De woningbouw

Minister J. van Aartsen wü zijn woningbouwbeleid geleidelijk richten op meer normale omstandigheden.

Daartoe zal hij, naast het zo mogelijk treffen van maatregelen, welke leiden tot verlaging van bouwkosten, door huuraanpassingen de afstand tussen het peil der huidige vraaghuren en de hoogte van een op vrije markt te ver\yachten ovenwiohtshuren trachten te overbruggen.

Het gevolg zal zijn een vermindering van de woningbouwsubsidies en dus van de rijksuitgaven.

Dit deelt de minister mede in zijn toelichting op de nieuwe begroting van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid. De minister streeft er naar de partikuhere woningbouw in sterkere mate te richten op de (bouw van arbeiders-en goedkope middenstandswoningen.

In 1959 zal het aantal voltooide woningen zich in de buurt van 80.000 bevinden.

In 1960 zullen voor ten hoogste 37.500 woningwetwoningen (vorig jaar 40.000) rijks voorschotten worden toegezegd, tot een maximumbedrag van ƒ 650 mOjoen. Het bedrag aan rijkssubsidies, voor de woningbouw uit te keren in 1960, wordt geraamd op ƒ 429.6 miljoen. Daarvan is bestemd voor woningwetwoningen ƒ 154 miljoen, voor premiewoningen ƒ 200 miljoen, en voor op andere wijze dan met premie gesubsidieerde partikuliere wo­ ningen ƒ 75.6 müjoen. Bij deze bedragen is geen rekening gehouden met een vermindering, voortvloeiende uit de komende huurverhoging met totaal ƒ 50.5 miljoen.

Het bouw-en aankoopprogramma voor de jaren 1959 en 1960 geeft een stijging te zien van ongeveer ƒ 54 miljoen, waarvan ƒ 21 miljoen voor de onderwijssektor.

Voorts heeft een hoger bedrag van ƒ 15 miljoen betrekking op nieuwe stenen woningen van permanent karakter voor de huisvesting van Ambonezen. Sinds 1957 heeft het peil der bouwkosten zich gunstig ontwikkeld, in zover dat het nu tot einde 1958 zich nadien gestabiliseerd heeft.

Door een doeltreffende regulering der bouwkapiciteit, hoopt de regering iets te kurmen bijdragen dat de bouwkosten niet opnieuw zullen stijgen.

De verschmving van de overheidsbouw naar de partikuliere komt tot uitdrukking in de verruiming door minister van Aartsen van het aantal der premiewoningen en die van de vrije sektor van 40.000 in 1959 tot 42.500 in 1960, en de vermindering van de woningwetbouw van 40.000 in 1950 tot 37.500 in 1960.

Het wetsvoorstel tot huurverhoging met 20 procent met ingang van 1 april 1960 kan volgens de minister spoedig tegemoet worden gezien.

Op het gebied van de nationale ruimtelijke ordening blijft volgens minister van Aartsen het streven gericht op het bevorderen van oplossingen üi het belang van Nederland als geheel.

De te dien aanzien bestaande vraagstukken koncentreren zioh om de voortgaande sterke groei van de randstad Holland en de ontwikkelingsmogehjkheden voor landstreken buiten het Vk'esten.

Het rapport van de werkkommissie Westen des lands is in studie.

Over de ontwikkelingsplannen van gebieden buiten het westen is allerwege een intensief overleg gaande met de provincies. Bijzondere aandacht wordt hierbij opgeëist voor een aantal streken met ernstige strukturele vraagstukken, in het bijzonder in het noorden des lands.

Het uitbrengen van een samenvattende nota over de ruimtelijke ordening, ter voldoening aan de op 11 december 1957 door de Tweede Kamer aangenomen motie Andriesssn, is door de regeringskrisis en de kabinetswissehngen uiteraard vertraagd. De minister hoopt een spoedige afdoening daarvan te kunnen bevorderen.

De ramingen van het ontwerp begroting voor de rijksgebouwendienst geven een belangrijke toeneming te zien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen