Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLXXXIV.

Het eerste ministerie-Thorbecke 1849-1853. Groens strijd ter verkrijging van nieuwe onderwijswet. Sterke tegenstand,

Wij zagen de vorige maal, dat de vrijheid van onderwijs in 1848 'grondwettelijk werd vastgelegd. De tegenstanders van die vrijheid hadden 'dit niet kunnen verhinderen. De grondwetsherzienimg van 1848 'is dan ook voor het onderwijs, in het 'bijzonder voor het ohristelijk onderwijs, van zeer grote betekenis geweest, daar er 'door 'deze herziening «een grote belemmering voor het bijzonder onderwijs werd weggenomen. Desniettegens'taande moest er nog 'heel wat S'trijd gestreden en heel wat 'leed geleden worden, voordat het zo ver was, 'dat alle hinderpalen om bijzondere scho'Ien te kunnen oprichten, waren opgeruimd, 'Het begon al met het lang mo'eten wachten op het indienen van een wetsontwerp voor een nieuwe londerwijswet, welke in het nieuwe grondwetsartikel inzake het onderwijs was aangekondigd'. Dit traineren met het indienen van deze wet moet wel 'boofdzal'celijk aan Tho'rbecke toegeschreven worden, hoewel hij zelf destijds 'de bepaling 'betreffende 'de vrijheid van 'Onderwijs mede had voorgesteld. Dat Tho> rbecke de indiening van de nieuwe O'nderwijswet kon tegenhouden kwam 'dooi-dat 'het miu'isterie-De Kempenaer, dat 21 november 1848 opgetreden was, reeds op 1 november 1849 genoodzaakt was af te treden wegens gebrek aan overeenstemming tuisen de meerderheid der Tweede Kamer en het kabinet. Zodoende kwam er van beha'ndeling van het nieuwe wetsontwerp inzake het onderwijs, dat door minister de Kempenaer gereed gemaakt was, niets, wat intussen niet behoefde te worden betreurd, daar 'deze m'inister het bijeonder onderwijs verre van gunstig gezind was en zijn wetsontwerp' bij benadering niet bood wat Groen en 'de zijnen vei-langden.

Na genoemd ministerie kwam 'bet eerste ministerie-Thorbecke, dat van' 1 november 1849 tot 19 april 1853 het bestuur des lands in handen had. Thorbecke 'Uu, die minister van Binnenlandse Zaken was^ bleiek niet .gezind een wet inzake het onderwijs in te dienen, hoewel mr. Groen van Prinsterer hem herhaaldeUjk aan deze kwes'tie herinnerde. Zelfs 'bij de behandelirug van de Provinciale Wet in 1850, deed Groen een aanval op Thorbecke door hem te vragen „of artikel 5 van de additionele artikelen niet vorderde, dat in deze zitting de voordracht op het onderwijs ter tafel werd gebracht" en „of het gouvernement voornemens was wal'dra aan die eis der grondwet te voldoen".

In 1851 ro'erde Groen andermaal dezelfde materie aan. Het was bij gelegenheid van de goedkeuring van het Adres van Antwoord op de Troonrede, In dat Adres werd een ops'O'mmin'g gegeven 'van de voorgenomen wetsontwerpen, maar over een wetsontwerp op het ondeiwijs werd er m'et 'geen woord in gerept. Groen, die in 1849 voor het fciesdistrikt Harderwijk in de Kamer geko^ men was en daarin met korte onderbreking tot 1857 zitting had, gaf nu in overweging in 'het Adres ook een passage beitreffende het onde'rwijs op te nemen. Hij stelde 'daarto-e voor de laatste alinea van paragraaf 10 als volgt te lezen: „Terwijl wij, bij het uitzicht, dat Uwe Majesteit ons op de voordraoht van andere wetten opent, vooral het tot stand 'komen in 'deze zitting van enige voorziening in de tO'estand van het lager ondenvijs wenselijk achten".

Het laat zich denken, 'dat dit voorstel van Groen bij verscheidene Kamerleden op sterk verzet stuitte, Eén van hen was Van Dam van Isselt, een 'belangrijke fiiguur, die over allerlei onderwerpen het woord voerde. Hij voegde Groen onder meer toe, - dat de tijd gekomen was om de heer Groen en zijn medestanders te zeggen, dat velen zich daarover bedrO'Cven, dat zij het goed kunnen vin'dien om onrust te brengen in kerk en staat. Hij beschuldigde voorts Groen er van, dat deze die onrust veroorzaakte door zijn geschriften en' zijn 'dagb'lad, dat in 1850 verschenen was. Wanneer dit het enige was, aldus de heer van Dam van Isselt, dan zou hij nog zwijgen, maar, zo 'ging hij voort, „ik kan niet toielaten, dat hij hier deze vergadering tot een SynO'de of tot 'een vergaderin'g van het Ó'déon te Amsterdam wil maken".

