Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Calvijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvijn

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIL

Calvijns afscheid van de predikanten

Uit dit afscheid valt ook weer opnieuw tegenover de vele lasteringen, waaraan Calvijn bij voortduring in zijn leven heeft blootgestaan en welke na zijn dood tot op de dag van heden nog geen einde genomen hebben, te konstateren met welk een grote liefde hij vervuld was voor de geopenbaard© waarheid Gods en hoe zeer deze hem ter harte ging.

Als de dienstdoende predikanten op zijn verzoek bij hem gekomen waren, zo sprak hij hen, gelijk wij aan de beschrijving van Beza ontlenen, aldus aan:

Mijn broeders, volhardt, bid ik u, na mijn dood in dit heüig werk, en weest kloekmoedig, want God zal deze republiek en kerk van de dreigementen harer vijanden bewaren. Schuwt onder u alle onenigheden en omhelst elkander met onderhnge liefde. Gedenkt wat gij deze kerk, daar God u in gesteld heeft, schuldig zijt en laat u geenszins hiervan aftrekken. Zo anders, zo zal het sommigen, die er verdriet in scheppen, wellicht vallen gelijk als steelsgewijs te ontsnappen, maar zij zullen bevinden dat God niet bedrogen kan worden. Toen ik eerst in deze stad kwam, werd er het Evangelie wel verkondigd, maar de zaken waren zeer verward, evenals of de christenheid alleen bestond in het vernielen der beelden; ook ontbraken er niet weinig schelmen, van welke ik vele wederwaardigheden geleden heb.

Maar de Heere mijn God heeft mij, mij, zeg ik, die van nature — ik zeg zo het is — geenszins stoutmoedig ben, zó versterkt, dat ik door hun aanslagen niet eens verzet ben geweest. Naderhand ben ik van Straatsburg wederom herwaarts gekeerd, deze roeping, omdat zij mij scheen onvruchtbaar te zullen zijn, tegen mijn dank aannemende. Want ik wist niet wat God besloten had en het was een zaak vol zwarigheden. Maar als ik in dit werk voortging, zo werd ik ten laatste gewaar, dat God waarlijk mijn arbeid zegende.

Volhardt dan ook gijheden in deze roeping; houdt u in uw schuldige plicht en doet gelijkerhand uw best, dat het volk in de gehoorzaamheid der leer gehouden wordt. Want daar zijn sommige goddelozen en wederspannigen. De zaken zijn, zo gij ziet, niet kwalijk gelegen, zodat gij voor God te schuldiger wezen zult, indien zij door uw traagheid verzwakt worden.

Nu betuig üc, broeders, dat ik met u altijd in ware en oprechte liefde geleefd heb, en nu alzo van u scheid; indien gij mij in deze ziekte wat gemelijker geworden vindt, zo bid ik, dat gij het mij ten beste houdt, en ik dank u hartelijk, dat gij gedurende mijn lasten op u genomen hebt.

Als hij dit gezegd had, zo gaf hij ons allen de hand^ en wij scheidden met bedroefde harten en 'betraande ogen van hem.

Spreekt uit dit afscheid niet alleen de oprechte liefde, waarmede Calvijn voor de waarheid Gods en Zijn kerk bezield is geweest, alsmede die voor al degenen, die met hem in de bediening des Goddelijken Woords gearbeid en geijverd hebben, niet minder spreekt deze uit het afscheid, dat hij van zijn trouwe medearbeider en vriend Farel heeft genomen.

Het is dan ook niet dan de grootste laster, als Calvijn voorgesteld is als een man, die van alle liefde gespeend was. De liefde tot God en Zijn waarheid heeft Calvijn door genade Gods beheerst, dat hij daarvoor een leven van rustige studie, van eer, aanzien en rijkdom gaarne heeft prijsgegeven, maar ook al zijn krachten en gaven daarvoor heeft ingezet, zelfs in die mate, dat hij daardoor is verteerd geworden.

Ook is hij met oprechte, ongeveinsde liefde bevangen geweest tot zijn medarbeiders, waarover niemand zich behoeft te verwonderen, want indien de liefde Gods in het hart wordt uitgestort, dan verwekt dit altijd wederliefde, niet alleen tot God en Zijn geboden, maar ook tot allen, in wie in hun leven het beeld van Christus openbaar wordt; ja, dan wordt zelfs het heil en welzijn van alle mensen gezocht, ook al wordt dit met hoon en smaad, leugen en laster, zelfs met bittere vijandschap menigmaal beantwoord.

