Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting  van Verkeer en Waterstaat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Verkeer en Waterstaat

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van de heer Kodde

Voordat met de 'behandeling van bovengenoemde begroting begonnen werd, werd er eerst nog vrij langdurig gesproken over het al of niet uitstellen van het ibehandelen der nota inzake het afsluiten, eventueel dijkversterking, van de Lauwerszee. Namens de vaste kommissie voor Verkeer en Waterstaat stelde de voorzitter de2»r kommissie, de heer Maenen (K.V.P.) namelijk voor, deze nota niet nu te behandelen, maar op een later tijdstip, doch in elk geval vóór het zomerreces der Kamer. Dit voorstel werd gedaan naar aanleiding van de mededelkiE; van minister Korthals, dat de regering op dit ogenblik nog geen beslissing inzake de kwestie van de Lauwerszee kon nemen. Zij verklaarde dit pas over enige tijd te kunnen doen, daar er nog meer werken op uitvoering wachten, zodat met het oog op de financiële gevolgen geen overijlde beslissing kon genomen - worden. Daar deze verklaring van de minister in de noordelijke provinciën grote ontstemming had verwekt, omdat men aldaar maar al te zeer vreest, zoaLs ook in het adres van Gedeputeerde Staten van Friesland aan de Kamer werd vermeld, dat van uitstel afstel zal komen, had er een tamelijk breedvoerige diskussie over het voorstel der vaste kommissie plaats.

Het slot hiervan was, dat dit voorstel in stemming werd gebracht, wat tot resultaat had, dat het met 81 tegen 52 stemmen werd aangenomen. Hiennede was tevens de behandeling van de op deze kwestie betrekking hebbende motie-Burger, welke reeds bij de Algemene Beschouwingen over de Rijksbegroting in het laatst van september 1959 was ingediend, doch waarvan de behandeling was verzet naar de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat, uitgesteld. De Kamerleden der S.G.P. stemden tegen het voorstel der vaste kommissie, daar aj het beter achtten de nota en de motie nu reeds te behandelen, opdat de regering dan zou weten hoe de Kamer over de inderdaad voor de noordelijke provinciën van ons land (Fries'land en Groningen) zo uiterst belangrijke kwestie denkt en aan welk plan zij de voorkeur geeft. Al werd het voorstel der vaste kommissie aangenomen, zodat de nota zelf niet in behandeling kwam, kon dit echter niet verhinderen, dat bij de behandeling dezer begroting de kwestie van de afsluiting der Lauwerszee toch ter sprake werd gebracht. Ook de heer Kodde deed dit namens de fraktie der S.G.P. in een rede, waarin nog verscheidene andere waterstaats-en verkeersvraagstukken aangesneden werden.

De heer Kodde sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Nu wij deze begroting in tegenstelling met de vorige begroting niet met een tijdelijk Kabinet behandelen, is er aanleiding over sommige punten wat uitvoeriger te spreken dan wij de vorige maal hebben gedaan. Daarom wil ik nu opnieuw spreken over de taak van de overheid inzake de

zondagsheiliging

en over de daaruit voor haar voortvloeiende taak ten opzichte van de zondagsrust.

Het is mij l> ekend, dat over de taak va; de overheid te dien opzichte verschil van mening bestaat, niet alleen bij overheidspersonen en bestuurskolleges, maar ook bij anderen. Velerlei motief wordt aangevoerd om toch maar aan de eis, die God in Zijn gebod stelt, te ontkomen. Ook wordt wel gesteld, dat de heiliging niet kan worden opgelegd, en daaruit wordt de konklusie getrokken, dat de overheid zich dan maar voor een deel of geheel moet onthouden. Al stem ik toe, dat slechts de liefde tot God en de naaste tot de ware beleving van Gods wet kan leiden, nochtans ontheft dat de overheid niet van haar taak, de heiliging van Gods dag te bevorderen en hetgeen de ontheiliging in de hand werkt tegen te gaan.

Calvijn dacht er wel anders over, zoals uit zijn Institutie, hoofdstuk 20, $ 9, blijkt.