Een ander Kamerhd, Van Hoëvell geheten, een oud-Indisch predikant, protesteerde ten sterkste •er tegen, dat 'Groen gezegd had, dat de richting, waarin het openb'aar onderwijs 'gestuurd werd, tot go'ds'dienstloze s'choilen (des écoles athées) leidde. Het voorstel van Groen wei-d dan ook met grote meerderheid van stemmen verworpen. Tegenover 6 voorstemmers stonden 46 tegenstemmers, onder wie ook de rooms-katholieke Kam'erleden, die hiermede demonstreerden, 'dat zij vóór Thorbecke en tegen Groen kozen, (klaarblijkehjk omdat zij van Thorbecke mteer 'heil voor hun specifiek roomskatholieke belangen verwachtten, wat in 1853 bewaarheid werd),

Groen's vrees, dat er van Thorbecke en zijn ministerie geen oplossin'g der schoolkwestie te v& i'wacbten was, werd dan ook maar al te zeer biewaarheid. Wel werd door Thorbecke in het laatst van 1849 aan 'de Gedeputeerde Staten 'der onderscheidene provinciën een circulaire gericht, waarin hij er bij deze kolleges op aandrong zich m'eer vrijgevig 'te betonen tegenover de aanvragen om O'prichting van bijzondere scholen 'dan tot nu toe het geval 'geweest was, maar een o'ntwerp-onderwij'swet kwam er van hem niet. Ja, ook de door Groen gevraagde splitsing tussen protestanten en 'roomskathoilieken, zodat de pro'testantse openbare school 'de 'kinderen zou bevatten van alle protes'tantse kerken, werd door Thorbecke afgewezen.

Thorbecke afgewezen. Mr, Groen van Prinsterer liet echter ook nu deze zaak niet los. Bij de begrotingsdebatten van novem'ber 1851 bepleitte hij opnieuw het nemen van maatregelen ten bate van 'het ibijzonder onderwijs. Ook nu weer volgde een felle strijd, 'Waarbij één der ko-nservatieven, n'amehjk baron van Zuyien van Nijevelt, Groen tO'Ovoegde, dat hij zich. met alle kracht zou bHjven verzetten tegen datgene wat zou moeten strekken om een overwegende invloed te verzekeren aan een partij, wier zegepraal 'hij gehjk stelde met de ondergang van 'de staat. Ook Thorbecke richtte zich tegen Groen, waarbij hij onder meer het navolgende opmerkte:

„Ik moet hem en zijne vrienden zeggen: Gij zijt ene uitsluitende partij; igij hebt enkel uwe partij^inzichten, niet het algem'een belang op het oog. Vraagt gij de vrijheid om haar zelve, om 'de verscheidenheid van krachten, 'die zij wekt, of om alleenheerschappij te oefenen? Waart gij 'een stille partij, die enkel zoekt God op hare wijze te dienen, men zou, al hiel'd men uwe menin'g voor 'dwaling, u eerbiedigen. Maar gij wilt met uwe godsdienstige stelüngen op het po-•litiek gebied regei-en, en zietdaar waar het gebied van uw strijd begint. Gij tracht een oude wond weder te openen en 'Cen oude Nederlanids'e ziektes'tof te ontwikkelen".

Duidelijk spreelct uit deze taal de liberale geest, waarvan Thoi'becke bezield was. Go'dsdienst kon 'gewaardeerd worden, indien men er maar mede in de binnenkam'er bleef. Op het openbare levensterrein was godsdienst fcontraban-'de. Dit standpunt wordt ook in onze tijd nog steeds onverzwakt in'genomen door alle partijen en personen, 'die uit de liberale, revO'lutionaire beginselen leven. Zij mogen 'dan in 'sommige O'pzichten verschillen en andere doelstellinjgen hebben, hierin komen zij overeen, dat godsdienst volgens hen lo'uter privaatzaak is, welke men van het staatkunidig levensteiTejia verre verwijderd moet houden, szwaar tegen 'n systeem, dat zij zelf Ihieb-'ben tedaoht, want ik geloof, d'at het in hun richting tooh wel ZJO Mgt, dajt men daar graag ziet, dat alles overhed'dsbouw wordt. Ik had echter liever gezien, dat het beleid zo was geregeld, dat er meer moigelij-kheid bestond voor de partikuliere bouw, dat men van overheidswege die partikuliere bouw veel meer zou stamuleren. Dat zou minder geld van de overheid eisen dan op het ogenblik het geval is, maar dam m; Oet men het ook zo doen, dat een partikuHer werkehjik een woning kan exploiteren. Gaat het echter zoals het op het ogenblik gaat, dan zie ik het aldus, dat van onze woningvoorraad Siteeds meer wordt af geknabbeld, want het is voor een partikulier een onmogehjkheid om onder de bestaande omstandigheden ©en woning in goede staat te houden en dan igaat tenslotte alles naar de overheid en wordt de situatie steeds en steeds moeilijker.

