Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Oorlog en Marine

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Oorlog en Marine

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ds. Zandi

Bij de belhandeling van bovengenoemde begroting voerde Ds. Zandt het woord. Hij bracht hierbij onderscheidene onderwerpen ter sprake welker bespreking alle indiens rede, welke hieronder onverkort in haar geheel, zoals deze werd uitgesproken, is weergegeven, zodat wij daar niet nader op behoeven in te gaan, dewijl de rede in een voor ieder verstaanibare taal is gehouden.

Voor een tweetal onderwerpen maken wij echter een uitzondering. Zij betreffen de terugkeer van de dienstplichtige militairen naar hun garnizoenen met de eerste reisgelegenheid op maandagmorgen en het ijdele gebruik van Gods Naam (het vloeken) in onze strijdmacht. Met klem van redenen bepleitte Ds. Zandt bij de minister van Oorlog en Marine, dat het aan de militairen zou worden toegestaan des maandagmorgens bij hun verlof naar hun garnizoen terug te keren. De redenen, welke hij daarvoor in zijn pleidooi aangaf, staan in de rede vermeld, zodat wij, om herhaling te vermijden, deze in dit voorwoord niet nader behoeven te vermelden en te bespreken. Gelijk van tevoren te vrezen was, wees de minister het tot hem gerichte verzoek af met 'beroep op dienstbelangen, even hardnekkig als hij dit tevoren al meermalen gedaan had. Het baatte zelfs niet, dat de minister er op gewezen werd, dat volgens verstrekte mededelingen, welker juistheid de minister niet heeft tegengesproken, aan militairen bij hun bei2X)eken van demonstraties en voeffbalwedstrijden in het (buitenland wel toegestaan werd, dat zij des maandagmorgens naar hun garnizoenen terugkeerden, waardoor de militairen, die om godsdienstige, principiële beziwaren op Gods dag niet vwllen reizen, zich zeer terecht verongelijkt gevoelen, dewijl hun de terugkeer op maandagmorgen wordt geweigerd.

Deze weigering doet te meer vreemd aan, omdat zij gedaan werd door esn minister van Christelijk-Historische beginselen. Als lid van de Christelijk-Historische Unie, wier grondslag van haar pro­

gram in de eerste en voornaamste plaats rust op , , Er staat geschreven", had men van hem met recht een gans ander gedrag mogen verwachten. Doch dit was helaas niet het geval, gelijk dat in het parlement betreurenswaardig genoeg meermalen het geval is en ook ai het geval was bij de vroegere minister van Oorlog en Marine, Mr. Sohokking, eveneens een lid van de C.H.U.

Ook ten aan2den van het vloeken verkreeg Ds. Zandt niet datgene waarop hij met klem aangedrongen had.

De aan de S.G.P.-Kamerfraktie toegemeten tijd was zeer beperkt, zodat Ds. Zandt alle de door hem behandelde onderwerpen op een beknopte wijze heeft moeten behandelen en het laatste gedeelte van zijn rede zelfs nog wat heeft moeten bekorten, omdat de voorzitter hem er op opmerkzaam maakte, dat zijn spreektijd verstreken was.

Vermelden wij* tenslotte nog, dat de minister ook het verzoek om de militairen dicht bij hun woonplaats in garnizoen onder te brengen, van de hand wees, dan beëindigen wij dit inleidend voorwoord en laten wij de rede van Ds. Zandt hier volgen.

Zij luidt als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Met de manister zijn wij van oordeel, dat de hevige spanningen tussen de westelijke mogendheden en de oostehjke mogendheden nog immer een igegronde reden 'geven, dat de strijidkrachten van de westelijke mogendheden op een hoogte worden gehouden, waardoor zij een afschrikwekkende oorzaak zijn voor de oostelijke mogendheden om tot een oorlog over te gaan. In weerwil van de zovele conferenties, besprekingen en nota's, is in die gespaimen veihou'dinig nog steads geen verbetering gekomen en woeidt de koude oorlog nog immer voort. Dit valt ook wel te konstateren uit de ikwesfcie van Berlijn en de hereniging van Duitsland, welke op het ogenblik bij tallozen verontrusting heeft teweeg gebracht en welker oplossing nog op zich kat wadhten.