Onze verantwoordelijkheid eist, en het ^belang van ons volk vordert, dat wij, al is dat voortdurend gedaan, ook nu weer er op aandringen de

openbare middelen van vervoer

op zondag stil te leggen en de binnenvaart te verbieden te varen op die dag. In noodgevallen zullen uitzonderingen moeten worden toegestaan, maar het mag niet zo zijn, dat regel is, wat in noodgevallen mag en moet.

De overheid zal door het stilleggen van de arbeid handelen naar Gods gebod en velen zullen worden ontheven van arbeid op de dag des Heeren, waarmede ook een groot sociaal belang zal zijn gediend.

Een andere zaak is de uitvoering van werken en het verlenen van bijdragen voor werken, die anderen uitvoeren.

Het heeft mijn aandacht getrokken, dat de werken, welke verleden jaar te Vlissingen zijn tot stand gebracht, geleden hebben van een — toch zeker niet onder zeer ongustige omstandigheden — wat woelige zee. Het was toch laag water, het was een storm van korte duur en toch zijn er besohadigingen ontstaan.

Zeker wü ik niet stellen, dat wij, met onze menselijke kracht en kermis, iets zullen kunnen maken, dat de kracht, door Gods bestuur in de golven gelegd, zal kunnen weerstaan, maar het doet toch wel

ourustbaneud

aan, als bhjkt, dat zeeweringen, die men meende op een andere wijze goed te kunnen maken, onder de genoemde omstandigheden gebreken vertonen.

Daarom wü ik vragen: Acht de minister het juist bij de afsluitingen, welke er nog plaatsvinden, met het daar gebruikte materieel door te gaan? Is het de minister bekend, dat de ter plaatse ibekend zijnde desktmdigen, o.a. tiit de technische dienst van de polder Walcheren, de bescherming op de oude wijze met basalt willen hebben? Is het de minister bekend, dat er plaatselijk te Vlissingen geen klei meer is gebruikt, doch dat het asfalt op het zand is gestort? Het gevaar voor Vlissingen is minder groot, doordat de oude zeewering in stand is gehouden, zodat, als de nieuwe wegspoelt, de oude er nog is, maar hoe zal het gaan bij de nieuwe werken?

Over deze aangelegenheid kon nog geen vraag worden gesteld in het voorlopig verslag, want toen was dat nog niet bekend, doch ik meen nu niet te mogen nalaten, daarop de aandacht te vestigen. Verder hebben mijn aandacht getrokken de grote bedragen, welke er op de posten 139, 140, 148, 1.55, 157 en 161 van vorige jaren beschikbaar zijn, namelijk ƒ 9..3450, O00.— op een raming van ƒ .35.082.104.-in 19-59, dus meer dan een vierde deel van de raming. Vooral post 1.57 trok mijn aandacht. In 19.58 was daarvoor ƒ 5.8O0.O00.-gesteld. In 1959 is niets gesteld, want toen was hiervan blijkbaar nog een zeer groot bedrag beschikbaar, en in 1960 wordt nogmaals geteerd op de 5 miljoen 2; ulden, welke nog beschikbaar is.

Het is mij wel duidelijk, dat bij werken als de onderhavige het niet mogelijk is alles in één jaar uit te voeren en dat er wel noodzaak kan zijn, begrotingsposten te hebben, alvorens toezeggingen kunnen worden gedaan.

Het verontrust mij echter als, zoals uit post ]57 blijkt, de uitvoering van de versterking van de

zwakke plaatsen

zo langpzaam verloopt. Waar ligt de oorzaak daarvan? Er - worden klachten vernomen, dat de versterking niet kan doorgaan, doordat geen bijdragen kunnen worden verkregen. Intussen blijven de zwakke plaatsen zwak en wordt niet bereikt wat de plaatselijk verantwoorde oersonen wensen.

Het is mij wel duidelijk, dat niet alleen de begrotingspost van invloed is, maar dat ook gelet moet worden op de aanwezige middelen en op de mogelijkheid om het werk uit te voeren. Is het echter juist om op de begroting die posten te stellen en daardoor toch de gerechtvaardigde verwachting te wekken, dat het werk zal kunnen worden uitgevoerd, terwijl het dan toch niet wordt uitgevoerd? Is het dan niet beter de begroting zuiverder te stellen? Wordt door die wijze van handelen de beslissing niet gelegd daar, waar zij eigenlijk niet behoort te worden genomen?

