Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLXXXI.

Vrijheid van onderwijs was volgens Groen noodzakelijk, biUijk en onvermijdelijk. Beroep op Da Costa.

In een laatste artikel betreffende het geschrift, dat Mr. Groen van Prinsterer in 1848 over de vrijheid van onderwijs aan het adres van Graaf Schimmelpenninck richtte, zullen wij de aandacht vestigen op het derde of laatste hoofdstuk.

Hierin wordt door Groen gehandeld over wat er zou moeten geschieden om in de ondragelijke toestand, tevoren door hem uitvoerig geschetst, verandering ten goede aan te brengen. Die verandering toch was volgens Groen hoogst noodzakelijk. Hij achtte ze voor de Hervormden een behoefte, ten aanzien van medeburgers billijk en in verband met de gehele richting van het staatsbeheer, onvermijdelijk.

Groen licht dan voorts deze drie punten toe, er op wijzend, dat vele Hervormden na het Koninklijk Besluit van 1842 ontwaakt waren, omdat zij tot het inzicht waren gekomen, dat hetgeen hun dierbaar was, zoals Bijbellezing, christelijke zedeleer, vruchtbaar onderricht in de beginselen der geschiedenis van het vaderland, op de openbare school meer en meer in gevaar kwam. Als voorbeeld haalde Groen hierbij aan wat door de bekende dichter Da Costa in die dagen was geschreven. Groen schreef dienaangaande het volgende:

„Dezer dagen is de zienswijs der protestanten, door wie een positief christelijke opvoeding gewaardeerd wordt, in weinige regels, met volledigheid en kracht als volgt uitgedrukt door mijn hooggeschatte vriend Da Costa:

„Met de vrijheid van godsdienst onafscheidelijk verbonden, is de' vrijheid van onderwijs. Sedert vele jaren reeds IS aan sommigen — bepaaldeHjk denk ik hier aan protestantse christenen! — de vrijheid, welke hun uitdrukkehjk door de bestaande wetgeving op het onderwijs verzekerd was, op allerlei laakbare wijze door plaatselijke autoriteiten geweigerd of bemoeilijkt geworden. Het kan niet verw'onderen, dat door dezulken een grondwettige bepaling tot stellige verzekering ener naar hun overtuiging zo onmisbare vrijheid tot behoud ener positieve godsdienst voor het opkomend geslacht, oprecht wordt toegejuicht. Mogen er aan de onbekrompen vrijheid in dit opzicht bij het Ontwerp van Grondwet voorgesteld, ook bezwaren verbonden zijn — zullen sommige belangen, waarvoor men deelneming kan gevoelen, wellicht daarbij lijden — noch die bezwaren, noch die belangen kunnen opwegen tegen het rechtvaardige — zowel als voor elk, die iets meer dan de algemene godsdienstigheid bij de opvoeding der jeugd verlangt, noodzakelijke — van het beginsel, gelijk het bij het Ontwerp schijnt ondersteld te zijn".

Na aldus Da Costa aangehaald te hebben, merkt Groen verder op, dat velen met Da Costa er precies zo over dachten, ook al bestond er tussen hen verscheidenheid van inzicht in sommige punten betreffende de grondwaarheden der Hervormde belijdenis. Hij schreef dienaangaande in zijn geschrift aan Graaf Schimmelperminck op bladzijde 77: „er moge strijd zijn tussen ons geloof en de menigvuldigheid der meningen, die tot in het Hervormde kerkgenootschap zich een weg hebben gebaand; desniettemin kan het aantal aanzienlijk worden geacht dergenen, die, wanneer zij inzien, dat inderdaad Bijbel en godsdienst stelselmatig van de openbare school worden geweerd, de vrijheid van onderwijs nodig zwllen achten voor een christelijke opvoeding en tot kwijting hunner veranh^'oordelijkheid aan God".