Calvijns afscheid van Farel

Als dan Calvijn uit brieven van Farel vernomen had, dat Farel, tachtig jaren oud en zeer zwak zijnde, voorgenomen had bij hem te komen, zo schreef hij hem:

Vaarwel, mijn oprechte en allerliefste broeder; en als het God beHeven zal u in deze wereld mij te laten overleven, zo zijt gedachtig onze vriendschap, welke, gelijk zij de kerk bevorderlijk is geweest, alzo zullen wij er de vruchten van vinden in de hemel. Ik wil niet, dat gij u om mijnentwil vermoeit. Ik ben zwak en aamborstig en verwacht gedurig dat mij de adem begeeft. Het is mij genoeg, dat ik Christus leef en sterf, Die de Zijnen in leven en sterven een gewin is. Vaarwel met de broeders.

Te Geneve, de tweede van bloeimaand, 1564.

Evenwel kwam Farel nog naar Geneve en nam hij op een allerhartelijkste wijze afscheid van Calvijn, welke een vertolking was van de warme liefde, welke zij elkander toedroegen, om de daarop volgende dag naar Neuchatel te vertrekken. Beza, die dit in zijn „Het leven en sterven van Jean Calvin" mededeelt, vervolgt in zijn geschrift met een verslag van de overige levensdagen van Calvijn tot de ure zijns dood toe.

Hij schrijft daarover: Maar het volgende jaar (1564) was hem wel een begin van zijn eeuwigdurende gelukzaligheid, ons van een zeer grote rechtvaardige droefenis. Want op de zesde van de sprokkelmaand, dewijl de aamborstigheid zijn stem verhinderde, deed hij zijn laatste predikatie; en na die tijd, uitgenomen dat hij somwijlen in de vergadering gedragen werd, hetwelk op de laatste maal geschiedde, had hij weinig woorden meer en hield ook op van enigszins meer te leren. Ook waren zijn ziekten velerlei.

Want behalve dat hij zwak, mager en uitgeteerd was, zo waakte hij bijna al slapende en bracht een groot deel des jaars door met prediken, leren en dikteren. Tien jaar lang had hij zich bijkans van middageten onthouden, zodat hij gans geen spijs buiten het gezette uur des avondmaals nuttigde, zodat het een wonder is, dat hij de tering nog zo lang heeft kunnen ontgaan. Maar naderhand werd hij aüengskens door het water, de bloedloop, de jicht, het koliek en de steen, die hij anderszins nooit als enige dagen voor zijn dood gewaar geworden was, erg gemarteld. Doch hoewel hij door zovele ziekten geksveld werd, evenwel hoorde men hem niet één woord uiten, dat een christen onbetamelijk was; alleen zijn ogen ten hemel slaande, zeide hij somwijlen: „Hoe lang, Heere? " Want dat had hij ook gezond zijnde dikwijls in de mond, sprekende over de vervolgingen zijner broederen, waarover hij zich dag en nacht zeer kwelde.

En als wij hem maanden, dat hij tenminste, ziek zijnde, met het schrijven op zou houden, zo antwoordde hij: „Wat, wilt gij dan dat ik, ledig zijnde, van de Heere betrapt word"?

Als wij nu, gelijk wij dikwerf gewoon waren, op de tiende van de lentemaand bij hem gekomen waren, zo vonden wij hem gekleed en aan zijn tafelken, daar hij gewend was aan te schrijven of te pein2Kn, zittende, vanwaar hij, ons ziende, nadat hij een weinig tijd met zijn hoofd op zijn ene hand, gelijk hij mediterende gewoon was, leunende, stilgezwegen had, zo sprak hij ten laatste met lachende en vriendelijke aanblik: Allerliefste broeders, ik dank u hartelijk voor uw zorg, die gij voor mij draagt, en ik hoop dat ik binnen vijftien dagen voor de laatste maal in uw vergadering verschijnen zal, want ik meen, dat de Heere mij dan openbaren zal wat Hij over mij besloten heeft, en dat Hij mij dan tot Zich nemen zal.

Hij verscheen dan, gelijk hij gewoon was. in de vergadering, waarin wij naar gewoonte bij elkander kwamen om op de zeden en manieren des volks acht te nemen, op de 23ste van de lentemaand. En dezelve vergadering vreedzamelijk geëindigd zijnde, zo zeide hij, dat hij gevoelde dat God hem enig uitstel gegeven had.