Nogmaals, ik stel niet, dat wij een absolute beveiliging kunnen geven. De •kracht der golven, door

Gods almacht

daarin gelegd, 'kunnen wij niet berekenen, maar met erkenning van onze afhar^eHjkheid hebben wij een taak om te doen wat onze hand - vindt om (^ doen. Een feit is het, dat het water is de zee hoger is ten opzichte van het land dan vroeger. Daarom dienen vii ook 'bij de aanleg van werken en bij ^ verdediging tegen het zeewater andei» maatregelen te treffen.

Dat wil de minister ook doen, zoab blijkt uit het gestelde in antwoord m. 1-50 in stuk nr. 18.

Toch moet de vraag worden gesteld, of vooral ook de financiële zijde van die versterking we] voldoende is 'geregeld Er dient zekerheid te komen en er dier^ niet, zoals nu blijkbaar plaatsvindt, steeds met voorschotten te worden m. werkt. Bij het werken met voorsohottei zal — dat kan bijna niet anders — worden vooruitgelopen op de wetgeving. Immers, er zullen geen bijdragen hmnen worden verleend, of er moeten voorwaarden worden gesteld. Willen die voorwaarden, aanvaardbaar zijn, daa zullen zij wel dicht moeten benaderen hetgeen men voornemens is in de wet te stellen. Ook dat kan, afgezien nog van andere bezwaren, onjuist zijn, QEOdat dan de beslissing niet Hgt daai, waar die moet zijn. Het is mij niet mogelijk op alle gevallen in te gaan, maar ik wil toch nog wel de aandacht vragen voor de inpoldering van het land vas

Saeftinge,

Het is hoog tijd, dat deze inpoldering geschiedt, want de kwaliteit van de grond gaat achteruit. Er is gebrek aaa landbou'wgrond, vooral ook in Zeeuwsch-Vlaanderen, omdat do< Jr het verbreden van het kanaal van Temeuzen naar Gent, - waarover ik straks nog wil spreken, weer 'land verloren gaat Dat er moeilijkheden zijn in verband met de 'bezwaren, die België heeft, is mij bekend. Zijn die niet te ondervangen? Is er niets te bereiken door regularisatie van de Westersohelde? Die regu'larisatie zal ook het vraagstuk van da verbindingen gemakkelijker maken.

Ik - weet, dat niet aUes tegelijk kan gebeuren, doch het toenemende verkeer, de noodzaak om van Zeeland een meet ekonomisoh geheel te maken, de bezwaren, die nu aan een overtocht verbonden zijn, de kosten en de dan nóg onbevredigende toestand nopen er toe te blijven aandringen op een vaste verbinding.

Om de bestaande toestand te verbeteren, is een nieuwe boot nodig en is het nodig de oude fuik in Breskens te verplaatsen, zoals op vraag nr. 248 is geantwoord.

Het zal van belang zijn, dat eens nau'W-'keurig wordt nagegaan wat nu de verbinding over de

Westerschelde

kost en ook welk verlies ekonomisch in het geheel wordt geleden door het missen van verbindingen en het betalen van tarieven. Voor de vestiging van ondernemingen in het Zuidsloe is het nodig, dat een vaste verbinding met Zeeuwsct Vlaanderen het mogehjk maakt, dat ar-'beiders uit de industriezone aan het kanaal van Temeuzen naar Gent kunnen wisselen. Ook met het oog op andere belangen is een vaste verbinding nodig. Zo blijkt uit •een verslag van de visserijschool te \1issingen, dat leerlingen uit Zeeuwsch-Vlaanderen moesten verzuimen - wegens het uitvallen van die hodverbindingen wegens mist.

Het lijkt financieel en mogelijk ook technisch een zware opgave, maar het é nodig niet alleen op de uitgaven, maai ook op de voordelen en het tegengaan van de nadelen te letten.

Ook dient er rekening mede te worden gehouden, dat in andere delen van OBS land ook dure werken zijn uitgevoerd, waardoor een kosteloze verbinding ^ verkregen. Ook de

Zeeuwsch-Vlamingen betalen hun motorrijtuigenbelasting en het ibij2»iider invoerrecht op benzine. Moeten zij dan nu ook nog maar extra jjgtalen om van de wegen gebruik te l(jjjmen maken?

