Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en jong

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLXXI.

Mr. Groen van Prinsterer over ondenvijskwestie in 1837.

De vorige maal hebben wij vermeld, dat Mr. Groen van Prinsterer zich na de bij hem volbrachte ommekeer grote belangstelling heeft getoond voor de onderwijskwestie. Zo heeft hij in het geschrift, waarin hij het opnam voor de verdrukte Afgescheidenen en waaraan wij voorheen reeds enkele lartikelen gewijd hebben, ook zijn aandacht besteed aan het onderwijs. Dit geschrift uit het jaar 1837 kan dan ook voorzover de onderwijskwestie daarin ter sprake wordt gebracht, ais het eerste strijdschrift in zake het ondierwijs worden aangemerkt. Zoals wij tevoren reeds vermeld hebben, was Groen toen geen tegenstander van de openbare school op zichzelf geworden, hij keerde zich uitsluitend tegen het karakter, welke de openbare school onder invloed der revolutionaire beginselen had verkregen. Hij wilde, dat de scholen dienstbaar zjouden zijn om de kinderen te doen onderwijzen in de leer der Heilige Schrift, zodat zij niet zouden beperkt worden tot het opvoeden der kinderen tot een soort van brave Hendriken, die door het betrachten van christelijke en maatschappehjke deugden als kinderen van één Vader pasklaar gemaakt konden worden voor de hemel. Van idie verderfelijke leer, waarvan zo velen van zijn tijdgenoten doortrokken waren, was Groen afgebracht en sedertdien was het zijn verlangen, dat de jeugd van ons volk onderwezen werd in de waarheid, die overeenkomstig Gods Woord is.

Om de lezer een juiste indruk te geven van hetgeen Groen in bovengenoemde geschrift aangaande het onderwijs schreef, menen wij dit niet beter te kunnen doen dan door woordehjk weer te geven, wat Groen daarin over het onderwijs te berde bracht. Naidat hij eerst had verklaard, dat de schoolopleiding in ons land niet christelijk was, vervolgde Groen: „En hier ben ik genoodzaakt weder van het onderwijs te spreken; niet, ik herhaal het, om het goede waardoor het zich onderscheidt, te ontkennen of in twijfel te trekken; maar om te doen opm^erken, dat het stekel, hetwelk ook te dien opzichte aangenomen is, aan de rechten en belangen der christelijke, in hel bijzonder der gereformeerde kerk te "cort Jieeft gedaan.

Het ondenvijs werd aiet slechts een aanhoudend \oorwerp van de zorg der regering; zij bracht het onder haar beheer. Vroeger was het steeds onder toezicht en de leiding der kerk; doch dit kon thans, dacht men, niet m©er; men vreesde voor de onderscheidene gezindheden eigen scholen te zien stichten, dit zou velerlei zwarigheden hebben. Gelijk de staat, zo kon, zo moest, meenmen, ook het onderwijs van de kerk worden gescheiden, gescheurd; en, gehjk door samensmelting der nationale verscheidenheden eenheid in de staat, zo werd eenheid van gO'dsdienstig onderwijs op de school door samensmelting der geloofsverscheidenheden gezocht.

Hoedanig onderwijs moest hieruit ontstaan? Een ondc'rwijs rechtstreeks tegen alle gezindheden, althans tegen alle christelijke gezindheden gericht. De wet van 1806 werd bij voortdnrinig ten grondslag gelegd; derhalve het leerstellig onderwijs in de godsdienst van de school gebannen; niets toegelaten dan hetgeen, zeide men, algemeen zedehjk is. Niet geheel ten onrechte misschien, zo men hiermede had bedoeld het uitsluiten van theologische spitsvondigheden, het inscherpen van hetgeen dn elke christelijke kerk de 'grondslag der belijdenis en steeds het ware verenigiagspunt der christenen was. Maar neen, dit is de bedo'eling niet. De aard van dit algemeen christelijk onderricht is nog onlangs door één zijner ijverigste en meest achtensw^aardige voors.tanders, naïef inderdaad, gekarakteriseerd, door aan de heer Coresin (een Fransman, die destijds het schoolwezen in ons land kwam bestuderen en ook de kweekschool te Haarlem bezocht, waarbij de direkteur, de heer Prinsen, hem onder meer verklaarde wat Groen nu laat volgen) door aan de Corsin, toen deze Haarlem bezocht, te zeggen, ^dat het onderwijs voorzeker algemeen christelijk, door voor niemand, zelfs niet voor de Joden aanstotelijk moet zijn.

