Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Justitie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Justitie

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir. van Dis

Daar de rede met de repliekrede, welke Ir. van Dis namens de fraktie der S.G.P. bij de behandeling van de begroting van^ Justitie gehouden heeft wel wat te veel plaatsiTiimte zouden vergen, indien ze beide in één keer in „De Banier" zouden opgenomen worden, werd het beter geoordeeld om thans van de rede een groot deel te geven en D.V. de volgenr de week het tweede, kleinere deel van de rede met de repliekrede. In het eerste gedeelte wordt onder meer de kwestie van de voetbalpool ter sprake gebracht. Dit is een soort kansspel, welke de laatste jaren bij het voetbalspel in zwang is en waarvan de rechter heeft uitgemaakt, dat het in strijd is met de Loterijwet. .

De regering zou dit gokspel dus moeten verbieden, maar dat doet zij niet. Zij laat dit kwaad maar voortwoekeren, ja, het is wel zeker, dat ze er de Loterijwet voor wil wijzigen in dier voege, dat de voetbalpool, waaraan duizenden meedoen, bij de wet toegelaten zal worden. Bedroevend is hierbij wel, dat van. antirevolutionaire zijde in het kabinet daartegen bHjkbaar nu geen bezwaar meer wordt gemaakt, wat eerst wel het geval was, daar de twee antirevolutionaire ministers htm toetreden tot het kabinet in 1956 lieten afhangen van de vooivs'aarde, dat het kabinet geen voorstel tot wijziging der Loterijwet aanhangig zou maken, waardoor de voetbalpool wetteUjk zou toegelaten worden. Hoewel deze draai t© betreuren is, verwondert het ons toch niet, daar van antirevolutionaire zijde in zo menig ander opzicht reeds water in de wijn is gedaan. Bij deze inleiding zullen vnj het laten, om dan nu het grootste deel der rede te laten volgen.

Ir. van Dis sprak als volgt: Mijnheer de Voorzitter! Tegen de lijst met 29 wetsontwerpen, voorkomend op bijlage 1, welke door de minister aan het verslag is toegevoegd, hebbenj wij bezwaar, zowel tegen wat er wel als tegen wat er niet op voorkomt. Zo vinden vdj onder no. 27 van deze lijst vermeld een wetsontwerp tot wijziging van de

Loterijwet.

Wanneer verwacht kon worden, dat deze wijziging een voorstel inhield tot afschaffing van de Staatsloterij of tot het verbieden van voebal- en andere pools, dan zouden wij ons daarover kunnen verheugen, want dit zou er op vidjzen, dat de regering van plan is, haar beleid ten aanzien van de

gokwoede

in de goede, enig juiste richting om te buigen. Wanneer wij echter afgaan op de berichten dienaangaande in de pers, dan is er voor deze verwachting helemaal geen grond. Meer zullen wij hieiover niet zeggen, daar het ons voornemen is, straks op deze kwestie nader in te gaan. Het was thans, slechts ons doel, in het kort aan te geven, tegen welk onderwerp van de genoem'de hjst van wetsontwerpen bij ons bezwaren bestaan.

Wat de onderwerpen betreft, Mijnheer de Voorzitter, die vdj helaas op deze hjst missen, daartoe behoort bijv. een wetsontwerp tot strafbaarstelling van het misibruücen van Gods heilige Naam door

vloeken en godslastering.

Wij zuUen hierop ditmaal niet inj den brede ingaan, daar wij bij dit onderwerp het vorige jaar reeds meer uitvoerig hebben stilgestaan. Wij volstaan daarom thans met te verklaren, dat wij het een zeer ernstige leemte in het regeringsbeleid en in het bijzonder in het justitiebeleid achten, dat de regering te dezer zake in gebreke blijft, daar er toch geen zonde is, waarover God Zich meer vertoomt dan de lastering van Zijn Naam, weshalve dan ook bij het volk Israël op deze overtreding van Gods wet zonder pardon de zwaarste straf werd toegepast. Een tweede onderwerp, dat vwj in de hjst, voorkomend op bijlage 1, gemist hebben, betreft de kwestie der

echtscheiding.