Er is een toezegging van vrije veren, docii de Staten van Zeeland zijn voor (3e keuze gesteld: vrije veren of tarieten en 'betere voorziening. Er mag wel worden gesteld, dat die Staten als het ware in een dwangpositie kwamen. Dat B voorheen gebeurd — en niet door dit ministerie — maar ik meen het toch nog wel eens te mogen opmerken.

Een voorstander van een algeheel vrije overtocht 'ben ik niet, want het is wel gebleken, dat zulks misbruik in de hand werkt. Wel ben ik een voorstander van egn vrije overtocht voor vrachtvervoer, alsook voor hen, die eldei^s werken. Dat gr sprake is van vrachtvervoer, bhjkt vanzelf; daarvoor zijn geen bijzondere voorschriften te maken. Voor hen, die elders werken, kunnen kaarten worden verstrekt. Verder dient het tarief voor niemand hoger te zijn dan de kosten van vervoer over de weg over die afjtand. Dat kunnen voor de Westerschelde met de drie veren gertiiddelde kosten rijn. Ook de verbindingen van

Midden- naar Noord-Zeeland

en omgekeerd eisen de aandacht, vooral mi, in verband met de deltawerken. Het zal niet mogehjk zdjn de lasten daarvan op Zeeland te leggen, omdat Zeeland die niet kan dragen; 'het zou ook niet billijk zijn.

In nauw verband met het voorgaande, iHioewel er enige twijfel kan zijn mede ia verband met wat ik opmerkte over het vele malen voorkomen van het niet besteden van het uitgetrokken bedrag, staat de zogenaamde temporisering van werken. Er is veel ter hand genomen en het is verklaarbaar, dat niet alles tegelijk kan gebeuren. Toch verontrust de temporisering ons en is duidehjkheid inzake de uitvoering gewenst. Inzake het

Zuidsloe

is gerekend op het vastleggen van de onderzeese oever. Maar kan en moet er niet meer worden gedaan? In stuk nr. 18 vinden wij een meer uitvoerige uiteen/-Bettüig van de voorgenomen werken onder nr. 197. Daaruit blijkt, dat er inderdaad belangstelling is voor vestiging van onidememingen in het Zuidsloe. De minister wü daadwerkelijke belangstelling voor eventuele vestiging. Dat is te begrijpen en het is ook •wel te prijzen, dat niet hohtvaardig met de menigmaal moeizaam opgebrachte gelden wordt omgesprongen.

Toch rijst de vraag, of op die wijze het doel zal worden bereikt. De minister wil belangstelling, daadwerkehjke belangstelling. Maar zal een ondernemer geen daadwerkelijke zekerheid eisen alvorens met ontwerpen, die hem ook geld kosten, te beginnen? Voorzichtigheid is goed, maar al te voorzichtig deugt niet. De vrees bestaat, dat de ondernemers, alhoewel er van overtuigd, dat het Zuidsloe gunstig ligt, toch van vestiging daar zullen afzien, omdat zij nog niet anders zien dan slikken en schorren en ïich afvragen: Zal het plan in uitvoering komen en wanneer? „De cost gaat voor de baet uit". Ook hier.

Moeten de zeer gimstige omstandigheden, namehjk de ligging aan diep vaar-W'ater, de mogelijkheid om ondernemingen te kunnen vestigen, zonder dait agrarische gronden nodig zijn, niet met beide handen worden aangegrepen? Dient Zeeland daarmede ook niet te Worden geholpen om het probleem van Ontvolking tegen te gaan? Ja, ik weet, als dat ik dat zeg, dat ik dan ook nadruk leg op lokale belangen, doch ik durf dat doen, omdat hier dit belang niet strijdig oiet het landsbelang is, daar het zowel een landsbelang als een lokaal belang is. Als gelet wordt op wat de Europoort eist en dat de 'grond in het Zuidsloe als het ware voor het grijpen ligt en mogeHjk nog minder investeringen vraagt, dan pleit ik met volle Vrijmoedigheid voor dit belang. In \Taag en antwoord 157 is de

oestertedt

aan de orde .gesteld. Voor Zeeland, voor Yerseke, van groot ; belang, maar ook van belang voor ons gehele land. De oesters brengen geld uit het buitenland binnen en dat is welkom.