Op de volgende dag gevoelde hij zich slechter, vermoeid zijnde door de arbeid op de vorige dag; maar op de 27ste aan de poorten van het stadhuis gebracht zijnde, zo klom hij, van twee vergezelschapt, zelfs nog tot op de raadskamer, alwaar hij, de raad een nieuwe rektor der school voorgesteld hebbende, bedankte met ontbloot hoofd voor de weldaden, die zij hem bewezen hadden, en met name dat zij in zijn laatste ziekte zulk een zorg voor hem gedragen hadden. Want, zeide hij, ik gevoel dat ik voor de laatste reis op deze plaats gekomen ben; welke woorden hij nauwelijks uitgesproken had, of hij zeide hun al zuchtende en schreiende goedendag. Op de tweede van de grasmaand, zijnde Pasen, het hij zich op een stoeltje ia de kerk brengen en ontving hij het Nachtmaal des Heeren uit mijn hand, en zong, hoewel met n bevende stem, de lofzang op zulk een wijze, dat er geen kleine tekenen van blijdschap in het gezicht van de stervende uitblonken.

Op de 25ste van de grasmaand maakte hij zijn uiterste wil, waaruit wij in een vorig artikel enkele woorden van Calvijn hebben medegedeeld.

Voorts meldt Beza aangaande de laatste levensdagen van Calvijn, dat hij deze dagen in gedurige gebeden met zuchtende stem doorbracht om de aamborstigheid; maar met zijn ogen ten hemel opgeslagen en met zulk een wezen, in hetwelk zich de vurigheid des biddenden vertoonde, die de woorden Davids in zijn pijnen dikwijls uitzuchtende uitsprak: „Ik heb gezwegen, omdat Gij het gedaan hebt", en somwijlen dat van Jesaja: „Ik zucht gelijk een duif". Ook heb ik hem deze woorden horen zeggen: „Gij verbrijzelt mij, Heere, maar het is mij genoeg, dat het Uw hand is". Zijn deuren hadden dag en nacht moeten openstaan, indien men een iegelijk, die om zijns ambts halve bij hem begeerde te zijn, had toegelaten; met weUce als hij merkte dat hij niet kon spreken, zo had hij verzocht, dat een iegelijk • liever voor hem bidden zou, als hem bezoeken.

Ook heeft hij mij, wiens aanschouwen ik anders wel weet dat hem nooit onaangenaam geweest is, dikwijls gezegd, dat hij er consciëntie van maakte, mijn bezigheden in het minste te verhinderen, zó kostelijk achtte hij die tijd, die hij wist dat men aan de kerk besteedde. Aldus dan zichzelf en zijn vrienden vertroostende, leefde hij tot op de 19e van de bloeimaand; op welke dag wij gewoon waren onder ons leraars censuur van zeden te houden en met elkander tot teken van vriendschap te eten. Op dezelfde dag dan, als hij ons toegestaan had, dat men de gemeenschappelijke maaltijd bij hem toerusten zou, en dat hij, hebbende al zijn krachten bijeenvergaderd, uit zijn bed in de naaste kamer gebracht was, zo zeide hij: „Nu kom ik voor het laatst bij u, broeders, zullende nooit meer na dezen met u aan de tafel aanzitten". Hetwelk ons een begin was van een zeer treurige maaltijd. Hij bad evenwel en nuttigde een weinig spijze, stellende onder het eten zijn samenspraak, zoveel als mogelijk was, tot opgewektheid. Daarna de maaltijd nog nauwehjks geëindigd zijnde, als hij zich in de naaste kamer had laten brengen, zo sprak hij de vergadering met een vriendelijk lachend aangezicht toe, zeggende: „Deze tussenmuur zal niet verhinderen, dat ik, met het lichaam afwezende, evenwel met de geest in uw gezelschap tegenwoordig ben".

Aangezien hij van die dag altijd plat lag, zijnde zijn lichaam zo uitgemergeld, dat hem alleen de geest over was, op de dag als hij stierf, scheen hij heftiger en met minder moeite te spreken. Maar dit was de uiterste kracht der natuur, want des avonds omtrent acht uur openbaarden zich schielijk enkele gewisse tekenen van zijn dood, hetwelk als het mij geboodschapt werd, zo liep ik terstond toe en vond hem stülekens gestorven, dat hij, van zijn gevoelen, stem of oordeel tot het laatste ogenblik toe niet beroofd zijnde, eer scheen te slapen dan dood te zijn. En alzo is op die dag met het ondergaan van de zon ook dat heerhjke licht benomen.

De volgende nacht en 's anderen daags was er in de stad groot geween en geklag. Want de burgerij miste een wijze burger, de kerk een getrouwe herder, de school een uitstekende leraar; zodat ze hem allen, als van een gemeenschappelijke vader en trooster, naast God, beroofd zijnde beweenden.

Vele burgers wensten hem dood te zien, niet kunnende, zelfs toen hij gestorven was, van hem afgeschem'd worden. Vele vreemdehngen, dit om hem te zien, waren van verre gekomen, onder wie de gezant van de koningin van Engeland in Frankrijk. En in het begin liet men het ook toe.