Hierna betoogt Groen, dat er destijds ook velen, zelfs zeer velen onder ons volk waren, die, ofsohoon zij voor zichzelf aan de openbare school genoeg hadden, toch de billijkheid erkenden van de eis gesteld door hen, die voor de vrijheid van onderwijs opkwamen. Als voorbeelden hiervoor noemde Groen de kommissie inzake de Grondwetsherziening; op de namen van de ontwerpers dezer herziening en op de inhoud van het desbetreffende ontwerp.

Vervolgens gaat Groen over tot nadere uiteenzetting van zijn stelling, dat wijziging van het onderwijsstelsel in verband met de gehele richting van het staatsbeheer, onvermijdelijk was. Hierbij laat Groen een paar vertegenwoordigers van twee richtingen aan het woord, namehjk één van de Vooruitgang en één van het Behoud, thans zouden wij zeggen van de Progressiviteit en van het Conservatisme. De ene vertegenwoordig'^ing, die van de Vooruitgang, vond Groen in de steller van het Staatkundig Overzicht in 't maandschrift , , De Gids", de andere in de Redacteur van het blad „De Tijdgenoot", de liberale heer de Bosch Kemper, die na in zijn blad volledige bescherming der vrijheid van godsdienst en van onderwijs te hebben bepleit, daarop liet volgen: „Er mogen er velen zijn, die met deze beginselen niet instemmen; die menen, dat nadelig kan zijn voor de bestaande kerkgenootschappen de onbepaalde vrijheid tot godsdienstige verenigingen; die de speciale administratie voor het onderwijs willen handhaven: zij mogen op hun standpunt gelijk hebben, wij willen het niet betiivisten; maar op het standpunt, waarop de regering thans door de gebeurtenissen is geplaatst, is noch het verbod om zich te verenigen tot een geoorloofd doel, noch het recht van placet (goedkeuring door de overheid van kerkelijke verordeningen), meer te behouden, noch de vrijheid om een school op te richten, zo men zijn geschilctheid daartoe bewijst, meer te-. gen te houden".

In het vervolg staat Groen dan ook nog eens stil bij de uitvoering van het Koninklijk Besluit van 2 januari 1842. Hoewel de koning met dit Besluit wehicht de bedoeling had gehad, voorzover de Onderwijswet van 1806 en de Grondwet dit toelieten, enigermate voor de gewetensvrijheid in het schoolwezen te zorgen, in de praktijk kwam daarvan niets terecht. De tegenstanders van de vrijheid van onderwijs waren wel een ogenblik teruggedeinsd, maar al spoedig lieten zij zioh met verdubbelde kracht gelden. Allen, die zogenaamd van dwe-' perij of overdrijving verdacht werden, ondervonden menigmaal de felste tegenwerking, wanneer zij een bijzondere school wilden oprichten. Daarbij was het bovendien zo gesteld, dat in de ene gemeente op grond van het K.B. van 1842 wel toestemming verleend werd, terwijl in een andere gemeente op grond van hetzelfde K.B. de vergunning geweigerd werd.

Aan deze willekeur moest volgens Groen onmiddellijk een einde worden gemaakt. En dit werd beoogd in het door de Grondwetskommissie in haai ontwerp voorgestelde artikel 183, waartegen Graaf Schimmelpeiminok zich zo sterk had verzet en waarin hij zelfs aanleiding had gevonden zijn ontslag als minister aan de konina aan te bieden. o Dat artikel 183, zo verklaarde Groen, gaf niets meer dan hetgeen, zonder de meest verregaande onbillijkheid, niet kon worden geweigerd.

•weg treedt, uit de weg te ruimen.

Dit kunnen wij op allerlei wijze telkens weer waarnemen. Het is ook waar te nemen in de bepaald dreigende houding, welke de president van de Verenigde Arabische Republiek, Nasser, tegenover de staat Israël aan de dag heeft gelegd.

President Nasser toch heeft zich dezer dagen in allesbehalve verzoenende geest over de staat Israël uitgelaten, en zelfs zijn verdwijning desnoods met toepassing van oorlogsgeweld vurig begeerd, toen hij in een rede zich als volgt uitdrukte: „Wij wachten op de beslissende veldslag, waarmede wij de staat Israël kwijt zullen raken, en de misdaad, welke haar schepping betekende, kunnen uitwissen".