Alhoewel ik enige vrees heb, dat de proef niet tot het gewenste resultaat zal leiden, wü ik toch aandringen op het nemen van een proef in het Veersche Gat. De kosten zijn hoog; 8 miljoen is mede te teUen. Dat beaam ik, maar als wij letten op wat in de , , Nieuwe Rotterdamse Courant" van 26 januari 1960 is geschreven over de resultaten, dan bUjkt, dat de kosten wel verantwoord zijn. De minister stelt, dat de exploitatie nog ongeveer 3 miljoen zal kosten. De schrijver van genoemd artikel komt tot een berekening van onkosten tot een ibedrag van ƒ 405.000 per jaar en een opbrengst van ƒ 842.500 per jaar. Er staat dus wel wat tegenover.

Het is geen verloren geld, ook niet als de proef met de oesters niet slaagde, want dan kan van het •waSter nog gebruik worden gemaakt voor de teelt van kreeften en voor mosselverwatering. De opbrengst van de mosselverwatering wordt door de schrijver gesteld op ƒ 632.500 per jaar, dus nog altijd meer dan de jaarlijkse exploitatie kost.

Maar, al dring ik aan op het nemen van die proef, ik mag todi ook niet nalaten, weer te vragen de

bedrijven,

welke door de deltawerken woiden bedreigd te doen waarderen. Reeds eerder heb ik dat gevraagd. Ook al slaagt de proef, dan nog zullen niet alle 'bedrijven daar een bestaansmogehjSdieid vinden. Dus ook dan zullen er bedrijven zijn, 'die moeten worden gehquideeid. Het is van belang om de waarde nu vast te stellen, want met het oog op de dreiging zullen de investeringen, de vernieuwingen, minder worden, zal een biedrijf als het ware zich zelf opheffen en dan bhjft er geen waarde meer over. ET mag toch aan een zo groot werk niet de smet kleven, dat personen gedupeerd zijn.

Omdat het werk geleidelijk vordert, maar een lange duur zal hebben, is het •gevaar groot, idat, als het eenmaal zo ver is, dat het bedrijf niet meer kan worden uitgeoefend, het onmogelijk is, vast te stellen wat de juiste waarde er van is en wat de waarde er van was. Daarom vraag ik ze nu te waarderen en de vergoeding te regelen naar de waarde van nu, rekening houdend met monetaire verhoudingen.

Dat het over grote bedragen gaat, staat wel vast. In dit verband wü ik verwijzen naar 'het rapport, uitgebracht aan de kommissie tot behartiging van de belangen der oester-en mosseBcultuur en aanverwante bedrijven in Zee'land (de zogenaamde Kommissie van Dertien) door de Stichting voor Ekonomisch Onderzoek van de Universiteit te Amsterdam. Niet alleen de

materiële vergoeding,

maar ook dft gevolgen, weUoe ontstaan uit het verlies van werkgelegenheid voor hen, die in Yerseke en andere plaatsen wonen, zullen de aandacht moeten hebben. Hieruit blijkt wel, dat niet gewacht kan worden; men kan noch m'et het bepalen van de waarde, noch met het geven van een mogelijkheid om Kiah voor ander werk te bekwamen wachten. E> at gaat niet opeens. Jeugdige personen moeten nu reeds een opleiding kunnen krijgen.

Er dienen maatregelen te worden genomen, dat die plaatsen, iazonderheid Yerseke, niet ontvolken, met al de gievolgen van dien voor bestuur, voor kerk, school, verenigin'gsle\-en en de middenstand. Wordt de middenstand vergeten, dan 'komt er nog een kategorie bij, welke geholpen moet worden.

Gaarne erken ik, dat zulks veel zal eisen, maar 'bij de behandeling van een andere begroting heb ik gezegd, dat dan nxaar uitgaven, welke ons volk van God en Zijn dienst afleiden, moeten worden nagelaten.

Er kan dan geld beschikbaar komen, ook voor de afsluiting van de

Lauwerszee,

ook voor de vissers uit Veere, ook •voor het aanleggen van een haven te Gohjnsplaat.