De paraatheid van de westelijke strijdkrachten is en blijft een aangelegenheid van de eerste rang. Het is door een GoddeHjke uitspraak, in de Heilige Schrift gedaan, een dure plicht, die op een volk rust om een vijandelijke aanslag op het leven en bestaan van zijn iburgers Ook met gebruük van wapenen te keren. Dat - wi] dit met alle nadruk vooropstellen, iweerhoudt ons echter niet een pleidooi te voeren voor de verkorting van de militaire diensttijd. Wij achten dit zeer wel mogelijk zonder dat ook maar iets aan de paraatheid van ons leger tekort wordt gedaan. Vrij^ wel alle dienstplichtige militairen zijn het er over eens, dat volstrekt niet alle tijd, die zij ia militaire dienst hebben door te brengen voor hét bekwaam maken van hen als een geoefend militair, nuttig besteed vrordt; zij zijn van oordeel, dat, indien alle tijd in de dienst daartoe besteed werd, hun diensttijd aanmerfcelijk verkort TXKL kunnen worden. Het is him bovendien een grote ergernis, dat er zoveel tijd door lediggang en allerlei onnutte bezigheden te loor gaat, een lediggang, welke uit moreel oogpunt ten sterkste te veroordelen ds. Lediggang is des duivels ooi*kussen; hij leidt menigwerf tot het bddrijven van allerlei 'kwaad. Bovendien bederft het nutteloos en ledig rondslenteren de goede geest bij vele militairen, indien zij bedenken, dat zij de tijd voor eigen onbwiOdkehii'g en studie nuttig hadden kunnen gebruiken, terwijl er ook wél mdhtairen zijn, onder hen die in 'him gezin of bedrijf o zo node gemist hadden kunnen worden. Wanneer men het morele peil van het leger, dat van zeer groot 'belang is, wil bevorderen, dan valt er ook in dit opzicht zeer veel aan te voeren, dat de diensttijd verkort wordt. De offers, die de militairen voor de huidige lange diensttijd hebben op te brengen, 'zijn waarlijk niet geiing te schatten. Zij zijn voor tal van studerenden een grote stain-de-w^g voor de voleindiging van hun studie, een zwaar offer ten opzichte van het aanleren van bekwaamheid 'in een 'bedrijf, vak of ambacht en evenzeer voor de 'goede gang in het bedrijf van bun ouders of 'geizinnen. Hierin de nodige verlichting aan te brengen is voor duizenden en duizenden onzer landgenoten een zaak van grote betekenis, hetwelk tooh ook wel m'et het bdho'ud van de paraatheid van het leger gepaard kan gaan. Wij wijizen 'hierbij op andere 'landen, waar een dienstpilidht van 1 jaar 'bestaat en waarin - dan ook zorg wordt 'gedragen voor ide paraatheid van de strijdkrachten, waami'ede naar het oordeöl der betrokken rageringen dan ook 'wordt voldaan aan de verplichtingen van het Noord-Atlantisch Pakt, "welke deze regeringen op zich hebben genomen. Over 'de goede geest van onze strijdmacht 'handeilende, achten wij 'het ter 'bevordering 'daarvan van igroot belan'g, •dat de militairen wo/rden ondergebracht in een garnizoen dicht bij hun woonplaats.

