Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXCV.

Steeds verdere verwijdering tussen. Van der Brugghen en Mr. Groen van Prinsterer. Indiening wetsontwerp inzake het lager onderwijs — februari 1857. Sterk verzet tegen dit ontwerp zelfs van ethische zijde.

In het vorige stuk hebben wij er op gewezen, dat bij de behandehn'g van de begroting van Binnenlandse Zaken, waaronder de zaken betreffende het onderwijs omstreeks 1857 ressorteerden, de breuk tussen Mr. Groen van Prinsterer en minister van 'der Brugghen wel zeer duidelijk aan het hcht kwam. Toen tooh 'kwam uit, dat Van der Brugghen zich steeds meer van Groen verwijderde en al dichter naderde tot de liberale leider Thorbeoke. Dat vormt dus wel een sdhriUe tegenS'teUin'g met de houding vaij Van der Brugghen in 1854. Het kiesdistrikt Zwolle 'had toen namelijk Groen laten vallen door hem 'bij de periodieke Kamerverkiezingen van dat jaar niet te herkiezen, wat voor verscheidene personen aanleiding was Groen 'hierover hun leedwezen te betuigen. Da Costa deed dit, doch ook Mr. van 'der Brugghen, die zelf trouwens ook niet herkozen was. De laatstgenoemde nu schreef aan Groen in een brief van 15 jimi 1854: „Indien iets mij spijt, dan is het 'geen deel meer te kunnen hebben aan de eer en de smaad en de nederlagen der anti-revolutionairen".

In een tweede brief van 22 juni 1854 liet Van der Brugghen zich tegenover Groen over diens niet-herverkiezinig als volgt uit: „Maar ik kondoleer, bovenal, net arme vaderland, dat voor u, in zijn raadszaal, geen plaats heeft! Nu, hetgeen door de mensen ten kwade gedacht is, moge door de Heer (Van der Brugghen schreef dus niet Heere) 'genadig ten 'goede worden gekeerd. Het is mis­ schien 'goed, dat men u, 'door een gemis, beter lere waarderen.

Nauwelijks echter waren drie jaren verlopen of Van der Brugghen brak als minister met zijn anti-revolutionair verleden. In plaats van aan Groens wens tegemoet te komen, viel hij hem af en sprak en handelde hij inzake het zo gewichtige vraagstuk van het onderwijs 'geheel in de geest der liberalen! Het behoeft niet te verwonderen, dat dit voor Groen een zeer harde slag is 'geweest. Van der Brugghen had toch ztJke hoge verwachtingen bij hem opgewekt, toen hij zich als een 'besliste tegenstander had geopenbaard van een openbare, gemengde school waar een algemeen christendom werd voorgestaan zonder de Bijbel, het Woord van God. In 1854 'had hij bijvoorbeeld aangaande zulk een school onder meer gezegd: , , Men heeft zich voorgesteld de mogelijkheid van de invoering van een algemeen christendom voor de school. Ik erken, dat denkbeeld heeft iets liefeUj'ks. Het verwondert mij ook geenszins, dat edele gemoederen daarmee zijn ingenomen. En desniettemin is het een hersenschim. En waarom? Omdat het in weerspraak is met 'het wezen van het christendom. zelf".

In 1857 echter kwam het ministerie, waarvan Van der Brugghen ministerpresident was, met een schoolwet, waarin juist het onderwerp op de grondslag van een algemeen christendom zonder de Bijbel voorgesteld werd! Het wetsontwerp werd in februari 1857 bij de Kamer ingediend. De inhoud er van kwam vrijwel gdieel overeen met de wet van 1854, waartegen Van der Brugghen destijds zijn stem verheven had en •was ook nagenoeg gehjk aan het wetsontwerp van 1856 van minister van Reenen, waartegen tienduizenden in tal van adressen en in het petitionnement-Heldring hadden geprotesteerd. Ja, nog erger was dit wetsontwerp van 1857 zelfs, aangezien er in bepaald 'werd, dat de openbare school ook tot christe-'hjke deugden moest opleiden, natuiuhjk zonder erkenning van Christus en zonder Gods Woord.

Van een tegemoetkomen aan de gemoedsbezwaren zijner onderdanen, zoals door de Konui'g in de Troonrede was toegezegd, was dus geen sprake, daar die gemoedsbezwaren juist tegen de gemengde school gerezen •waren. Aan de wens van Groen aangaande fakultatieve splitsing, dus een sp'Iitsing naar de gezindten was alzo niet voldaan. De openbare school moest volgens het voorstel der regering absoluut neutraal zijn. Haar karakter mocht niet afhangen van de godsdienstige gezindheid der bevolking. Voorts bevatte dit wetsontwerp de bepaling, dat daar waar er gods'dienstige bezwaren bestonden tegen het bezoeken van 'de openbare school en deze na een zorgvuldig onderzoek niet uit de weg geruimd 'konden worden, hieraan tegemoet 'gekomen zou kunnen worden door het oprichten van een bijzondere school, waaraan rij'kssubsidie zou kunnen verleend, wat dan bij de wet zou moeten geschieden. Deze subsidie^bepaling werd edhter al heel spoedig bij amendement uit het ontwerp verwijderd, waarin Van der Brugghen berustte. Hij vond hierin alzo geen aanleiding om zijn onts'lag aan de Koning aan te bieden.

Het behoeft niet te verwonderen, dat er tegen dit •wetsontwerp sterk verzet in het land rees. Inzonderheid waren de voorstanders van het christehjk onderwijs er zeer door teleurgesteld. Mr. Groen van Prinsterer zette zijn bezwaren er tegen •uiteen in een vijftal vlugschriften, die werden "uitgebreid tot een boekwerk van 210 bladzijden onder de titel: „Over het ontwerp van wet op het lager onderwijs", waarin hij onder meer voorspelde, dat het voorgespiegelde subsidie noch voor uitvoering, noch zelfs voor aaimeminCT vatbaar was. Ook o een achttal predikanten, onder wie Ds. L. J. van Ehijn en Ds. J. J. van Toorenenbergen, zond een adres aan de Tweede Kamer met het verzoek om fakultatieve splitsing. Ds. Heldring daarentegen zwaaide in die tijd geheel om. Had hij voorheen, in 1856, nog aan de zijde van Groen gestaan en met hem fakultatieve splitsing der openbare school bepleit in een adres, dat naar hem het adres-Heldring werd genoemd, in 1857 koos hij partij voor Van der Brugghen en diens wetsontwerp. De zo even 'genoemde Ds. van Rhijn vond hierin zelfs aanleiding om aan het adres van Ds. Heldring een open brief te richten. Eerst later keerde Ds. Heldring van de dwaling zijns weegs terug. Dit was in 1860. Toen zag hij in, dat de wet van het ministerie-van der Bruigshen tot heilloze konsekwenties voerde. Vanaf 1860 schaarde hij zich dan ook weer aan de zijde van Groen.

Ging Ds. Heldrüi'g dus aanvankelijk met Van der Brugghen mede, de voorman der ethische richting. Ds. Chantepie de la Saussaye, deed dit niet. In het blad „Ernst en Vrede" noemde hij het wetsontwerp teleurstellend, waarover Groen aan Da Costa zijn voldoening het bhjken.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 januari 1960

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 januari 1960

De Banier | 8 Pagina's