Het is te begrijpen, dat er enige onzekerheid is in verband met de middelen; op het Kabinet wordt van verschillende zijlden aandrang uitgeoefend. Een vast beleid zal nodig zijn. Dit moet zijn een vast beleid, gegrond op Gods Wooid, een aflaten van datgene, wat niet tot ere Gods is, opdat ook materiële noden 'kunnen worden vervuld, opdat de voorgenomen werken kunnen ^^'Orden uitgevoerd en voor deze werken geen temporisering zal gelden. Is temporisering nodig, temper dan datgene, •wat tot uitspatting 'leidt, temper dan datgene, wat de 'heiLiging van Gods dag tegenhoudt.

Hierbij 'komt ook het antwoord op vraag 102 naar voren.

Inderdaad, er moeten middelen zijn. Dat staat \'ast, doch dan zal moeten worden gestreefd naar een zuinig beheer. Onnodige mtgaven zuüen moeten worden vermeden, maar het mag toch ook niet zo zijn, dat de ontwikkeling van gebieden - wordt tegengehouden, omdat de ontsluiting ontbreekt. De overhead heeft hier ©en taak. Zij heeft niet de taak alles te regelen, maar wel om de omstandigheden gunstig te maken, opdat de ondernemer dan, in •vrije besahikkinig, zijn oodememing zal kunnen vestigen. Wat de Lauwerszee 'betreft, dring ik op een

spoedige beslissing

aan. De afsluitiu'g verdient naar onze mening verre de voorkeur boven heit versterken van de zwakke plaatsen om de Lauwerszee.

Wij willen aandringen op spoed, zodat nog in dit jaar zal kunnen worden be^ gonxüen met hetgeen onder het vorige Kabinet niet is geschied.

In vraag en antwoord 191 wordt gehandeld over de verbetering van het kanaal

Temeuzen—Gent.

Het is zeer gewenst, dat niet door onteigening alleen, doch ook — en ik meen, dat zulks ook steeds gedaan wordt — door onderhaodelin'g met de betrokkenen wordt getracht •de nodige eigendommen te verkrijgen. Naar ik heb vernomen, warden die onderhandehnsen reeds gevoerd of 'wel voorbereid.

Acht de minister het gewenst om alleen maar een aanbieding te doen van een totaalbedrag, zonder dat de betrokkenen weten waaruit die totale prijs is samengesteld?

Acht de minister het niet niodig, dat ook de belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld, door deskundigen over die prijs te doen onderhandelen en zo nodig tot overeenstemming te komen; dat beide partijen in de gelegenheid worden gesteld om samen te spreken en, bij het niet verkrijgen van overeenstemnung, samen een derde te benoemen, waarbij dan met het door die drie ge­ zamenlijk verkregen bedrag genoegen wordt genomen?

Hoe staat het met het verkrijgen van andere ibedrijven, van andere bezittingen, voor hen, die ontruimen moeten? Wordt 'getracht ; bezit tegenover bezit fce stellen?

Is reeds een oplossing gevonden voor de berging van de uitkomende grond? Acht de minister het niet 'beter te trachten daarmee landbouwgrond in de omgeving te winnen en te verbeteren dan, wat 'blijkbaar ook wordt overwogen, een polder op te hogen, waafbij eerst de grond en de gebouwen zullen moeten wor'den verkregen, die dan voor agrarische doeleinden niet meer gebruikt kun-. nen worden?

Is de minister bereid alsnog in die richting naar ©en oplossing te zoeken?

Is de minister niet met mij van mening, dat steeds getracht moet worden

landbouwgrond

te 'winnen, vooral als er door ruoodza'kelijke werken landbouwgrond \'erloren gaat?

Een zaak, die ook middelen zal eisen, is de financiering van de zogenaamide niet-plamwegen.

Die zaak zal, wü een oplossittg worden verkregen, in groter verband moeten worden hezjen. De financiële verhouding 'tussen rijk en gemeenten, het 'geven van bijdragen aan polders, zal daarbij moeten worden bezien, a'lsook bet besteden van de middelen, welke •worden verkregen uit de motorrijtuigenbe^ lasting en het bijzonder invoerrecht op benzine.