Mijnheer de Voorzitter! Ik heb er zoeven al iets van gezegd ons is verweten, dat wij altijd achteruit kijken. Gisteren heb ik op ©en andere plaats gezegd, dat in hgt^heden het verleden ligt en in het nu wat worden zal. Eki iuicterdaad, het is wel nodig, dat wij uit het verleden lessen trekken en dat wij nauwkeurig bezien wat het heden is, om te trachten daarnaar ons beleid te regelen. Ik wil mij niet aanmatigen, dat ik vooruit kan zien, want dat 'kan geen mens. Ik weet, dat de mens geroepen is, in' zijn veranitwoordeHjikheid, om de zaken Jot stand te brengen voorzover hij het kan zien en ik hoop, dat u en het kollege, onder uw leiding, door God begenadigd mogen worden met de gaven van hart en geest, welke nodig zijn om onze provincie te leidten, kon het zijn overeenkomstig Zijn Woord en Zijn getuigenis, tot welzijn van land en volk, tot - welzijn van ons dierbaar gewest. komende 'gevallen. Voor gegevens omtrent 'de twee rijksdelen overzee zal het, volgens hem, inderdaad nuttig zijn dat er een centraal punt is, dat deze verzamelt.

Verder verdient het nog vermelding, dat president Sodkamo in zijn jaarlijkse rede ter gelegerÉieid van de viering van de verklaring van de onaSiankelijkheid op 17 augustus weer een dreigement aan 'het adres van Nederland heeft laten horen, dat nog altijd tal van Nederlan'ders aan'gaat. Hij waarschuwde in dreigende taal, 'dat indien Nederland in de kwestie Nieuw-Guinea 'halsstarrig aan zijn standpunt blijft vasthouden, er „aan de geschiedenis van al 'het Nederlandse kapitaal, met inbegrip van dat in gemengde bedrijven, op Indische bodem een einde zal komen".

In zijn rede heeft de president zioh ook uitgelaten, en ook in nireigende zin, over de rol van 'het niet-Nederlandse kapitaal in Indonesië.

Daarvan zeide hij; „Dit zal zich moeten houden aan de eisen, die de repubHek heeft gesteld, en geen negatieve rol mogen .spelen. Als het niet-Nederlandse, buitenlandse kapitaal ekonomisch sabotage pleegt, of illegaal steun verleent aan de kontrarev'olutie, 'dan moet mien niet verrast zijn 'als het Indonesische •volk dat 'kapitaal 'Op dezelfde wijze behandelt als 'het Nederlandse kapitaal".

Deze dreigementen hebben ongetwijfeld m'oeten dienen om de Indonesiërs van •de slechte gang van zaken in hun land af te leiden. Deze afleiding is ook wel 'hard nodig, want het gaat thans bepaald heel slecht in Indonesië. De Indonesiër in de dessa hjdt gebrek, zelfs 'honger, en IQ het binnenland zijn tal van artikelen peperduur, 'onder meer de tejctiel waaraan schier niet te komen is. Men behoeft er 'dan ook niet aan te twijfelen, dat de woorden van president Soekamo mede 'hebben 'dienst m'Oeten doen om de binnenlandse spanningen, moeilijkheden en ellende wat in het vergeetboek bij het volk te 'bremgen, waarvoor ook de steeds door de president naar voren gebrachte kwestie van Nieuw-Guinea dienst moet doen.

Wat Nederland, Nederlanders en Nederlan'dse Indonesiërs betreft, dezen hebben in 'de loop 'der jaren sinds de soevereiniteitsoverdracht aan Soekamo en zijn regering al wat onrecht en onrechtva'ardige daden te verduren gehad. Daardoor werden aangegane overeenkomsten gescholden. 'Nederlandse bezittin'gen werden genaast zonder 'dat een redeHjke schadevergoeding werd gegeven. Vrijwel alle Ne-'derlanders werden 'uit Indonesië gebannen en daardoor bestaat et nog een ernstige spanning betreffende Nieuw-Guinea, dat uit die oorzaak in staat van verdediging gebracht en gehouden moet •worden. Hoe zeer 'hebben die personen zich toch schromelijk vergist, waaronder de toenmalige regering, die beweerden, 'dat indien de soevereiniteitsoverdracht eenmaal plaats 'gegrepen had, er een veel betere toestand tussen Nederland en Indonesië zou ontstaan dan er ooit geweest

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 1959

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 1959

De Banier | 8 Pagina's