Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLXxxvm.

Kamerverkiezing van 1856 voor Groen teleurstellend. Door de koning om advies gevraagd. Ministerie-van HaU afgetreden. Mr. v. d. Brugghen kabinetsformateur.

In wat voorafging hebben wij er bij stil gestaan, dat Mr. Groen van Prinsterer een tegenstander was van het tweede, liooT minister van Reenen inigedien-de, wetsontwerp inzake het onderwijs; voorts, dat verscheidenen van zijn vrien^ den hem hierin bijvielen; dat in tal van adressen het betreffende wetsontwerp ten sterlcste bestreden werd, dat Groen in de Kamer een voorstel indiende waarin verzocht werd, door een kommissie uit de Kamer een verslag van de ingekomen adressen te laten maken, welk voorstel met 47 tegen 9 stemmen verworpen werd en dat Groen zich bij het naderen der Kamerverkiezingen van 1856 met een achttal blaadijes tot de kiezers richtte, waarin hij al evenzeer de onderwijskwestie behanidelde met het oog op het aanhangige wetsontwerp, dat, zoals Groen schreef, aan de Nederlandse natie het juk ener godsdienstloze of erger dan godsdienstloze voLksschool oplegde.

De uitslag dezer verkiezin^n was voor Groen helaas een tegenvaller, want hij werd in het distrikt Den Haag, waarvoor hij zitting had, niet herkozen. Dit was voor Groen een grote teleurstelling, daar hij verwacht had, dat er onder de kiezers zulk een onbedwingbare tegenstand zou zijn ontstaan, dat de stelling, dat Nederland staatsrechtelijk geen christe-Bjke natie zou zijn, zou moeten worden prijsgegeven. Was Groen alzo voor Den Haag niet herkozen, toch kwam hij in datzelfde jaar (1856) weer in de Kamer door een naverkiezing in het distrikt Leiden. Zijn aktie tegen de wet bleek tenslotte ook niet zonder vrucht te ssijn geweest, want hoewel de uitslag der verkiezing voor de konservatieven, waartoe minister van Hall behoorde, allerminst ongunstig was geweest, trad het ministerie-van Hall toch af. Dit vond wel voomameHjk zijn oorzaak in het feit, dat de koning, gezien de talrijke bezwaren, welke tegen het wetsontwerp inzake het onderwijs waren ingebracht, bij herhaling verklaarde, dat hij aan zulk een wet zijn goedkeuring niet zou kunnen schenken. Het ministerie-van Hall bood dleswege zijn ontslag aan, dat door de koning werd aanvaard.

Korte tijd hiervoor, toen het aftreden van het ministerie reedis^ te voorzien was, had de koning aan Groen advies gevraagd over de oplossing van de dreigende krisis. Dat Groen hierover geraadpleegd werd, is te begrijpen, daar de kritieke toestand feitelijk een gevolg was van de aktie door Groen en de zijnen tegen het wetsontwerp inzake het onderwijs gevoerd. Groen heeft kort daarop zijn advies uitgebracht. Inzake het onderwijs luidde dit als volgt; „In de regeling van het lager onderwijs worde niet belet het oprichten van openbare scholen, waar door afzondering van Israëlieten en roomsen, de protestant, gelijk ook de wetgever van 1806 gewild heeft, in de gelegenheid zij tot het behjden van de Zaligmaker, tot het gebruiken van Godis Woorf, tot het vermelden van datgene, waarin de kracht en kern der geschiedenis van uw en ook van zijn vaderen openbaar is".

Vervolgens raadde Groen de koning aan om niet te spoedig tot het intrekken van het wetsontwei-p over te gaan. Hij achtte het gewenst, dat eerst de Tweede Kamer er zich over zou uitspreken en aldus de gelegenheid zou krijgen te laten uitkomen, dat het ontwerp in strijd was met het verlangen, het recht en de behoefte van het merendeel der christe-Ujk-protestantse bevolking. Zou de Tweede Kamer het ontwerp echter aannemen, dan kon de koning het intrekken, voordat het bij de Eerste Kamer werd ingediend'.

Naast het schriftelijk verzoek om advies aan Groen, zijn hem blijkbaar ook verü-ouwelijke, mondelinge vi-agen van de zijde van het hof gedaan, namelijk deze, of hij eventueel een ministerportefeuille aanvaarden wilde. Groen heeft althans in een afzonderhjke missive hierop geantwoord.

Dit antwoord was zeer voorzichtig gesteld. Het behelsde geen direkte weigering, maar wel bedenkingen, wat voor de hand: hgt, dlaar de macht zijner tegenstanders zo groot was, dat het schier onnaogeUjk voor hem was om te kunnen regeren. Hij schreef onder meer, dat hij alleen dan niet langer zou aarzelen, als hij, door de samenloop der omstandigheden, de overtuiging verkreeg, dat, op de voorgestelde wet, voor hem welslagen niet onmogelijk en dus het weigeren van medewerking niet verantwoordelijk zou zijn.

Groen heeft dus niet geweigerd minister te fworden. Hij zou een opdracht onder zekere voorwaarden hebben aanvaard, temeer, toen hem bekend werd, dat de koning het met hem in de zaak van het onderwijs eens was. Desniettemin werd Groens antwoord als ^een weigering opgevat. In een stuk, dat aan Groens advies was toegevoegd, werd vermeld, „dat de steller huiverde om de taak op zich te nemen. Waartoe, bij eventuele aftreding van het Ministerie hij in de eerste plaats kon geroepen worden". Hierop volgde nog een kon-Idusie, waardoor aan Groen beslist onrecht werd aangedaan. Deze konklusie tooh luidde: , , Zonderling genoeg scheen de staatsman terug te deinzen voor de praktische oplossing van het door hem in woord en geschrift sedert jaren behandelde vraagstuk". Deze konMusie behelst ongetwijfeld een zekere kritiek op Groen. De steller er van wilde er mede zeggen: Groen heeft altijd zo geijverd voor de schoolkwestie, maar nu het er op aan kwam deze kwestie als minister tot een goede oplossing te brengen, deinsde hij er voor terug.