Overeenkomstig de duidehjke uitspraak van Gods Woord achten wij echtscheiding alleen geoorloofd ia gevallen, waarin werkeHjk van overspel sprake is. Sedert lang is het in ons land echter zo gesteld, dat om echtscheiding te verkrijgen, bij onderlinge afspraak, overspel wordt voorgewend, wat dan voor de rechter reden is om het verzoek om echtscheiding in te willigen. Zeer te- recht wordt deze handelwijze de

grote leugen

genoemd. Zij dateert niet van vandaag of gisteren. Reeds lang vóór de laatste oorlog, zelfs vóór de eerste wereldoorlog bediende men zioh er van om echtscheiding te verkrijgen. Zo verklaarde in 1912 de toenmalige minister van Justitie in de memorie van toelichting op een door hem 'ingediend wetsontwerp, dat in geen enkele Staat een huweHjk door echtscheiding op zo gemakkelijke wijzie kon worden ontbonden als destijds in Nederland mogelijk was. De

rechtse coalitie

bleef echter jammerlijk in gebreke om aan deze zogenaamde „grote leugen" een einde te maken met het gevolg, dat het aantal op leugen gebaseerde echtscheidingen schrikbarend in ons land is toegenomen tot grote schade van huwelijk en gezin. Thans overgaande tot d© puraten 8, 9 en 10 van het verslag. Mijnheer de Voorzitter, wensen wij enkele opmerkingen te maken betreffende het loterijvraagstuk en wat daarbij te pas komt. Uit het antwoord op aan de mfaister gestelde vragen bhjlct, dat de door hem verleden jaar benoemde staatskommissie ter bestudering van het

pool- en puzzelvraagstuk

reeds haar rapport heeft ingediend en daarin voorstellen aan de hand heeft gedaan. Vervolgens deelt d© minister mede, dat de ministerraad besloten heeft, op korte termijn een wettelijke regeling in de geest van het meerderheidsvoorstel der kommissie bij de Kamer 'in te dienen. Dit is dan klaarblijkelijk het wetsontwerp onder no. 27 van de hjst uit bijlage 1. Over de inhoud van het wetsontwerp heeft de minister in zijn antwoord geen enkele mededeling gedaan, zodat wij moeten afgaan op wat de pers dienaangaande heeft gemeld en wat hierop neerkomt, dat de minister heeft besloten over t© gaan, aan de

voetbalpool

wettelijke sariktie te geven. In deze staat de minister niet alleen, maar die ministerraad, dus het kabinet in zijn geheel, heeft zich achter hem geschaard. Er heeft zich te dezei- zake dus een grote verandering of evolutie voltrokken. Verleden jaar toch heeft de minister zowel in. zijn memorie van antwoord als in zijn rede, gehouden bij de behandeling van zijn begroting voor 1958, verklaard, dat het instellen van een kommissie inzake de voetbalpools op

bezwaren

stuitte. Eén van die bezwaren, aldus staat te lezen op blz. 8 van de genoemde memorie van antwoord, hield verband met het standpunt der regering, zoals dat moest worden bepaald door het te dezen in een vroeg stadium van de kabinetsformatie aan de formateur kenbaar gemaakte standpimt van

antirevolutionaire

zijde. Uit de zoeven genoemde rede van de minister bleek, dat het hier ging om de

beide antirevolutionaire

ministers. De minister toch zeide: „Als ik zeg: beslissingen, dan bedoel ik dus de situatie, die is ingetreden door het bekende voorbehoud, dat door de antirevolutionaire ministers ten aanzien van de wettelijke regeling van de voetbalpool destijds fe gemaakt en waarmede bij het bepalen van het konkreite beleid in het afge­ lopen jaar natuurlijk rekening moest •worden gehouden". Mijnheer de Voorzitter! Vergelijfen wij deze

verklaring

van de minisiter met zijn antwoord in het verslag, behorend bij deze begroting, en met datgene, wat hierover in de pers is medegedeeld, don kan hieruit geen andere konklusie worden getrokken dan deze, dat beide antirevolutionaire ministers of één hunner, in dit geval prof. Zlijlstra — indien namehjk het 'besluit van d© ministerraad om de voetbalpool wettelijk© sanktie te geven, genomen is nadat minister AJgera was afgetreden —

