gebruik gemaakt, zodat in deze gemeenten de zoeven door mij genoemde inrichtingen des zondags gesloten moesten zijn. Daar dit recht krachtens de door ons voorgestane beginselen onze volle instemming heeft, zouden wij geen reden hebben gehad, dit onderwerp bij de behandeling van dit hoofdstuk der begroting ter sprake te brengen, indien zich sedert enige tijd niet iets had voorgedaan, waardoor dit reoht aan bepaalde gemeenten betwist en haar zelfs geheel

ontnomen

werd, zodat de in die gemeenten te dezer zake besrtaande verordeningen krachteloos zijn gemaakt. Wij hebben hierbij het oog op «en paar uitspraken van d« Hoge Raad, waarvan is te VTe2Kn, dat daarmee een eerste stap is gezet op de weg, welke er toe kan leiden, dat niet slechts voor enkele doch voor alle gemeenten, waar een desbetreffende verordening bestaat, deze onverbindend wordt verklaard. Allereerst vestigen wij de aandacht op het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1957, waarbij een verordening van de gemeente

Ouddorp

onverbmdend werd geacht, in zoverre daarbij werd verboden, konsumptiebenten op het strand en derzelver aanhorigheden op zondag geopend te hebben. De Hoge Raad stelde hiermee de reditbank te Rotterdam in het gelijk inzake de door deze rechtbank gedane uitspraak, dat de betreffende verordening der gemeente Ouddorp in strijd is met artikel 7, lid 1, van de Zondagswet van 1953, waarin bepaald wordt, dat plaatsehjke verordeningen geen verbodsibepalingen mogen bevatten omtrent sportbeoefening of andere vormen van

ontspanning

op zondag, die niet als openbare vermakelijkheid in de zin der Zondagswet zijn te beschouwen. En daar de Rotterdamse rechtbank en de Hoge Raad van oordeel zijn, dat een hier in het geding zijnde konsumptietent met terras geheel dienstbaar is aan de funktie, welke een zeestrand als rekreatie- en ontspanningsoord vervult, mag volgens de zoeven gei.y'emde instanties een gemeentelijk© verordening ingevolg artikel 7 van de Zondagswet daartegen geen verbod richten.

Een tweede arrest van de Hoge Raad, namelijk van 26 november 1957, heeft betrekking op d© gemeente

Putten,

waar bij gemeentelijke verordening sluiting van cafe's en herbergen op zondag wordt voorgeschreven. De kantonrechter, alsook de rechtbank, waren van oordeel, dat deze verordening in strijd is met artikel 7 der Zondagswet, daar volgens beide instanties het vertoeven in een cafetaria als ontspanning moet worden aangemerkt. De Hoge Raad besliste in dit geval echter anders dan in het geval Ouddorp. Het vonnis van de kantonrechter werd vernietigd en de Puttense verordening derhalve verbindend verklaard. Het verheugt ons vanzelfsprekend, dat de

Hoge Baad

in het geval Putten tot deze uitspraak is gekomen, doch in het geval van Ouddorp zijn wij van oordeel, dat de uitspraak van de Hoge Raad zeer aanvechtbaar is. De Ouddorpse verordening toch houdt niet in, dat het zeestrand aldaar des zondags verboden terrein is, maar alleen, dat konsumptietenten op die dag gesloten behoren te zijn. Dit nu achten wij niet in strijd met artikel 7 der Zondagswet, daar het bezoeken van een konsumptietent en het kopen en verkopen, dat daar plaats heeft, geen ontspanning is. De Hoge Raad moge dan al ten aanzien van Putten een juiste uitspraak hebben gedaan, met het arrest ten aanzien van de Ouddorpse verordening heeft de Hoge Raad de deur geopend voor het al meer en meer

krachteloos

maken van gemeentehjke veroideningen, waarin het sluiten van cafetaria's, hei> bergen, cafe's en dergelijke soort inrichtingen gedurende de 2X5ndag wordt voorgeschreven. Dit is dan ook reeds gebleken ten aanzien van een desbetreffende verordening in de gemeente