Een christelijk onderwijs niet aanstotelijk voor hem naar wiens geloof Christus terecht als godslasteraar is gekruist! Bijbelse geschiedenis en de zedekmide, dit mag worden geleerd. Maar die historie is geen historie, en die moraal is geen moraal. Afgescheiden van al hetgeen, naar evengemelde bedoeling, onder de rubriek van het leerstellig onderwijs wordt gebracht, heeft de Bijbelse historie geen betekenis meer; het is bhjkbaar, dat men aldus aan de gebeurtenissen kleur, karakter en wezen ontneemt en dat, om uit allen het grootste voorbeeld te kiezen, een Christus, in Wie men geen God en Zaligmaker aanbidt, zelfs geen historische Christus meer is. Zonder verband tot die geopenbaarde leer, •waarin de wortel van alle verandering des harten van alle plichtbetraohting Hgt, zijn opwekkingen tot deugd niet anders dan opwekking tot heidense zelfgenoegzaamheid, waarbij men eerzucht en belang als verderfehjke surrogaten voor evangelische waarheden gebruikt".

Groen noemt voorts enige namen van personen uit het buitenland, die zich ernstig met het onderwijs hebben bezig gehouden en voorzover zij geen voorstanders waren van een reeds verouderde wijsbegeerte, het in Nederland toegepaste onderwijsstelsel eenstemmig afkeurden, zoals de hoogleraar Thiersch uit Beieren, die over het niet gebruiken van de Bijbel op school ondubbelzinnig zijn verbazing betuigde. Vermeldens-•waard ook is wat Groen in idit verband mededeelt aangaande Sir Robert Peel, die te Glasgow in Schotland in een rede op het grote voorrecht van de bewoners van Schotland wees, namehjk dat zij een onderwijssysteem hadden, hetwelk de eerste les 'der kindsheid uit het Boek des levens onderwijst, en zedehjke verplichting grondt op Gods geopenbaarde wil. Hierna komt Groen nog eens terug op de reeds genoemde Fransman Coresin, die, hoe gaarne hij anders de schoolinriehtingen hier te lande prees, door het niet-christehjke daarvan zeer getroffen was en op Duitsland wees, bepaaldelijk op Pruisen, waar hetgeen hier te lancfe uitgesloten was, als de hoofdvoorwaarde van een waarhjk nuttig onderwijs aangemerkt werd.

Dan gaat Groen als volgt verder: „Mijn andere opmerking is, dat, zo men gewenst heeft, gelijk het doorgaans heet, het kwetsen, hetzij van protestanten, hetzij van (rooms)-kathoheken te vermijden, men geen weg kon inslaan, waarlanss men zekerder en verder van dit doel afgeleid werd. Wat er in België de roomsen, voorzover zij aan hun godsdienst gehecht waren, over dachten, heeft een treurige ervaring getoond en thans kan bijvoorbeeld, het Noond-Brabantse blad, de „Carthohjke Stemmen", doen zien, dat hun geloofsgenoten in de noordelijke gewesten in dit opzicht met hen eensgezind zijn. Hoe zou het anders? " op grond van de beginselen van de P.v.d.A.

De S.G.P. stelt, terecht, dat de overheid regeert bij de gratie Gods. Zij ziet de overheid, op groiid van Gods Woord, door God ingesteld, haar macht ontlenende aan het goddelijk gezag, „aan het van God gesteld zijn", en niet aan de verkiezing of benoeming door een mens.