Er bereiken ons - voortdurend Idachten, dat zij zo iver van h-un ei'gen 'woonplaats in een garnizoen worden geplaatst. Deze klachten behoeven geen verwondering te wekken. De militairen, wie dit overkomt, ondervinden de 'zwaarte van de dienstplicht vaak in dulbbele mate, iwaar zij deze zo ver van hun woonplaats en hun verwanten hébben te vervullen, sommigen hunner zelfs in zuilk een erge mate, dat zij aan een volstrekt niet ongevaarlijk heimwee gaan lijden. Nu is het in vele gevallen 'geluldkig niet van zulk een ernstige aard als het leidt tot een sterk heimwee, doch er zijn nog andere gewichtige redenen te noemen, waarom de miiMtairen h'un dienistpHdht in 'de naibijheid van hun woonplaats 'dienen te (buimen •vervullen. Zij 'behoeven dan met zoveel geld te verreizen. Zij kunnen gemakkelijker eens* thuis komen. Zij ikunnen zelfs in hun vrije tijd naar 'huis gaan en een handje helpen in de werkzaamheden, wat voor een goede gang in het bedrijf soms 'hard nodig is en ook stelMg op prijs gesteld zal ivrorden. Zij behoeven dan ook niet langs 'de straat te slenteren, waaruit nooit veel goeds voortkomt. Wij brengen deze volstrekt niet onbelangrijke aangelegenheid nogmaa'ls onder de aandacht van de minaster en dit met een emsHg beroep op hem, een oplossing te brengen in de geest, zoals wij 'die hebben bepleit. Mijnheer de Voorzitter! Ter bevordering •van 'de goede geest en het morele peil in het leger bevelen wij ten zeerste bij Zijne Excellentie aan, dat er met alle kracht naar gestaan zal worden, dat de woongelegenheid ten aanzien van militairen, ook van de laag-b^joldigden, in casu de sergeanten, korporaa'ls en soldaten, bevorderd zal worden. Ook wij aöhten 'het van belang, dat aan deze kategorieën geschikte woningen zullen worden •verstrekt, waarvan 'de huur voor hen niet te hoog is. Om allerlei redenen, zowel uit financieel als vooral niet minder uit moreel oogpunt is het gewenst, dat er een einde komt aan wat men noemt: de weekend-huwelijken. Voorts achten wij het voor een - goede gang van zaken in onze strij'dkrachten van grote betekenis, dat 'door bekwaamheid uitmuntende militairen, die aan de Koninklijke Aka'demie te Breda niet hebben gestudeerd, in aanmerking zullen komen voor de officiersrang, zelfs voor hogere rangen. Dit zou ongetwijfeld stimulerend 'werken en bovendien een sterke aanbeveling zijn tot stipte dienstbetrachting. Napoleon wist wel hoezeer hij het leger diende toen 'hij verklaaj-de, •dat elke soldaat van zijn leger de maarschallcstaf in zijn ransel droeg, iwaamiede hij te kennen gaf, dat elke soldaat, die 'daartoe bekwaamheid toon'de, het tot maarsdhal'k in 'zijn leger kon 'brengen. In zijn leger zijn dan ook ondersdheidene onderofficieren tot maarschalk opgeklommen, die in deze funktie zeer verdienstelijk zijn geweest. Ook worde bevorderd, dat soldaten, die daartoe de 'bekwaamhieid tonen, afc korporaal of onderofficier worden opgeleid en aangesteld. Ook een kader van goede onderofficieren en adjudant-onderofficieren is voor een leger van zeer igroot ge wicht.

Gelijk wij meermalen bepleit heblben, bepleiten wij ook dians met alle aandrang, dat €T zoveel mogelijk zong voor zal worden gedragen, dat de opbouw van ons leger geUjke tred lioudt met de ontwiükelinig op het gebied van strategie en teöhniek. Het is todh ndet alleen gewenst, maar zelfs een eerste noodzakelijke vereiste, dat onze militairen, gelet op de steeds voortschrijdende ontwiMcelinig op het 'gdbied van strategie en tedhniek, toegerust worden met de beste en in alle opzidhten deugdelijke bewapening en dit in de allereerste plaats voor de veiÜgheid en bescherming van hun leven, dat in geval van oorlog tot verdediging van ons 'land op bet spel wordt gezet, alsook ter naikoming van de verplichtingen, die wij op ons hebben genomen ten aanzien van het Noord-Atlantisch Paikt alsmede ter verdediging van Nieuiw-Guinea, wanneer daarop een vijandelijke aanval wordt igeridht, want ook Nieuw-Guinea böhoort tot het grondgebied van Nederland en daarom heeft ook haar bevolking er redht op, dat zij verdedigd vrordt.