Zoutelande,

welk» de Hoge R««d, tegea, het oordeel van de officier van justitie te Middelburg in, bij arrest van 10 december 1957 ook al onverbindend heeft verklaard wegens strijd met artikel 7 der Zondagswet, hoewel het hierbij niet ging om konsumptietenten op het strand, maar om een café of koffiehuis in een dorpsstraat der gemeente Zoutelande. Gezien dit arrest. Mijnheer de Voorzitter, is er alle reden om er beducht vocw: te zijn, dat het na verloop van tijd zo ver zal komen, dat alle verordeningen inzake zondagssluiting van cafe's, herbergen, enz. rechtskracht zullen verliezen, zelfs in die gemeenten, waar de bevolking vóór zondagssluiting is. Dat deze vrees lang

niet denkbeeldig

is, is wel zonneklaar gebleken uit hetgeen door de procureur-generaal bij de Hoge Raad, prof. Langemeijer, in het geval van Zoutelande is gezegd. Deze procureur-generaal het er namelijk geen twijfel over bestaan, dat hij er een voorstander van is, dat de hier in het geding zijnde verordeningen op grond van artikel 7 der Zondagswet niet langer als verbindend worden aangemerkt. In zijn slotkonklusie toch werd door de procureur-generaal verklaard, dat,

„zodra men eenmaal erkent, dat een gelegenheid om zich onder het genot van enigerlei drank neer te zetten, licht tot ontspanning strekken kan, die eigenschap voor ieder café moet worden aangenomen"

waaraan door hem werd toegevoegd, dat de grens tussen cafe's, die wel en die niet gelegen zijn op een plaats, die men ook reeds wegens andere aantrekkelijkheden opzoekt, voor de rechter bezwaarlijk te trekken is.

Mijnheer de Voorzitter! Wij hebben gemeend deze gewichtige aangelegenheid hier ter sprake te moeten brengen om de aandacht van de minister er op te vestigen en tevens met alle nadruk te bepleiten, dat door hem een zodanige wijziging van artikel 7, lid 1, der Zondagswet — waartegen wij destijds onze stem hebben uitgebracht — zal worden voorgesteld, dat aan de uitdrukking '

„andere vormen van ontspanning",

zoals deze in het eerste lid van artikel 7 voorkomt, niet langer een zodanige uitleg kan gegeven worden, dat gemeentelijke verordeningen, waarin de sluiting gedurende de zondag van cafe's, herbergen, cafetaria's, konsumptietenten en dergelijke gelegenheden wordt voorgeschreven, onverbindend worden verklaard en daardoor krachteloos worden. Hierdoor toch wordt aan de zelfstandigheid der gemeenten, over welk onderwerp mijn fraktiegenoot de heer Kodde straks nog uitvoeriger hoopt te spreken, een nieuwe slag toegebracht. Bovenal echter bevelen wij deze aangelegenheid in de aandacht van de minister aan en bepleiten wij het nemen van maatregelen te dezer zake, omdat door uitspraken als van de Hoge Raad ten aanzien van Ouddorp en Zoutelande,

Gods dag,

die toch al zo schromehjk ontheiligd wordt, zodat er in het openbare leven vrijwel geen onderscheid meer te zien is tussen zon- en werkdagen, nog meer wordt geschonden. Mijnheer de Voorzitter! Een tweede onderwerp, dat wij ter sprake willen brengen, betreft verregaande

zedenvenvüdermg;

die op allerlei wijaen tot uiting komt. Voor deze ontaarding der zeden is zeker niet alleen de overheid aansprakelijk, maar toch staat het voor ons vast, dat de overheid in dezen niet vrijuit gaat en dat zij de zedenverwildering sterk in de hand heeft gewerkt door toe te laten, wat zij als dienaresse Gods had behoren tegen te gaan en te verbieden. Wij denken hierbij onder meer aan de stroom van lektuur en afbeeldingen, waardoor de zinnen geprikkeld worden en waarin menigmaal met God en godsdienst de