overstag

zijn gegaan en in het wettelijke sanktioneren van de voetbalpool, waartegen hunnerzijds eerst ernstige principiële bezwaren waren ingebradht, zo zelfs, dat zij daarvan in 1956 het al of niet zitting nemen in het kabinet afhankelijk stelden, hebben bewilligd. Door dit te •doen. Mijnheer de Voorzitter, hebben zij — of als slechts één der antirevolutionaire ministers hierbij betrokken was, heeft hij — het verzet, dat hier door de antirevohitionairen tegen de loterij en het gokken geboden is, doorbroken. Dit behoeft niet te verwonderen^ Mijnheer de Voorzitter, als wordt gedacht, dat

prof. Zuidema,

hoogleraar aan de Vrij© Universiteit, voor deze draai inzake de voetbalpool reeds de weg had gebaand. Sprekend© voor een bijeenkomst van antirevolutionaire jongeren, verklaarde toch prof. Zuidema, zoals 'begrijpelijk tot groot genoegen van de V.V.D. en de P.v.d.A., dat het niet aanging, 'dat een minderheid kan eisen, dat strafbaar blijft datgene, wat een uitgesproken meerderheid niet als strafwaardig aanmerkt. Het is duidehjk, dat, als men dit overneemt, men zich niet langer tegen het

wettelijk sanktioneren

van de voetbalpool kan verzetten. Prof. Zijlstra — aangaande minister Algera's houding in 'd^e zaak achtten wij het wel zeer gewenst, dat d© minister de Kamer daarover klare wijn schenkt — was het blijkbaar hierin geheel met prof. Zuidema eens en heeft in plaats van zijn portefeuille ter beschikking te stellen — wat velen, ziende op het in 1956 door d© genoemde antirevolutionaire ministers te dezen ingenomen standpunt, terecht verwacht hadden zodra de ministerraad d© Loterij.wet wilde wijzigen — het

hoofd in de schoot

gelegd. Inmiddels heeft de Haagse rechtbank uitgesproken, zuUcs in tegenstelling met de officier van justitie, die de voetbalpool wel als hazardspel aanmerkte, dat dit niet het geval is, doch dat deze pool een kansspel is in de zin van d© Loterijwet. De rechtbank kon namehjk d© K.N.V.B.-toto

niet als een besloten kring

beschouwen, daar er tussen d© bij d© Kon. Ned. Voetbalbond aangesloten leden slechts een zeer losse band bestaat en voor ieder het hdmaatschap gemakkehjk verkrijgbaar is. Zij achtte derhalve de voetbalpool in strijd met de Loterijwet. Voor behandeling van overtreding der Loterijw©t verklaard© deze rechtbank zich echter onbevoegd en zij verwees d© zaak naar de, kantonrechter. De

Hoge Raad

heeft daarna dit vrijsprekend voimis op 17 december 1957 bevestigd, met het gevolg, dat het gokken inzak© het voet- •balspel ongehinderd werd en nog steeds wordt voortgezet. Zelfs donateurs van d© Kon. Ned. Voetbalbond wordt het recht toegestaan in de voetbalpools mee te spelen, zodat de wekelijkse inzetten tot in de honderdduizenden lopen. Ook is het niet bij de voetbalpool gebleven. Er bestaat ook al een korfbalpool, alles het gevolg van het

slappe regeringsbeleid.