Ook ©en overal gehjke, bfllijke verdeling van de onderhoudslasten zal moeten worden bezien. Wordt dat niet 'gedaan, dan zal het schier onmogelijk zijn, de financiering te regelen, tenzij door voor elk afzon'derüjk geval bijdragen vast te stellen, hetgeen ik nieit wensehjk acht.

Daarop zal ik nu niet dieper ingaan, •want ik vrees, dat ik dan 'buiten de orde zal komen.

In nauw verband met de weaen staat de verkeersveüigheid. Voortdurend moeten wij lezen, dat er groot gevaar is voor ieder, die zdoh op 'het pad of de weg bevindt.

Het is niet alleen de gebruiker van de middelen tot

snelverkeer,

die in gevaar is, ook de voetganger is niet veilig.

De minister zegt als antwoord op vraag 111, dat het opstellen van ©en nota, inhoudende een alle facetten omvattend plan, zou neerkomen op ©en opsomming van een groot aantal los van elkaar Staande mantregelen.

Ik wü niet aandringen op het indienen van ©en nota, maar wel op het nemen van maatregelen, ook al erken ik, dat de minister reeds vele maatregelen heeft genomen.

Het zou wel eens kunnen zijn, dat nota's de funktie van vele kommissies gaan overnemen en mede kapstokken worden om iets weg te hangen. Er zal wat gedaan mo^eten "worden. Er kan wat gedaan worden.

In andere lau'den is er ©en snelheidsbeperking, ook voor biiiten de kommen der gemeenten, en dat zal ook hier gunstig kunnen werken. Wel zal er dan ook kontrole nodig zijn, maar ook dat is wel te regelen.

Ook zal aandacht dienen te worden besteed aan de plaats van de voetganger op de grote verkeerswegen. Op de weg is en blijft het voor de voetganger gevaarlijk. Een afzonderlijke plaats zal geld kosten. Maar moet de voetgan'ger dan maar aan het gevaar bHjven blootgesteld?

Dient ook niet te •worden gestreefd naar een afzonderlijk© plaats voor de bromfietser?

Op een rijwielpad brengt de bromfietser gevaar voor een fietser op een gewoon rijwiel. Ook dat zal overwogen moeten worden.

Een ander geval is het optreden tegen hen, die misbruik van aUcohol maken en toch maar aan het snelverkeer deelnemen. Zij zijn niet alleen een gevaar voor zichzelf, maar ook voor anderen. Daarom zal het nodig zijn om, indien wordt vastgesteld, dat iemand onder de invloed van alkohol een auto bestuurt,

zeer streng,

ja onverbiddelijk op te treden. Bij herhaling zal hem de rijbevoegdheid zeker voor het leven moeten worden ontzegd. Wij streven zeker niet naar de totstandbrenging van een W.A.-verzekering, maar wel naar het leggen van de veranitwoordelijkheid bij de weggebruikers. Wij menen, dat die verantwoordelijkheid er ook is, indien men niet verzekerd is. Ons inziens zal het verantwoordeUjkheidsgevoel eerder worden ondermijnd dan versterkt, ingeval er een verzekering is.

Het antwoord op vraag 104 geeft mij aanleiding te vra^n, of de miinislter ftodh niet meer prijs 2al moeten stellen op een overleg on besituuirlijk niveau dan op het richten van zijn beleid aan de hand van hetgeen hem door het ambtelijke apparaat wordt medegedeeld. Heit is immers niet uitgesloten, dat ide persoonlijke mening een rol gaat spelen bij het doorgeven van gegevens. Niet alles kan worden gemeld; anders wordt er ook tijd nutteloos besteed.

Het 2!al van groot belang zijn, diat, zij heit dan ook niet volgens vaste regelen, om de zoveel djd met de provinciale besturen overleg wordt gepleegd.

Uiteraaird is ook nu niet de weg afgesneden om meningen kenbaar te maken, maar het plegen van overleg kan zaken naar voren brengen, die anders op de achtergrond zouden blijven. Bovendien acht ik het beter voortdurend te overleggen 'dan te wachten tot er zaken zijn, die dringend overleg vereisen, omdat de zaak reeds is vastgelopen. Voorkomen 2al ook hier beter zijn dan genezen. Dit zal soepeler werken.