spot

wordt gedreven. Het zou ons niet moeilijk vallen, van één en ander voorbeelden te geven, doch om des tijds wil zullen wij daarvan afzien. Ook de biskopen hebben bijgedragen tot het ondermijnen der zeden en zij dragen daar nog steeds toe bij. Er gaat toch van de

films,

zoals die in de biskopen doorgaans worden vertoond, een machtige invloed ten kwade uit op oud en jong. Het behoeft ons dan ook niet te verwonderen, dat er allerwegen geklaagd wordt over de toenemende

jeugdkriminaliteit,

zoals dit gisteravond nog werd gedaan door de geachte afgevaardigde de heer Boekhoven. Beeldromans en füms bevorderen zonder twijfel in sterke mate de kriminaliteit onder de jeugd. Om slechts een enkel voorbeeld te" noemen, dj gewezen op een bericht, dat ik aan^ trof in het dagblad „Het Vaderland" van. 26 juni 1958 en dat aldus luidde:

„Te Hove bij Brighton in Engeland verschenen twee jeugdige delinquenten voor de kindeiTechter wegens „hersenspoeling". Zij hadden na het zien van de film „De brug over de Kwai-rivier" ^een jongetje van zes jaar gegrepen, het aan een boom gebonden en geblinddoekt en gegeseld. Ten slotte hadden zij het knaapje nog driemaal in warm water gehouden".

Mijnheer de Voorzitter! Dit voorbeeld, dat met vele andere zou zijn aan te vtdlen, bewijst wel overduidelijk het grote gevaar van bioskoopfüms. Dat gevaar bestaat niet alleen in Amerika en Engeland, maar ook in ons land, niettegenstaande de füms door een

filmkeuringskommissie

wordten gekeurd. In de memorie van antwoord heeft de minister aangaande de rijksfihnkeuring wel medegedeeld, dat er in de jaren 1955, 1956 en 1957 tal van films door de filmkeuringskommissie voor personen jonger dan 14 en 18 jaar niet werden toegelaten en dat er in die jaren respektievelijk 16, 7 en 6 films ontoelaatbaar werden geacht voor openbare vertoning, maar dit neemt niet weg, dat er heel wat films worden toegelaten, die uit moreel oogpunt beslist te veroordelen zijn. Moordpartijen, inbraken, echtscheidingen en nog zovele andere

mis- en wandaden

meer zijn ia de regel schering en inslag bij de films. In het kort gezegd, kan worden gekonstateerd, dat het volk er aanschouwelijk onderwijs door ontvangt in het zondigen tegen alle geboden Gods. Veelzeggend is dan ook het oordeel, dat niet zo lang geleden eens over de films werd geveld door een fümfecensent in één der grote, vrijzinnige Nederlandse dagbladen, die daarin ver- Haarde, dat het een uitgemaakte zaak is, dat füms met een goede strekking Zeldzamer zijn dan füms met een min ^i meer boze tendens. En wordt er al tens een zogenaamde nobele füm vertoond, aldus schreef deze recensent, dan ontstaat de neiging om deze met enig wantrouwen te bezien. De

„goede slechte"

film, zo vervolgde hij, trekt meestal veel beter, zij moet niet al te nadrukkehjk met een goede boodschap komen aandragen en vooral het kwaad niet in een al te kwaad daglicht stellen. Mijnheer de Voorzitter! Hier wordt met enkele woorden naar waarheid getekend wat het publiek van een film verlangt. De zonde mag geen zonde, het kwaad geen kwaad, ja, het moet zielfs goed genoemd worden. Van deze maatstaf wordt uitgegaan door hen, die de films vervaardigen, en door hen, die de füms voor het publiek brengen, terwijl de fihnkeuringskommissie zich daarbij maar al te zeer blijkt aan te sluiten in plaats van zich Gods Woord en wet tot richtsnoer te stellen. Zodoende konden ook zogenaamde

Bijbelse films

de goedkeuring verkrijgen, füms, waarin met mensen en met hartstochten gespeeld werd en de leugen hoogtij vierde. Reeds veel eerder had de overheid van ons land te dezer zake moeten ingrijpen. Door haar nalatigheid te dezen is onnoemelijk veel kwaad gesticht. Wij kunnen dan ook niet nalaten, bij de minister opnieuw met alle nadruk te bepleiten, dat door hem te dezer zake alsnog ingrijpende maatregelen worden genomen.