In plaats toch van de voetbalpoob, die de laatste jaren sterk in aantal waren toegenomen, te verbieden, heeft de minister ze maar laten begaan. Hij heeft dit verleden jaar zelf erkend door med© te delen, dat hij de vervolging van de veelheid van voetbalpools heeft afgeremd en slechts een vervolging heeft laten instellen tegen de pool van de Kon. Ned. Voetbalbond en één tegen die van de voetbalvereniging „Caritas" in Limburg. Uit het verloop van zaken met deze vervolging is echter zonneklaar gebleken, dat d© procedure geheel verkeerd was opgezet, daar de zaak bij de

verkeerde rechter

aanhangig is gemaakt. Zodoende is er een louter negatief resultaat bereikt, met het gevolg, dat de gokrucht 'bij de voebalpool vrij spel g©laten wordt en, als 'het aangekondigde wetsontwerp inzake wijzigLng van de Loterijwet tot wet verheven is, wettelijke sanktie zal krijgen. Dit geschiedt niettegenstaande er vi-oeger reeds een uitspraak door d© Hoge Raad met betrekking tot d© voetbalpools is gedaan, namelijk in 1938, weUce inhield, dat de voetbalpool in

strijd met de Loterijwet

is. Ook minister Maarseveen heeft in 1947 verklaard, dat er ©en vervolgirug tegen moest vrorden ingesteld, terwijl van regeringswege in 1948 plechtig werd verzekerd, dat er geen vrees behoefde te bestaan, dat d© voetbalpool zou worden toegelaten. Dit werd gezegd, toen hier het wetsontwerp inzake het wedden bij

paardenrennen

in 'behandeling was. De tegenstanders hiervan gaven reeds te kennen, dat de volgende stap het toelaten van de voetbalpool zou zijn, wat ook voor de hand ligt, want als men het ene gokspel toelaat, kan men het ander© bezwaarhjk verbieden. De regering zeide echter, dat die vrees ongegrond was en dat zij de voetbalpool niet in het Verlengde van d© paardentotaHsator zag liggen. De uitkomst heeft echter wel bewezen dat de tegenstanders van de paardentotalisator het goed gezien hebben. Reeds enkele jaren nadien rezen de voetbalpools als

paddestoelen

uit de grond op en de regering liet ze begaan. Welbewust heeft men het kwaad als de kanker laten voortwoekeren en nu is het reeds zover gekomen, dat in. de ministerraad er van antirevolutionaire zijde

fiat

aan is gegeven. Zo gaat ons voUc steeds verder op de weg van

verval.

Vroeger waren er nog liberalen, zelfs vooraanstaande Hberalen, die sterk tegen d© speelzucht opkwamen, gelijk b.v. de bekende liberale econoom mr. Vissering, maar thans wordt van die zijde een gokje bepleit voor alle Nederlanders, die dat willen, geüjk dit verleden week hier gedaan werd door de geachte afgevaardigd©, de heer

Berkhouwer,

van de V.V.D., die één grote gecentraliseerde voetbalpool bepleitte met de Kon. Ned. VoetbalboU'd als koncessiehouder, waardoor volgens hem niet alleen het verlangen naar een klein gokje in goede banen zou worden geleid, maar waardoor bovenal ook de sport zou worden bevorderd. Mijnheer de Voorzitter! Wij kunnen dit standpunt niet delen. Met de

oude christelijke kerk en dte der reformatie

staan wij beslist afwijzend tegenover de loterij- en hazardspelen. Het oud© gezegde: „Loterij en spel baant menigeen de weg naar de hel", is nog steeds van voUe kracht. Ze hebben reeds menig huisgezin in de allergrootste ellende gestort. Niet zelden toch is het voorgekomen, dat het hele weekloon of salaris vei'dobbeld en verspeeld werd tot

grote schade

van de gezinnen. Wij zullen op dit onderwerp echter thans niet verder ingaan, daar er, zodra het door de regering aangekondigde wetsontwerp inzake wijziging der Loterijwet bij de Kamer zal zijn ingediend, voldoende gelegenheid zal zijn onsi standprmt tegenover de voietbalpools en de gokspelen in het algemeen breder uiteen te zetten. Mijnheer de Voorzitter! Overgaande tot een volgend onderwerp, wensen wij een enkele opmerking te maken betreffende de

wettelijke aansprakelijkheid

'bij voorkomend© verkeersongevallen^ Onder pimt 19 van het verslag is de vraag gesteld, of de minister al kan mededelen op welk© wijze hij voornemens is te voorzien in de 'bezwaren der gewetensbezwaarden tegen verzekering met betrekking tot d© wettelijke aansprakeüjkheid. De minister heeft hierop geantwoord, dat zijn gedachten gaan in de richtin'g van ©en regeling, min of meer analoog aan die van de

sociale verzekeringswetten.