In de verkiezing of benoeming wordt wel de persoon aangewezen, maar niet het gezag gegeven. Het beste kunnen wij dat vergelijken met de kerkelijke ambten. In de kerk worden ook ambtsdragers gekozen. Doch zij ontlenen hun gezag niet aan hen, die ze kiezen, want, als het goed is, zijn zij het gezag ontlenende aan de Koning van de kerk. En nu kan wel worden tegengeworpen, zoals dat wel in openbare politieke kolleges wordt gedaan: , hoe weten jullie dat? ", maar Gods Woord is duidelijk inzake de instellincr van de overheid. o In Genesis 9 : 6 stelt God de ene mens over de andere om te waken tegen het kwade. In het Nieuwe Testament schrijft de apostel Paulus in Rom. 13 : 1: Alle zielen zij de machten over haar gesteld onderworpen, want daar is geen macht dan van God en de machten, die er zijn zijn van God geordineerd. Dat geldt voor ieder, of iemand het gelooft of niet gelooft, aanvaardt of niet aanvaardt. Dus zijn wel alle machten van God en zo ook een hd van de P.v.d.A., dat tot ^een overheidsambt wordt geroepen, maar om iemand te benoemen zullen wij toch moeten uitzien wie die persoon is en wat hij belijdt.

In de praktijk krijgen we immers met die persoon te doen, en zullen zijn handelingen afhankelijk zijn van die begin­ selen.

In de praktijk zien we wel, dat de P.v.d.A. niet erkent, dat God het gezag geeft, dat de overheid Gods dienaresse is. Was dat het geval, dan zou er ook gevraagd worden naar de wil van Hem, Die het gezag geeft.

En zie, daar schort het nu. Niet Gods wil, maar des mensen wü treedt op d© voorgrond. Het menselijk kennen en kunnen is richtsnoer. En nu zullen wel niet alle pei-sonen gelijk denken. Ook niet al zijn ze P.v.d.A., maar het geeft al te denken, dat die personen lid zijn van die partij.

Nooit mogen we persoonhjk worden. Nooit mogen we stellen „wij weten het beter", maar wel moeten wij stellen, dat het nodig is Gods wü te vragen, en daarmede eigen wü te verzaken.

Dus, gemeentebestuurder antwoordt „neen". Er mag ook geen reden zijn om door een overeenkomst te bereiken, dat er dan ook een S.G.P .-er komt. Dat is zeker niet te aanvaarden, want dan gaan we een overeenkomst aan met een partij, die lijnrecht tegen de beginselen van de S.G.P. gaat, hoe verdraagzaam zij zich toont.

Een ander geval is, om samen er mede in één kollege van B. en W. te zitten. Zonder een overeenkomst acht uw gemeentebestuurder dat geen bezwaar, want het is anders als met een ministerie. B. en W. zijn dagelijks bestuur. Zij behoeven geen progi'am te hebben, zij hebben niet tevoren een overeenkomst te maken.

In 'dat kollege heeft ook de burgemeester een stem. Moet ook hij dan in de overeenkomst worden betrokken? Immers neen. Een overeenkomst is niet nodig. Wel wordt daar tegenwoordig naar gestreefd, omdat getracht wordt de bevoegdheden anders te doen worden. Dan wordt gewild, dat B. en W. de regering van de gemeente zijn en de raad het vertegenwoordigend lichaam, zoals de Kamers der Staten-Generaal, maar dat is niet zo.

De gemeentewet stelt uitdrukkelijk, dat de raad het hoofd is der gemeente. Hij bestuurt. B. en W. zijn uitvoerders en hebben ook een taak ten opzichte van het zogenaamde zelfbestuiu-, of de uitvoering van wetten en provinciale verordeningen. Doch, hoe ook, de raad is het hoofd.

Dus niet de burgemeester is het hoofd van de gemeente, zoals menigmaal ten onrechte wordt gesteld. Hij is het hoofd van het gemeentebestuur.

Maar de ontkennende beantwoording mag er niet toe leiden om personen, die om welke reden ook, eventueel hun stem op een P.v.d.A.-man uitbrachten nu te gaan verachten. Er kunnen omstandigheden zijn, die tot afwijken van de gewone regel leiden. Eiaarmede moet in de praktijk altijd rekening worden gehouden. Maar als algemene regel, dan geldt „neen".

Uw Gemeentebestuurder

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 april 1959

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 april 1959

De Banier | 8 Pagina's