In verband hiermede — de ons toegemeten tijd laat ons ndet toe daarover veel te zeggen — «wensen wij onze scherpe afkeuring er over uit te spreken, dat nog wel onze bondgenoot Amerika wapens aan de Indonesische regering levert.

Voorts handelende over de deugdelijkheid van de bewaping, willen wij opmeilken, dat het niet alleen vreselijk zou zijn, maar ook geiheel onverantwoordelijk, indien in 'geval van oorlog onze militairen het slachtoffer werden van een niet naar behoren verzorgde bewapening en zij zelfs als kanonnenvlees ten offer vielen. Het is mede m^et het oog daarop een geboden zaak, dat bij aankoop van wapens scherp wordt gelet op de geschiktheid en deugdehjkheid der wapens en dat er ook scherp op wordt gelet, dat geen wapens worden 'gekooht, welke door de regeringen van andere landen als onbruikbaar en verouderd zijn afgeschaft. Wij kunnen niet zeggen, dat bij ons de indruk bestaat, te meer niet door hetgeen daarover in de Oiaatste tijd onder meer door de helmenaffaire bekend is geworden, dat steeds 'goede, deugdelijke wapens zijn aangeilcocht, alsodk, dat degenen, die daaranede van regeringswege zijn Ibelast, de juiste mensen op de juiste plaats zijn .geweest. Ook zijn wij van oordeel, dat de salarissen van deze personen buitensporig lioog waren en dat de verzending van de aangekochte wapens niet op de 'voor ons land •voordeligste wijze is geschied. Niet zxwider reden is fa dezen •gezegd, dat een groot schandaal heeft plaatsgegrepen, en het dient beslist te worden vooAomen, dat zulk een schandaal zich herhaalt.

Het is ook, gelet op de enoime uitgaven, welke aan onze defensie worden besteed, dure plicht der regering, dat nutteloze uitgaven en ook die onnod'ig zijn, strikt worden vermeden. Zowel de nog altijd aorgeüjike toestand van des lands financiën, te meer, waar de gebeurtenissen in Indonesië waarhjk niet geringe uitgaven uit 's rijks schatkist vorderen, alsook de zo hoog geklommen belastingen en lasten eisen dit. Het is zelfs de 'vraag, of de hoge 'kosten voor de defensie op den duur zullen kunnen worden gehandhaafd.

Enigeland heeft om financiële redenen toch een gedeelte van zijn bezettingstroepen uit Ehaitsland teruggeroepen. Daarom dient er van regerings-wege niet alleen strikt op gelet te worden, dat deu'gdehjke wapens en dat niet verouderde wapens — •want 'dan is het vfeggesmeten geild — worden aangekocht, maar ook, 'dat niet op ruwe en niet te verantwoorden wijze met het materiaal wordt omgesprongen, iwaarover ons ook gedurig Maohten bereiken.

