Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXC.

Opdracht aan Van der Brugghen tot kabinetsfonnateur. Bespreking tussen Van der Brugghen en Groen te Oud-Wassenaar. Misverstaiideii.

In hetgeen voorafging hebben wij getracht duidelijk te maken, waarin het verschil tussen Mr. Groen van Prinsterer en Mr. van der Brugghen ten aanzien van het onderwijs bestond. Dit kwam in het kort gezegd hierop neer, dat Groen voorstond, dat de openbare school bij de wet, dus door de overheid, naar de gezindten gesphtst behoorde te worden, zodat er zou komen een openbare protestants-christelijke school, een openbare rooms-katholieke school en een openbare school voor de Joden. Van der Brugghen wilde dit echter niet. In een brief, gedateerd 13 oktober 1854, schreef hij dienaangaande aan Groen; , , Bij mij staat het vast, dat een openbare gezindheidsschool, als regel, niet mogelijk, maar ook niet wenselijk is. Kan dat niet, dan blijft er, indien ik wél zie, niets anders over dan, als regel, een niet-gezindheids openbare school, en dat is, in de regel, een godsdienstloze school, schoon exception (uitzonderingen) zeer mogelijk zijn. En dan kan daarnaast alléén mogelijk zijn een fakultatieve openbare gezindheidssohool. Maar dat fakultatieve brengt juist mede, dat zij niet kan (en ook niet moet) opgedrongen worden!"

Uit deze passages, ontleend aan genoemde brief, blijkt overduidelijk, dat het volgens Van der Brugghen niet slechts ondoenlijk was de vergrmning tot fakultatieve splitsing naar de gezindheden bij de wet vast te leggen, maar ook dat dit niet behoorde gedaan te worden. Groen heeft alzo geweten, dat Van der Brugghen het inzalce de kwestie der wettelijke fakultatieve splitsing niet met hem eens was. Gezien het standpunt van Van der Brugghen behoeft het dus niet zo zeer te verwonderen, dat in 1857 onder het ministerie-van der Brugghen, waarin Van der Brugglien als minister van Justitie optrad, een onderwijswet werd ingediend, welke rechtstreeks inging tegen wat Groen voorstond.

Niet Groen toch, maar aan Van der Brugghen werd de opdracht verleend tot het formeren van een ministerie. Wij wezen er reeds op, dat Groen wel om advies is gevraagd, maar dat zijn antwoord als een weigering werd aangemerkt. Vooral ook zijn niet herverkiezing in het distrikt 's-Gravenhage schijnt de koning tot het besluit geibracht te' hebben om Groen los te laten en Van der Bi-ugghen aan te zoeken. Deze had aanvankelijk ook bezwaren. Hij gaf de koning te kennen, dat hij geen kans zag een levensvatbaar kabinet in het leven te roepen, zowel vanwege de tegenstand der liberalen onder Thorbecke als vanwege Groen. Daarom stelde hij er prijs op eerst met Groen een bespreking te höbben teneinde hem te polsen over het bieden van steun aan een door hem te formeren kabinet. De koning (Willem III) vond dit goed en zo had er op 15 juni 1856 op het buitenverblijf van Groen-te Oud-Wassenaar een samenkomst plaats tussen hem en Van der Brugghen. Tot verheldering heeft deze bespreking echter allerminst geleid. Integendeel, ze werd oorzaak van veel misverstand en is het begin geweest van een verwijdering tussen twee personen, die eerst zeer bevriend met elkaar waren. Was Van der Brugghen openhartiger tegen Groen geweest door ronduit te zeggen wat in zijn voornemen lag, dan zou er van misverstanden nimmer sprake hebben kunnen zijn. Aan die rondheid en openheid ontbrak het echter bij Van der Brugghen ten enenmale. Toen zij anderhalf uur met elkaar gesproken hadden, wist Groen nog niet wat Van der Brugghen wilde doen. In zijn geschrift, getiteld: „Hoe de onderwijswet van 1857 tot stand kwam", schrijft Groen dienaangaande, dat het hem onder Van der Brugghen's nevelachtige breedsprakigheid, zelfs in anderhalf uur niet gelukte omtrent voornemen en gedragslijn iets hoegenaamd te ontdekken. IXiidelijk was slechts dit ene: dat hij Groens ondersteuning verlangde en tegenstand voorzag. Groen heeft hem hierop herhaaldelijk ten antwoord gegeven, dat hij van zijn bereidvaardige medewerking zeker kon zijn, wanneer hij naar de hem bekende, door Groen voorgestane beginselen zou handelen. Deed hij dit echter niet, aldus heeft Groen hem gezegd, dan kon hij geen lijdelijkheid verwachten.

Niettegenstaande dit duidelijke antwoord ging hij, naar later door hem verklaard is, weg met de gedachte, dat hij van Groen geen ernstige bestrijding te duchten zou hebben. Van zijn kant verkeerde Groen stellig in de mening, dat Van der Brugghen rekening zou houden met zijn wensen en die van hen, die tegen het ontwerp-van Reenen geadresseerd hadden. Dit blijkt wel zeer duidelijk uit een brief, welke Groen later aan Van der Brugghen schreef, waarin onder meer voorkomt, dat hij nooit had kunnen vermoeden, dat door Van der Brugghen gedacht werd aan bestendigen van de gemengde school als beginsel, aan opdringen ener christelijk-gemengde school als regel voor allen, aan een christeHjkheid zondei-Bijbel en zonder enig leerbegrip.

Ook deze passages uit Groens brief aan Van der Brugghen leveren het bewijs, dat Van der IBrugghen zich bij zijn bezoek aan Groen niet heeft uitgelaten over wat hij van plan was inzake het onderwijs te gaan doen. Blijkbaar was het hem alleen er om te doen zich vooraf van de steun van Groen te verzekeren. Zoals boven reeds vermeld, heeft Groen zijn steun niet onvoorwaardelijk toegezegd. Daartoe was Groen veel te voorzichtig. Hoe zou het ook mogelijk geweest zijn voor Groen tevoren zijn steun toe te zeggen, terwijl hij niet wist waarmede Van der Brugghen voor de dag zou komen wanneer hij de opdracht zou aannemen.

Dit werd inderdaad door hem gedaan. Hij aanvaardde de hem door de koning gegeven opdracht en formeerde een kabinet, dat 1 juli 1856 optrad en tot 18 maart 1858, dus nog niet eens tenvolle twee jaar, aan het bewind.bleef.

Het duurde maar heel kort toen aan Groen de eerste teleurstelling reeds werd bereid. De 5e juli 1856 toch, dus toen het kabinet pas vijf dagen bestond, werd de zitting der Kamer gesloten en daarbij door de minister van Binnenlandse Zaken, dr. Simons, een sluitingsrede uitgesproken, waarin hij onder meer zeide: „De koning, getroffen door de gemoedsbezwaren van vele zijner onderdanen, verlangt, dat een middel gezocht worde om deze gewichtige zaak in dier voege te regelen, dat niemands geweten worde gekwetst, zonder af te wijken van het beginsel der gemengde school, waaraan sedert 1806 de natie gehecht is".

Het zal duidelijk zijn, dat juist in dïe laatste zinsnede voor Groen de teleurstelling lag. Jaren aaneen toch vs'aren hij en Van der Brugghen tegen de g»mengde school opgetrokken en nu werd een regeling aangekondigd, waarin het beginsel der gemengde school officiële sanktie zou verkrijgen in plaats dat er mede gebroken werd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 1959

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 1959

De Banier | 8 Pagina's