Verder wil ik vragen of er, als er overleg plaats heeft, wel voldoende rekening wordt gehouden met de opmerkingen, die worden 'gemaakt door hen, die de toestand èn van nabij èn van de bestuurlijke zijde zien. Wordt er niet te veel gesteund op de desktmidigheid van de ambtenaren?

Mijnheer de Voorzitter! Hoe staat het met de verbetering van de

Scheveningse haven?

Meent de minister, dat de daar bestaande 'toestand kan worden besitendigd? Houdt deze toestand d© ontwikkeling van hat vissersibadrijf niet tegen? De igemeente 's-Oravenhaige heeft reeds veel kosten gemaakt om tot ©en verbetering Ite komen. Mag het rijk dan achterblijven en zodoende deze uitgaven onrendabel miaken?

Moet het gevaar iter plaatse voor de vissers blijven 'bestaan? Moeten mensen hun leven laten doordat geen doeltreffende maatregelen zijn genomen?

De waarde van een mensenlieven is toch wel zo groot, •dat andere waarden daartegenover in 'het niet verzinken.

Daarom dring ik aan op een afdoende verbetering'te dezen.

Op vraag 106 antwoordt de minister, dat hij niet de indruk 'heeft, dat de onderhandelingen onnodig worden gerekt. Ik wil dit niet gaan tegenspreken, maar het is toch een feit, dat het lang du-uirt ea idat de overlast daardoor voor de vissers bhjft bestaan. Moet niet worden götracht tot een eenvoudiger regeling te (komen? Er kan een streven naar

perfektionisme

zijn, dat schadeüjk wenkt. Men kan niet steeds aan het gevoel ontkomen, dat er bij dergeUjke onderhandelingen personen zijn, die bevreesd zijn, zich aan koud water te branden.

Wat helpt het, als maar steeds naar het betere wordt gestreefd, doch de toestand bhjft, zoals 'hij is en er steeds meer schade wordit geleden?

Waar nood is moiet worden geholpen, ook al is het mogehjk, dat achteraf blijkt, dat er op een andere wijze had moeten worden gewerkt. Ook het overwegen leidt niet steeds tot aanvaardbare oplossingen. Het voorbeeld van Vlissingen, dat ik reeds noemde, wijst wel in die richting.

Met de minister ben ik van mening, dat er, indien 'mogelij'k, meer vrijheid zal moeten zijn en de •vratiitenver'deling zal dienen te worden geëindigd.

Er zal dan wel aandacht moeten worden geschonken aan — wat men 230u kunnen noemen — de „vrijbuiters”.

Daartegen kunnen m.i. wel andere middelen worden aangevoerd of regelen worden gemaakt.

Uit het antwoord op vraajg 68 blijifet wel, dat het internationaal moeilijk is ongezonde verschijnselen, zoals het vaien onder

goedkope vlaggen,

tegen te gaan. Gaarne willen wij de poging van de regering om daarvoor een oplossing te verkrijgen, steunen. Wat eigen land betreft, meen ik, dat wij niets kunstmatigs nodig hebben en dat het streven naar vrij vraobtvervoer moet worden bevorderd.

Ook al heb ik daarvan reeds doen .blijken, ik wil toch niett eindigen 2»nder te hebben opgemerkt, dat ak er oog voor heb, dat er een verleden is; dat niet alles opeens in een richting'is te 'leddfen, zoals wel wordt gewenst.

Toch zal ook gerekend moeten woHien m^et de omstandigheid, dat toezeggingen verwachtingen hebben 'gewekt en dat zelfs ook wel maatregelen zijn genomen met het oog daarop, zodat er schade 'kan ontstaan, als toezeggingen niet worden nagekomen.

Provinciën en gemeenten hebben him werken geregeld' naar wat verwacht mocht worden en daarom zal toch wel ernstig moeten worden overwogen, of die belangen niet worden 'geschaad en of hetgeen gedacht wordt gimstig te zijn voor de financiën van het land het algemeen geen schade berokkent.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 maart 1960

De Banier | 8 Pagina's

Begroting  van Verkeer en Waterstaat

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 maart 1960

De Banier | 8 Pagina's