Deze zo oorlogszuchtige woorden sprak president Nasser tijdens een redevoering, welke het hoogtepunt inhield van zijn nieuw begonnen kampagne tegen het bestaan van de staat Israël.

Vrijwel op hetzelfde tijdstip kwamen te Rhamdoen bij Beiroet de vertegenwoordigers van negen Arabische landen bijeen om de mogelijkheid te bespreken tot verscherping van de blokkade tegen de staat Israël. Daarbij kwam ook al de zo beslist vijandige gezindheid tegen de staat Israël aan de dag, welke blijkt uit de woorden, welke het hoofd van het Libanese bureau, dat de boycot leidt, sprak, als hij zeide: „Wij hopen, dat de konferentie tot werkelijk doelmatige resultaten zal komen".

Nasser hoopt dat vanzelfsprekend ook, maar voor het geval, dat de boycot niet voldoende zou zijn om de staat Israël vernietigend te treffen, kondigde hij aan, dat Egypte een Israëlische uitdaging onmiddellijk zou aanvaarden.

Uit het bovenstaande valt niet anders te konstateren dan dat in het middenoosten de aarde ook thans met wrevel vervuld is, dat het eigenbelang daarbij danig hoogtij viert, zo zelfs, dat men er niet tegen het voeren van een oorlog, met al de ellenden, welke er aan verbonden zijn, opziet, indien men daardoor een staat, tegen welke men met haat en nijd vervuld is, op zou kunnen ruimen.

Tevens zien wij hierbij de woorden van Christus, dat de machtigen der aarde naar heerschappij staan, bewaarheid, wat ontegenzeggelijk een groot gevaar voor het behoud van de vrede oplevert, welk gevaar nog immer bestaat en door de konferentie van Geneve niet is weggenomen.

Deze konferentie immers heeft niet de verwachte ontspanning tussen de volkeren gebracht. Nauwelijks toch was zij geopend, of men was er al, zoals men dat uitdrukt, in een impasse geraakt, waarin men tot op de dag van heden gebleven is. Openbare vergaderingen hadden er, nadat er een paar gehouden waren, niet meer plaats. De ministers kwamen in hun villa's tezamen, nu eens bij deze en dan weder bij gene, soms met zijn vieren, maar ook al twee aan twee. Daarbij werd tevens menigmaal een diner met zeer smakelijke en kostbare spijzen door de gastheer aan zijn gasten aangeboden. Zo hebben de ministers nu al van 13 juli af hun tijd in Geneve doorgebracht. Op de laatste samenkomst in de villa van minister Herter, waarin deze een onderhoud had met zijn Russische kollega Gromyko, kwamen dezen overeen om op woensdag 5 augustus de konferentie te beëindigen. Op welke wijze dit geschieden zal, moet nog nader worden vastgesteld; op het ogenblik dat wij dit schrijven, is daar nog niets over bekend gemaakt. Ook is het niet bekend of de konferentie na een rustpauze zal worden hervat, zoals dat thans op 13 juli geschied is, en evenmin of er een topkonferentie van de regeringspersonen zal plaats hebben. Wel is bekend geworden, dat de westelijke ministers in Geneve hun kollega Gromyko hebben voorgesteld de kwestie Berlijn vijf jaar te laten rusten, in afwachting van de hereniging van Oost-en West-Duitsland, met bepaling dat de ministers opnieuw zouden moeten bijeenkomen als de hereniging van Duitsland over vijf jaar nog niet heeft plaats gehad. In dit nieuwe westelijke voorstel is in feite een tijdlimiet aanvaard voor een tussentijdse regeling inzake Berlijn. Tot dusver hadden de westelijke delega'ties zich op het standpunt gesteld, dat een voorlopige regeling voor Berlijn onbeperkt moest gelden totdat Duitsland zou herenigd zijn.