Mijnheer de Voorzitter! Daar ons een beperkte spreelctijd is toegemeten, wensen wij nu nog te spreken over een paar onderwerpen, die ons zeer ter harte gaan. Het betreft dan in de eerste plaats de aangelegenheid, dat de minister het mogelijk dient te maken, dat de militairen des maandagsmorgens met de eerste reisgelegenheid naar hrm garnizoenen kiumen terugkeren. 'De opmerking is al eens (gemaakt, dat wij dit al meermalen bij de minister bepleit hebben, doch als wij dat nu 'weer bij vernieuwing doen, ligt dat niet aan ons. Wij zouden deze aangelegenheid nooit of te nimmer meer in de Kamer ter sprake hdbben gebracht, indien een bevredigende oplossing in dezien genomen 'was, maar dit is 'helaas niet zo en dat brengt ons er toe deze zaaik nog eens ter sprake te brengen; ja, de harde noodzaak brengt ons daartoe. De zaak is •veel te gewiöhtig dan dat wij er het awdjgen aan toe zouden mogen doen. Wij mogen dat niet doen, wil'len wij ons niet aan ernstig plichtsverzuim schuldig maken, ook al is dit kabinet er één van zeer bijzondere aard, want ook dit Kabinet heeft als ieder gewoon kabinet, als overheid de dienaresse Gods naar de eis van Gods Woord te zijn. Het betreft hier niet meer of minder dan een nadrufckehjk 'geibod van God Zelf, dat 'bepaalt, dat Zijn dag geheiligd moet •worden en dat daarop gerust moet worden. Het geildt hier de eer Gods en tevens een oeroud christelijk beginsel. In dat opzicht brengen iwij niets nieunvs naar voren, niet een door 'de Staatkundig Gereformeerden uitgedachte of verzonnen nieuwigjheid, zoals ook wel smalend gezegd is, maar een Bijbelse leer, die eeuw na eeuw door de christenheid en door de reformatie is beleden. Wij doen dit met te meer vrijmoedigheid, om'dat wij een verzoek richten aan een minister van ÖhristeUjk-Historische beiginselen. De Christelijk-Historisdhe Unie, waarvan deze minister lid is, heeft tot 'grondslag van haar program: „Er staat geschreven" en nu is er een gebod igeschreven, dat Gods dag geheiBgd en daarop gerust moet 'vrorden. Het is de minister evengoed als mij bekend, dat dit geschreven staat in Gods Woord. Kradbtens rijn beginsel is hij 'v& c^iécA zijn m'inisteriële beleid daarnaar te richten^ doch dit is tot nu toe helaas niet het geval, göhjk het bij minister Schok-'king als minister van Oorlog en van 'Marine ooik niet het geval was. Toch zou de minister dit als bewindsman nog kunnen doen. Daarmede zou een ergerlijke ontheiliging van de dag des Heeren worden weggenomen en zou de rust op die dag zeer bevorderd worden. Dit '2»u het geval zijn, als hij het verlof zodanig •zou regelen, dat de dienstplichtigen op maandagmorgen met de eerste reisgelegenheid naar hun garnizoenen zouden kunnen tenigkeren. Daarmede zou, wat voor ons het voornaamste is, naar Gods Woord en wet gehandeld zijn. Daarmede zou ook aan de 'vurige •wens van honderden en honderden in ons land voldaan zijn. De vele brieven, die ons te dezer zake nog steeds 'bereiken, wijzen dit uit. Uit deze brieven blijkt, dat vele militairen en ook hun familieleden het op ho'ge prijs zouden stelen, wanneer alsnog het door ons aan de minister gerichte •verzoek werd ingewilligd. Vele militairen hebben zich bereid verklaard om maandagmorgen zeer vroeg, voor dag en dauw, op te staan en om op eigen 'kosten een auto te nemen^ die hen uit hun dorp naar het diohtstbij gelegen station brengt, om van daaruit naar hun garnizoen te reizen.