Aan de beschrijving van Calvijns leven heeft Beza nog verder onder meer na zijn dood toegevoegd:

Calvijn heeft vier-en-vijftig jaren, tien maanden en zeventien da'gen geleefd; de helft daarvan heeft hij doorgebracht in de dienst van het heilig Evangehe. Hij was, waarover hij ook om raad gevraagd werd, van zulk een zuiver en scherp oordeel, dat hij dikwerf scheen te waarzeggen; ik herinner mij niet, dat iemand, welke zijn raad opgevolgd heeft, ooit ge­ dwaald heeft. Hij was een verachter van veelpraterij, spaarzaam van woorden en een uiterst bekwaam schrijver, toegerust met een ontzaggelijk geheugen. Zijn leer welke hij van het begin af geleerd heeft is hij heel zijn leven bestendig bHiven aanhangen. Hij was van nature wat gemeUjk en heftig, welk gebrek door zijn velerlei werkzaamheden nog toegenomen is; Gods Geest heeft hem zijn gramschap en heftigheid leren matigen. Ook werd hij niet gemakkelijk tot gramschap bewogen, uitgezonderd wanneer het dingen betrof, welke de religie aangingen, of wanneer hij met hardnekkige en uiterst wederspannige lieden had te doen. Weshalve, en niemand, die de geschiedenissen der godvrezende mannen onder onheilige mensen en volkeren gelezen heeft, zal zich verwonderen, dat iemand met zo vele en grote deugden zo vele vijanden gehad heeft. Maar dit is veeleer verwonderenswaardig, dat een mens, evenals een christelijke Hercules, bij machte geweest is zovele gruwelijke vijanden de mond te stoppen; zich alleen met die allersterkste knots, Gods Woord, bedienende. Zodat, hoevele vijanden de duivel ook tegen hem opgehitst heeft, - want ook onder zovelen heeft hij er geen anderen gehad dan die zich tegen de godsvrucht en eerbaarheid kantten - met zovele trofeeën van overwinningen heeft God Zijn disnaar gekroond. Zijn vijanden schelden hem voor een ketter, even alsof Christus Zelf ook deswege niet veroordeeld is geworden, en dat zelfs van de priesters. Hij is uit Geneve verbannen, maar ook naar Geneve weer teruggeroepen en daar weder in opgenomen. En wat is toch, bid ik u, de apostelen, Athanasius en Chrysostomus wedervaren?

Anderen verwijten vele andere dingen. Maar wat toch? Namelijk: is die eerzuchtig geweest, die deze wijze van leven, deze republiek en deze kerk, die ik naar waarheid een winkel van armoede noemen kan, voor alle dingen gekozen heeft? Heeft die gestaan naar rijkdommen, wiens goederen in het geheel, zijn bibliotheek ook op het duTirst verkocht zijnde, nauwelijks driehonderd kronen opgebracht hebben, zodat hij niet minder geestig dan naar waarheid, deze onbeschaamde lastering, dat hij op rijkdom belust en rijk was, wederleggende, dikwijls placht te zeggen: „Indien ik sommigen bij mijn leven niet kan overtuigen, dat ik niet rijk ben, zo zal het nochtans mijn dood openbaren".

En ook kan de raad dit getuigen, dat hoe klein zijn bezoldigingen ook waren, hij evenwel altijd weigerde meer te ontvangen.

Voorts wordt over hem gelasterd, en schamen deze lasteraars zich niet om te zeggen en te schrijven, dat hij te Geneve beide in de republiek en in de kerk de baas heeft willen spelen en daar als een heerser geheerst heeft. Maar al de lasteringen behoeven bij al degenen, die deze grote man gekend hebben, noch ook bij de nakomelingen, die van dezes mans zeden en doen uit zijn geschriften kennis genomen hebben, niet weerlegd te worden. Ik, die zestien jaren lang zijn leven en handel van nabij gezien heb, kan geheel naar waarheid en het volste recht getuigen, dat het allerschoonste voorbeeld van een christelijk leven en sterven in deze man heeft uitgeblooken, hetwelk zo gemakkelijk valt te lasteren als moeilijk na te volgen.

Inderdaad zijn de laatste woorden, welke Beza aan de nagedachtenis van CalwJD gewijd heeft, geheel op hem toepasselijk. Zijn zijn onverbeterlijk en wij zullen het wat betreft de lasteringen, welke over Calvijn gegaan zijn en na zovele jaien na zijn dood nog gaan, verder hierbij laten. Wij hopen voorts over te gaan tot beschrijving van zijn leven nadat hij ^ Geneve gekomen was.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 augustus 1959

De Banier | 8 Pagina's

Calvijn

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 augustus 1959

De Banier | 8 Pagina's