Wij zijn de minister zeer erkenteHjk, dat hij bereid is voor de gewetensbezwaarden te 'dezer zake ©en regeling te treffen, en zullen dus nu moeten afwachten hoe deze er precies zaJ uitzien. In verband hiermede. Mijnheer de Voorzitter, zouden wij d© minister willen vragen, of het geoorloofd is, dat iemau'd, die gev/etensbezwaar tegen verzekeren 'heeft, gedwongen wordt zich te verzekeren inzake wettehjk© aansprakelijkheid. Volgens een berichtgeving in „Het Nieuwsblad voor Gorinchem en omstreken" van 11 december 1957, heeft zich dit namelijk voorgedaan bij het kantongerecht •te

Vianen,

Toen namehjk d© officier bleek, dat de 'betreffend© persoon inzak© wetteHjke aansprakelijkheid niet verzekerd was, eiste hij een hogere straf en de verplichting zich binnen 8 dagen te verzekeren. Hiermede ging onzes inziens deze officier zijn bevoegdheid te buiten, daar er in ons land nog geen verzekeringsd'wang inzake wetteUjke aansprakelijkheid bestaat. Mijnheer de Voorzitter! Een volgend on'derwerp, dat wij in het kort willen bespreken, heeft betrekking op d© tx> enemend©

krnninaliteit.

De door d« minister verstrekte cijfers, die wij niet zullen herhalen, laten over die toeneming geen twijfel bestaan, al heeft de minister dit verzacht door de bevolkingsaanwas er bij te betrekken. Het aantal misdrijven tegen het leven nam van 1953 tot en met 1957 toe, het aantallen gevallen van diefstal met inbraak nam in diezelfde tijd zelfs heel sterk toe. In dit verband wens ik ook de aandacht van de minister te vragen voor wat onder punt 24 van het verslag voorkomt. Op de vraag om inhchtingen over de wandaden, welke vanuit de inrichting

Groot-Batelaar,

te Lunteren, gemeente Ede, zouden zijn gepleegd, heeft de minister geantwoord, dat het inderdaad juist is, dat verpleegden in Groot-Batelaar zich hebben schuldig gemaakt aan deukten. De minister verklaart voorts onder meer, dat te dezer zake een ernstig onderzoek noodzakelijk is, ook al omdat soortgelijke problemen zich voordoen in andere inrichtingen, waar de moderne behandelingsmethode, welke met een

grotere vrijheid

voor de patiënten gepaard gaat, wordt toegepast. Mijnheer de Voorzitter! Een ernstig onderzoek in deze zaak is inderdaad zeer zeker nodig. Wij vragen ons zelfs af, of dit reeds lang al niet had moeten geschieden. In een schrijven van één der raadsleden te Ede aan het kollege van B. en W. wordt toch melding gemaakt van een hele reeks

misdrijven,

waaraan de verpleegden in genoemde reklasseringsgemesnschap zich hebben schuldig gemaakt. Aan deze brief ontleen ik het volgende:

„De misdrijven, welke door deze heren worden gepleegd, zijn van de meest uiteenlopende aard. Talrijke winkeliers en partikulieren zijn reeds door hen opgelicht voor bedragen, die variëren van een paar tientjes tot enkele duizenden guldens. Zij hebben de reiskas van de voetbalvereniging ƒ 200.— lichter gemaakt, voor honderden guldens aan fototoestellen ontvreemd, gouden ringen en horloges gestolen tot een waarde van veel meer dan duizend gulden, taxihouders en postorderbedrijven opgelicht, rijvidelen en bromfietsen ontvreemd, inbraken gepleegd, meisjes aangerand, misdrijven gepleegd, waarvan u de omschrijving kunt vinden in art. 239 van het Wetboek van Strafrecht enz.".