Een dergelijke soort kritiek is wel goedkoop, maar allesbehalve billijk. Groen had voor het ministerschap zonder enige twijfel de nodige kapaciteiten. Om echter de door hem voorgestane beginselen inzake het onderwijs te kimnen doorvoeren, had 'hij over eert meerderheid in de volksvertegenwoordiging moeten 'kunnen beschikl'ten en daar was het ver vandaan. En aangezien Groen er niet de persoon naar was om te schipperen, is het zeer goed te verstaan, dat bij hem tegen het ministensohap zeer ernstige bezwaren bestonden. Eerst wanneer hem gebleken zou zijn, dat hem de nodige steun 'ZOU wondlen verleend, zou hij zioh er voor gegeven hebben als minister-president op te treden.

Zoals reeds opgemerkt, werd Groens antwoord als een weigering aangemerkt, zodat hem geen opdracht werd gegeven een ministerie te vormen. Een ander werd door de koning daartoe aangezocht, namelijk Mr. v. d. Brugghen, die ook tot de antirevolutionaire of christelijk-historisohe richting gerekend w^erd, maar van wie bekend was, dat hij het inzake de onderwijskwestie niet met Groen in alles eens was en ook in ander opzicht van Groen verschilde.

Voordat wij op één en ander nader ingaan, willen 'wij eerst iets mededelen over die levensloop van Mr. v. d. Brugghen, omdat zijn naam zo nauw verbonden is aan de onderwijswet van 1857, welke Groen zuUc een uitermate grote teleurstelling bezorgde en oorzaak werd, dat Groen ontslag nam als lid der Kamer

Mr. v. d. Brugghen dan werd te Nijmegen geboren op 6 augustus 1804, bezocht te Nijmegen de Latijnse school, waar hij zich in het Latijn en Grieks bekwaamde, om daarna naar de akademie te Leiden te gaan, waar destijds ook de jeugdige Groen van Prinsterer, die drie jaar ouder was, studeerde. Zij hebben elkaar in Leiden wel gekend, maar tot een bepaalde vriendschap 'kwam het niet. Na zijn studie kwam ook Van der Brugghen onder invloed van het Reveil, wat oorzaak werd, dat hij nader in kontakt kwam met Mr. Groen van Prinsterer. Zo tekende hij ook onder het adft-es der „Zeven Haagse Heren" van 1842, dat door Groen was opgesteld en gericht was aan de Synode der Ned. Herv. Kerk. In tegenstelling met Groen bleelc Van der Brugghen echter niet zoveel op te hebben met een belijdenis m. de zin van bindende formulieren. Wel was ook hij aanvan'kehjk 'n tegens-tander geworden van de zogenaamde gemengde school, dat wil zeggen van de school zonder godsdienstig karakter. Bekend is voorts, dat hij een zeer werkzaam aandeel heeft gehad in de stichting van de bijzondere scholen op de Klokkenberg.

gewenste hogere garantieniveau van de producenten op de lichtere gronden.

4. Een bijslag per hektare fabrieksaardappelen voor veenkoloniale en daarmede gelijk te stellen ^bedrijven ter overbrugging van het verschil tussen het verwezenlijkte prijsniveau en het gewenste garantieniveau voor fabrieksaardappelen. Teneinde te voorkomen dat als gevolg van belangrijke verschillen in de grootte der per hektare voedergraan en per hektare fabrieksaardappelen te verlenen produktiebijslagen het 'bouwplan zich in een minder gewenste richting ontwikkelt, dient een koördinatie van deze bijslagregelingen ernstig overwogen te worden. 5. Een minimurngarantieprijs vc^ een nader te bepalen gegarandeerd kwa» 'nam melk, te verwezenlijken via esn bijslag per eenheid produkt gelijk aan het verschil tussen de via de markt verwezenlijkte Ofibrengprijs en de garantieprijs, berekend over de gegarandeerde hoeveelheid. Binnen het kader van deze garantieregeling zal een verrekenprijs voor de voor de 'konsumptiedoeleinden bestemde melk worden vastgesteld, waarin boven de garantieprijs een redelijk te achten winstmarge zal worden opgenomen.

6. In het kader van een 'bijzondere garantieregeling voor de varkenssektor zal jaarlijks een aan een maximum gebonden bedrag zo nodig beschikbaar worden gesteld ten behoeve van het voeren van een op stabilisatie van de marktverhoudingen gericht marktordenend beleid.

In het tot nu toe gevoerde garantiebeleid is het niveau van de garantieprijzen in het algemeen bepaald door de hoogte van de door het L.E.I. berekende genormaliseerde kostprijzen. De minister is van mening, dat in het in de toekomst te voeren garantiebeleid het niveau der garantieprij25en in minder sterke mate gekoppeld dient te worden aan de berekende kostprijzen.

Herziening van het garantieniveau zal bij verhoging van de arbeidslonen over het algemeen niet plaats vinden. Over de bedenkingen van het Landbouwschap jegens minder stringente koppeling vam garanties en kostprijzen van het L.E.I. zal nader worden gepraat. De minister handhaaft echter zijn voornemen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1959

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1959

De Banier | 8 Pagina's