Een ander nieuw punt in het thans ingediende voorstel van de westelijke delegaties is, dat waarnemers van de Organisatie van de Verenigde Naties in Berlijn moeten worden gestationeerd om rapport uit te brengen over vijandige propaganda in de beide stadsdelen van Berlijn. Dit is inderdaad wat nieuws. Of het echter de Russische regering zal bevredigen, is de grote vraag. Deze heeft namelijk bij voortduring zich er over beklaagd, dat in West-Berlijn een broeinest van vijandige propaganda bestaat, dat opgeruimd moet worden, wil er ooit een goede verstandhouding tussen Rusland, Oost-Duitsland en de kommunistische rijken in Oost-Europa en het westen tot stand komen.

Het nieuwe westelijke voorstel bevat de inzichten van de westelijke delegaties, welke thans door hen op papier zijn gesteld.

In Geneve waren de beide partijen overeengekomen om hun voorstellen schriftelijk te stellen, waarna deze dan bijeen zouden komen om de voorstellen nog eens gezamenlijk te bekijken, om in een laatste poging de huidige impasse op de konferentie te doorbreken.

Ook Gromyko moet enige wijzigingen in zijn voorstellen aangebracht hebben. Hij zou zelfs volgens onofficiële berichten niet meer vasthouden aan het verbinden van de kwestie Berlijn met overleg tussen de beide delen van Duitsland. Ook zou hij schriftelijk willen vastleggen, dat de Russische regering niet eenzijdig zal optreden. Wel zou hij vasthouden aan een termijn van anderhalf jaar en een vermindering van de troepensterkte van de westelijke mogendheden in Berlijn. Dat het nieuwe westelijke plan echter de goedkeuring van de Russische regering zal verkrijgen, daarop valt allerminst te rekenen. Het officiële Oostduitse partijblad „Neues Deutschland" heeft het westelijke voorstel reeds voor onaanvaardbaar verklaard en het als een herhaling van waardeloze vroegere westelijke voorstellen betiteld. Oost-Duitsland, zo schreef het blad, heeft garanties nodig voor zijn veiligheid, en deze kunnen slechts gegeven worden als de gevarenplek West-Berlijn is weggesneden. Tevens heeft het officiële blad van de Russische regering, de „Prawda", zich eveneens in scherp veroordelende zin over het nieuwe westelijke voorstel uitgelaten.

Alles staat derhalve in Geneve op zeer losse schroeven en met enige zekerheid valt daarover thans niets te melden; alleen is het wel zeker, dat de konferentie op 5 augustus beëindigd staat te worden. Minister Herter heeft met besliste zekerheid medegedeeld, dat hij donderdag 6 augustus Geneve moet verlaten, omdat hij zich in de Verenigde Staten van Amerika moet voorbereiden op de behandeling van de vraagstukken, welke op 12 augustus behandeld staan te worden op de konferentie van de ministers van 21 Amerikaanse staten. Herter moet deze konferentie in Chüi bijwonen. Uiterlijk woensdag 5 augustus moet derhalve bHjken of de ministers tot een overeenkomst inzake Berlijn zullen komen, en zo niet, of de konferentie zal worden verdaagd.

Aangezien de vier ministers in september in New York zullen zijn ter bijwoning van de Algemene Vergadering van de Organisatie der Verenigde Naties, zou het mogelijk zijn, dat zij daar hun besprekingen over Duitsland en over Berlijn hervatten.

Dat er inderdaad nog enige overeenstemming in Geneve bereikt zal worden, ofschoon thans alle zeilen worden bijgezet om althans nog enig resultaat te bereiken, wordt vrijwel door niemand geloofd. President Eisenhower heeft zich daarover al zeer pessimistisch uitgelaten en za het mogelijk is, de Franse minister van buitenlandse zaken nog al pessimistischer.

De Russische minister Gromyko heeft zich bij het vertrek van zijn Amerikaanse kollega neergelegd, ofschoon uit de woorden, die hij bij de aankondiging van het vertrek sprak, namehjk deze, dat hij zelf geen haast had, valt af te leiden, dat het vertrek hem niet geheel naar de zin is. Naast de kans op een tijdelijk opschorten van de konferentie bestaat ook de mogelijkheid, dat de regeringsleiders in konferentie samen zullen komen om op een topkonferentie de problemen te bespreken. Van de zijde van de Russische regering zou daaraan stellig de voorkeur gegeven worden. Doch president Eisenhower zeide op zijn laatste perskonferentie, dat de tot nu toe bereikte resultaten op de ministerskonferentie nog geen topkonferentie rechtvaardigen.

De westelijke delegaties wülen inmiddels in de nog resterende dagen een opschorting voor onbepaalde tijd van de Geneefse konferentie zien te verkrijgen, welke in zekere zin de Russische dreiging ten opzichte van Berlijn zou neutraliseren.

Terzelfder tijd heeft de Britse delegatie een nieuwe aktie ingeleid om althans een minimum aan resultaat in Geneve te bereiken, teneinde de kansen op een topkonferentie niet geheel te torpederen. Deze aktie heeft er toe geleid, dat er een kommissie van experts van de vier mogendheden is samengesteld, welke de opdracht heeft om gezamenlijke definities te vinden voor kwesties, als de troepenstrekte in West-Berlijo, bewapeningsvraagstukken en de technische kwesties betreffende de vrije toegang naar Berlijn. Deze kommissie van experts zal een verslag van haar werkzaamheden moeten uitbrengen aan de ministers van buiten, landse zaken, die dan voor een zoge. naamde zakenthee ten huize van Gro. myko zullen bijeenkomen.

De gang van zaken te Geneve heeft intussen de Westduitsers in een stemming van grote onrust gebracht. Burgemeester Brandt van West-Berlijn brak zijn vakantie af en begaf zich met bekwame spoed naar Geneve om zo nodig met inzet van zijn eigen persoonlijkheid het gevaar van westelijke konsessies ter elfder ure te bezweren.

Het heeft er op het ogenblik veel van weg, dat het tenslotte toch nog uit zal lopen op een topkonferentie, wat af te leiden valt uit de woorden, welke de Amerikaanse vice-president Nixon tegenover twee Russische mijnwerkers sprak, toen hii zeide: Ik hoop, dat mijn bezoek één van de eerste stappen zal zijn voor toenemend kontakt tussen onze leiders en volken. Deze kontakten moeten niet alleen bestaan uit brieven of verklaringen, welke de halve wereld worden rondgezonden, maar uit persoonlijke kontakten als het huidige.

Ook heeft de Russische minister-president zich in gunstige zin uitgelaten over het ontstaan van nader kontakt. Hij zeide, dat vooral een topkonferentie daarvoor dienstig zou zijn. Hij drukte zich in een redevoering aldus uit, dat de ministers te Geneve zich er op moesten toeleggen, dat zij tot een overeenkomst kwamen over zaken, waarover reeds een zekere toenadering was verkregen, maar hij achtte het echter onmogelijk, dat de ministers omtrent alle tussen de westelijke en de oostelijke mogendheden bestaande problemen tot een akkoord zouden kunnen komen. Dat zijn zaken voor de regeringsleiders, aldus Chroestsjef, die grote ervaring hebben bij het oplossen van internationale problemen, en bovendien meer macht bezitten.

Bovendien heeft Chroestsjef in zijn redevoering duidelijk doen uitkomen, dat hij een gesprek met president Eisenhower op hoge prijs zou stellen. Wij hebben geen klagen over de Amerikaanse president, zo verzekerde hij.

Ook wint het idee van een bezoek van Amerika veld, zelfs bij president Eisenhower, volgens diens uitlating.

Men ziet, dat er geen gebrek is aan ideeën, voorstellen en aan wat meer van die aard is, maar wel aan enig resultaat.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 augustus 1959

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 augustus 1959

De Banier | 8 Pagina's