Overgaande tot een andea- onderwerp, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij thans nog enkele opmerkingen te maken betreffende de

salariëring

der ambtenaren. Het is wel zeer teleurst-ellend, dat hierover opnieuw moet worden gesproken, nadat er verleden jaar al zoveel over te doen is geweest en de Kamer door middel van een motie haar standpunt te dezer zake heeft kenbaar gemaakt. Wij hadden stellig gedacht, dat de minister aan de onbillijke toestand, welke er ten aanzien van de salariëring der middelbare en lagere ambtenaren bestond, een einde zou hebben gemaakt, doch dit blijkt helaas niet het geval te zijn. Dit komt overduidelijk tot uiting in de adi-essen, welke de Kamer onlangs van de zijde der ambtenaren werden toegezonden en waarin verklaard wordt, dat de door de regering met ingang van 1 aprü 1.1. genomen salarismaatregelen ten enenmale

onvoldoende

zijn om de achterstanden op te heffen. Bovendien is uit de kringen van de hogere ambtenaren de klacht gekomen, dat in die kringen ook nog onbillijkheden ten aanzien van onderscheidene funktionarissen bestaan. Wanneer dit inderdaad het geval is — en wij hebben geen reden, dat te betwijfelen — dan staan wij voor, dat de minister ook betreffende deze funktionarissen, evenals •ten aanzien van de lagere en middelbare ambtenaren, de nog bestaande onbillijkheden zal wegnemen. Tenslotte, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij nog even de aandacht van de minister te vragen voor de burgemeestersvakatm'e in de gemeenten

Dirksland, Herkingen en Melissant,

welke onder één burgemeester staan. Wij onderschrijven het standpunt, dat vóór alles op de bekwaamheid en geschiktheid voor het bm-gemeestersambt van de te benoemen kandidaat moet worden gelet. Wij zijn echter van gevoelen, dat er van de personen, die voor ée zoeven genoemde vakature gesolliciteerd hebben en tot de S.G.P. behoren, wel één is, die de vereiste bekwaamheid, ook op gemeentelijk-administratief gebied, bezit om voor een benoeming in aanmerking te komen. De tijd laat niet toe. Mijnheer de Voorzitter, hierover nu nog langer te spreken, omdat, zoals gezegd, ook de heer Kodde namens onze fraktie nog het woord zal voeren, en daarom volstaan wij met deze aangelegenheid ten zeerste bij de minister aan te bevelen.

Het antwoord van de minister op wat door de afgevaardigde der S.G.P. was gezegd ten aanzien van de sluitingsverboden in gemeentelijke verordeningen was wel zeer mager. Hij zei, dat de nieuwe Zondagswet nog zo kort van kracht was, zodat het maar beter was om niet zo gauw tot wijziging over te gaan. En wat het bioskoopkwaad betreft, zeide hij, dat er wel eens füms vertoond werden, waarop wat was aan te merken, evenals er ook wel lektuur wend aangeboden, waarmede dit he(t geval was, maar vergeleken met wat er dienaangaande in het buitenland vertoond en aangeboden werd, kon volgens hem toch wel gezegd worden, dat we hier in een oase leven.

Dit totaal onbevredigend antwoord gaf aanleiding, dat Ir. van Dis bij de repheken het woord verlangde. Hij sprak daarbij de volgende rede uit:

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 1958

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Binnenlandse Zaken

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 1958

De Banier | 8 Pagina's