Ons zijn gevallen bekend, dat de mihtairen alsdan maar een kwartier te Iaat voor de dienst aankwamen, maar dit desalniettemin hun door hun korpskommandanten niet werd toegestaan. Er zijn en waren in tegenstelling daarmee ook •korpskommandanten, die de dienstpUchtige miitairen in dezen 'zeer ter •wille waren, zodat zij des maandagsmorgens met 'de eerste reisgelegenheid naar hun garnizoen konden terugkeren, Wij brengen die korpskommandanten vanaf deze plaats hulde en onze zeer erkentelijke dank. Deze zij^n blijkbaar van oordeel, .dat de dienst zeer wel geregeld kan worden, dat het •voor de dienstbelangen totaal geen schade oplevert wanneer de militairen des maandagsmorgens met de eerste reis'gelegenheid naafl h'un garnizoen teru'gkeren. Nu beroept de minister 'zich wel telkenmale op de dienstbelangen als hij ons verzoek van de hand wijst, maar todh zijn er tal van militairen, onder wie hooggeplaatsten, die van oordeel zijn, dat de dienst zeer wel zo geregeld kan •worden, dat het bij hun terugkeer op maandagmorgen hoegenaamd geen schade oplevert. In dit verband merken - vidj op, dat er bij ons mededehn'gen zijn binnengekomen, dat het wel toegestaan iwerd, dat de militairen op maandagmorgen naar hun garnizoen terugkeren in geval van het bezoeken van demonstraties en voetbalwedstrijden in het buitenland.

De miMtairen, die om principiële rede­ ^ nen des zondags niet •willen reizen, gevoelen zich hierin verongelijkt.

Tenslotte doen wij nogmaals een ernstig 'beroep op Zijne Excellentie om het alsnog mO'geUjk te maken, dat de militairen des maandagsmorgens naar hun garnizoen zullen terugkeren, waarmee hij ook de goede geest onder onze strijd-'krachten zal 'beïnvloeden^ want door •vrijwel alle mihtairen zou het op hoge prijs 'gesteld worden, indien de minister ons verzoek inwilligde.

Mijnheer de Voorzitter! Een andere gewichtige aangelegenheid, waarover wij in deze Kamer al 'meermalen 'gesproken hdbben, hetgeen wij ook thans niet kunnen nalaten, al schijnt 'het sommigen niet te bevallen als "wij er "bij vernieuwing over gaan spreken, betreft het ijdele en sohrikkehj'fce misbruik van Gods Naam. God zal dit stellig niet ongestraft laten, want gelijk de Heilige Schrift ons leert is dit één van de grootste zonden.

Van een vloekend leger is daarom ook totaal geen 'hedl te verwachten. Nu is er enige jaren geleden, toen - wdj bet vloeken in het leger in deze Kamer ter sprake .brachten, wel vanachter de regeringstafel ons tegengevoerd, dat door de toenemende beschaving het vloeken sterk ivemiinderd was en zo goed als niet meer voorkwam. De feiten ividjzen 'het echter wei heel anders uit.

Vele klachten 'komen ons daarover nog steeds ter ore. Men schijnt, afgezien van de grote zonde 'welce men met vloeken bedrijft, niet te kunnen of - willen begrijpen weHc een bittere onaangename zaak het voor menige militair is 'het vloeken te moeten aanhoren. Wij hebben al etteUjke malen er 'bij de nünister op aau'gedrongen, dat hij veel krassere maatregelen tegen het vloeken zal nemen. De geachte bewindsman .heeft enige jaren ge'leden wel gezegd, dat een militair zich over het vloeken bij een superieur had te beklagen en wij zullen de verantwoordehj'kheid van de militair in dezen allerminst ontkennen. Maar wij kunnen verstaan, dat de 'vrees voor 'geniepige en andere maatregelen hem daarvan weerfiou'dt, al zouden wij het toejuichen als hij dit deed. Doch de verantwoordelijkheid en ook de leiding berusten toch niet bij een militair, maar bij de minister van Oorlog en Marine. Hij moge krachtig tegen 'het vloeken optreden en daarvoor scherpe strafbepalingen uitvaardigen, desnoods de strafverordening, dat wanneer een 'müitair ivan enige rang 'halsstarrig en •voortdurend blijft vloeken, hem voor 'het front der troepen de epauletten ontnomen worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 februari 1959

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Oorlog en Marine

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 februari 1959

De Banier | 8 Pagina's