In antwoord op deze brief hebben biirgemeester en wethouders de raad bij schrijven van 27 oktober j.l. onder meer medegedeeld, dat het tot hun spijt

niet mogelijk

ds de juistheid van de door het raadslid gerelateerde feiten te ontkeimen, en zij voegen daar zelfs nog aan toe, dat naar hun indruk de gegeven opsomming allerminst volledig is. Terecht merkt het genoemde raadslid in zijn brief voorts op, dat de delinquenten bUjkbaar 'n vrijheid genieten, welke

geenszins

in overeenstemming is met een verantwoorde zorg voor de veiligheid van de bevolking en van haar bezittingen. Zelfs zijn er volgens hem op de Groot- Batelaar enige tijd geleden wapens aangetroffen, welke door de verpleegden in voorraad werden gehouden om bij hun nachtelijke strooptochten zo nodig te worden gebruikt. Mijnheer de Voorzitter! Hier blijkt bij vernieuwing, dat de opvattingen over het moderne strafrecht, waarbij wordt uitgegaan van de

humanistische

gedachte, dat de mens van nature goed is en waaruit het verlenen van een grote mate van vrijheid aan delinquenten voortvloeit, totaal verkeerd zijn. De minis'ter, die deze opvattingen bhjkbaar toegedaan is, moge dan al hoge verwachtingen hebben van de volgens hem „overigens waardevoUe' behandelingsmethode, weDce met een grotere vrijheid gepaard gaat, maar ook in dit geval is weer gebleken hoe bedroevend de resultaten van dit moderne strafrecht zijn.

Misdrijf op misdrijf

2djn er het gevolg van, als aan dit soort van verpleegden zulk een grote mate van vrijheid wordt gegeven, terwijl ook het ontvluchten er sterk door wordt bevorderd. Wat het geval van de reklasseringsinrichting Groot-Batelaar betreft, is het voorts zo gesteld, dat het kollege van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede niet de bevoegdheid heeft in te grijpen. Het kan de bewegingsvrijheid van justitiepatiënten niet inperken. Dit ligt op de weg van de minister en daarom dringen wij er bij hem op aan te dezen afdoende maatregelen te nemen, opdat de bewoners van de gemeente Ede niet langer door deze patiënten lastig worden gevallen. Voorts, Mijnheer de Voorzitter, bepleiten wij opnieuw het krachtig bestrijden van zedenkwetsende, zinnenprikkelende, pornografische lektuur. Reeds meermalen hebben wij bij de regering aangedrongen op een zodanige wijziging van de strafwet, dat ingezette vervolgingen niet vruchteloos blijken te zijn. Indien tegen dit kwaad niet krachtig wordt opgetreden, zal de jeugdkriminaliteit^ welke nu reeds zulke grote afmetingen heeft aangenomen, nog meer toenemen, gelijk dit in Engeland en vooral ook in de Verenigde Staten het geval is, alwaar twee letters J.D. (juvenile delinquency of jeugdmisdadigjieid) reeds een algemeen bekende en gevreesde aanduiding zijn geworden. Het lezKn en zien van beeldromans, fikns, televisieprogramma's en het bezoeken van bars en danszalen hebben ongetwijfeld in sterke mate tot dit diepe verval onder de jeugd bijgedragen. Aangezien wij van oordeel zijn, dat de overheid als dienaresse Gods te dezen een dure roeping heeft, kunnen en mogen wij niet nalaten bij de minister te bepleiten krachtig tegen dit kwaad op te treden, evenals ook tegen de kunstmatige inseminatie, die eerst bij het dier werd toegepast, maar nu ook al bij de mens.

Mijnheer de Voorzitter! Wat het grote tekort bij de rijkspohtie betreft, hetwelk volgens mededeling van de minister op rond 500 man te stellen is, zouden wij de vraag willen stellen, of de eisen, die gesteld worden, niet te hoog zijn en of matiging hiervan niet tot vermindering van het tekort zou kimnen leiden.

Inzake het verkeer op de weg en de vele ongevallen, welke daarbij nog steeds plaatshebben, dringen wij bij de minister op het toekeimen van strengere straffen aan, vooral wanneer de ongevallen te wijten zijn aan roekeloos rijden en aan drankmisbruik.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 december 1958

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Justitie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 december 1958

De Banier | 8 Pagina's