Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar wij hebben deze schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht Godes zij en niet uit ons.

2 Korinthe 4 : 7

„Zien is nog geen hebben". Wie heeft deze gevleugelde woorden nooit eens horen uitspreken, soms door de mond van geoefende ohistenen.

„Zien" is een mogelijikheid voor de godsdienstige, ingetogen, meelevende kericmans; zulk één heeft soms veel , , Hdht" over het Woord, kan veel en vurig spreken uit een „beschouwelijke" godsdienst. Maar het zien gaat in zulke gevallen dan niet gepaard met de „hebbelijkheid" des geloofs, zodat dit zien niet kan en niet mag worden aangemerkt als een uiting van dat geloof, en dus niet een eigenschap van dat geloof, in de „dadelijkheid", vertegenwoordigt.

Zien, ja het is groot en rijk, en doet veel van zich hopen en wadhten, maar neen, zien is nog géén hebben.

Menig bekommerd christen mocht iets van de schoonheid en beminnenswaardigiheid van Koning Jezus zien. Met een oog des geloofs, dank zij de verlichtende genade van de Heilige Geest. Die Koning, sdhoon en zeer te loven, ontstaik hun hart toen in de vuurbrand der hefde. Maar zodra •wa.s het geloofslicht verdwenen en het geloofsoog gesloten, of alle vastigheid ontzonk aan de voeten en de zoete oefening werd wreed verstoord door de ervaring: zien is nog geen hebben.

Ik geloof dat de meeste lezers er dan ook niets op tegen hebben wanneer er van oudsher in onze 'kringen gesproken en onderscheiden wordt inzake „trappen des geestelijken levens", of „graden in de genade".

Om tot onze meditatietekst te komen, hierin beluisteren wij de kerk van de Heere Christus, bij monde van de apostel Paulus, getuigen van haar stelhge en onvervreemdbare aandeel aan een schat, die het mensdom meerder waard be­

hoort te zijn dan het fijnste goud op aarde.

„Wij hebben". .. . Deze uitspraak vloeit niet voort uit zelfbehagen of uit geestelijke overspanning van de boog des 'geloofs. Neen, in deze triomfantelijke woorden 'klinkt mede door 'de dank, de toon der aanbidding vanwege 'het onverdiende karakter van de ontvangen schat. En Paulus weet daarom zo 'hecht en vast van het 'bezi't van deze sohat, omdat des Heeren Geest met zijn geest dienaangaande getuigt.

„Wij hebben. ..." wortelt dus in het ware, zaligmakende, de zondaar geschonken geloof. Het heeft niets van doen met het er, op losse en verkeerde gronden, maar voor houdsn. Neen, het komt op uit de bearbeiding des Geestes, Die Pauhis had doen verstaan en doen wordfen als een „niets^hebber". Als een niets-nutter. Als één, die op al het zijne de dood moest leren schrijven, óm als een straatarme, onwaardige bedelaar aan Gods genadepoorten te kloppen, om een giftje van Zijn ontferming. En, o wonder! dat verwachte giftje bleek. . . . een grote sdhat, een onovertroffen bezit. Paulus, de niets-hebber en niets-nutter werd zo tot een (in het geloof!) nochtans allesbezittende.

En Paidus denkt niet van zichzelf, dat hij alléén maar deel aan deze schat heeft verkregen. Hij is niet als een jaloers kind, dat zegt: alles van mij en voor mij. Neen, iedereen kon zalig worden toen hij zeU de „voornaamste der zondaren" voor God modht wordten. Toen was het voor hem een onmogehjkheid, en door die onmogelijkheid heen werd zijn ziel gered van de dood, zijn oog van tranen en zijn voet van aanstoot tegen de schemerende bergen van het naderend Godsgerioht. Maar dan is Paulus ook — mede vanwege zijn apostelsohap — vervuld met de wens en bede om aan allen het Evangelie te verkondigen, „opdat hij er enigen behoudten zou". Ja, het was zijn wens en bede jegens de Thessalonicensen, om een iegelijk van hen rechtvaardig voor God te mogen stellen.

„Wij hebben...." Genade maakt mededselzaam. De genadeschat, aan Paulus geschonken, doet hem ziöh verlustigen in de Heere — dat is persoonlijk van de grootste bete'kenis — maar deze schat drijft hem ook uit tot de anderen — dat is Paulus' ambtelijke opdracht. Paulus' schat heeft dus een meer persoonlijke en een meer ambtehjke zijde. Persoon en ambt vormen bij 'hem niet een schrille tegenstelling. Hij draagt niet over zijn dhristenjas nog een bepaald ambtehjk gewaad. Neen, het is dezelfde Paulus, die als christen èn als apostel getuigt van de ontvangen sohat, en tegeHj'k deze sohat aanprijst aan anderen.

Welke schat zou Paulus bedoelen? Ik sprak in het 'bovenstaan de al van „genade"-sohat. Daarmee is dan wel het onverdiende van deze sdhat aangeweaen, maar toch nog niet nader bepaald waarin deze schat bestaat. Eén gedachte kunt ge direkt al wel van u wijzen: het betreft hier geen aardse, geen vergankehjke, geen waardeloze schat, aangemerkt in het licht der eeuwigheid. Neen, deze sohat heeft niet de minste bekoiing voor de materialistisch ingestelde moderne mens, die zijn ziel - o zo leeg, zo léég, zo in-ledig van God en Goddelijke zaken - vergaapt aan het klatergoud, dat de wereld biedt. Deze sohat is ook al niet in trek bij mensen, die zich tevreden stellen met het imitatie-igoud des geloofs, van het tijdgeloof en van het wóndergeloof. Zij zijn immers al rij'k en verrijkt en hebben nergens gebrek aan. Maar. ... zij leerden dan ook nog nooit de Heere in Zijn heilig recht toestemmen en toevallen, 'dat zij waren ellendig, arm, naakt en blind.

Om te weten welke deze door Paulus bedoelde schat kan zijn, lezen we het vers, dat vlak aan onze tekst voorafgaat, namelijk 'het zesde vers van 2 Korinthe 4: „Want God, Die gezegd 'heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods, 'in het aangezicht van Jezus Christus.

De schat is: kennis Gods, de Drieënige: de liefde des Vaders, de genade des Zoons en de werkingen des Heüigen Geestes.

St.-Maartensdijk.

Ds. J. v. d. Haar

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 september 1959

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 september 1959

De Banier | 8 Pagina's