Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Nieuw-Guinea  voor 1959

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Nieuw-Guinea voor 1959

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir. van DiS

'Eindelijk werd er door de Tweede Kamer weer eens een begroting betreffende Nieuw-Guinea behandeld. Eindelijk, schreven wij, want in lange tijd is dit niet gebeurd. Wel werden de begrotingen van de jaren vóór 1959 in de Kamer aan de orde gesteld, wat gebeuren moest, opdat de regering over de nodige gelden zou kunnen beschikken, maar van beraadslaging over deze begrotingen was toen geen sprake. Voor deze gang van zaken waren vanzelfsprekend bepaalde redenen aanwezig, waarop wij echter niet zuilen ingaan, temeer niet, omdat hierover in de rede, welke Ir. van Dis bij deze begroting namens de S.G.P.-fraktie hield, één en ander wordt vermeld.

Het is te begrijpen, dat er thans heel wat stof was waarover de Kamer zich had uit te spreken. Dit werd dan ook ruimschoots gedaan door de vijftien sprekers, die zich hadden laten insdhrijven, waarbij de meest verschillende onderwerpen betreffende Nieuw-Guinea ter sprake werden gebracht.

Ook de verdediging van Nieuw-Guinea werd besproken, daar dit een kwestie van zeer groot belang is. Over het algemeen waren de sprekers, die een goede verdediging van dit zeer uitgestrekte gebied voorstaan, er niet erg gerust op, dat de verdedigingstoestand is zoals hij behoort te zijn. Nog maar kortgeleden toch had de minister van Defensie in de Eerste Kamer verklaard, dat de regering ook met zorg hierover vei-vuld was en zich er over beraden zou. Aan deze kwestie werd ook door Ir. van Dis de nodige aandaöht in zijn rede besteed. Daar hij ongeveer om half drie 's middags aan het woord kwam, was het hem en ook de andere Kamerleden toen nog niet bekend, dat de regering besloten had om liet vliegkampsohip „Karel Doorman" met twee onderzeebootjagers in mei voor vlagvertoon naar Nederlands Nieuw-Guinea te laten vertrekken. Eerst later in de middag kwam dit bericht door en kreeg de Kamer er kennis van. Het was te verwachten, dat dit de Partij van de Arbeid-fraktie niet naar de zin zou zijn. Haar fraktieleider. Mr. Burger, die aanvankelijk niet als spreker bij deze begroting ingeschreven stond, vroeg dan ook nadat de laatst ingeschreven spreker gesproken had, het woord, om opheldering over de genoemde maatregel te vragen. Vooral over de •wijze, ft'aarop het bericht de Kamer bereikte, noemde hij uiterst zonderling, evenals de invoering van het begrip „vlagvertoon" in dit veAand. Volgens hem had de regering de Kamer met haar voornemen moeten bekend maken door middel van een officiële verklaring en niet door middel van een bericht via het Algemeen Nederlands Persbureau. Over deze kwestie zal dus bij de replieken nog wel het één en ander gezegd worden.

Bij deze inleiding zullen 'wij het thans laten. Alleen zij nog even vermeld, dat de rede van Ir. van Dis ditmaal niet helemaal zal worden gegeven, doch voor de helft. Bij leven en welzijn komt dan de andere helft, waarin de zoveel beroering verwekt hebbende zaak der rooms-katholieke primaire middelbare school te Hollandia behandeld wordt, een week later. Dit is gedaan, omdat de rede vrij lang is en er bij plaatsing in haar geheel voor andere artikelen vrijwel geen plaats meer zou zijn. Ir. van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Het is al geruime tijd geleden sedert de Kamer op de normale wijze, dat 'wil zeggen zó, dat daarbij min of meer brede diskussie inzake het interne Nieuw-Guitiea-beleid plaatsvond, begrotingen betreffende dit gebiedsdeel heeft behandeld.

Wel werden de begrotingen voor 1956, 1957 en 1958 en de voor Nieuw-Guinea benodigde fondsen voor 1959 door de Kamer vastgesteld, maar diskussies over het beleid hadden daarbij niet plaats. Eerst thans is er gelegenheid, over het

interne Nieuw-Guinea-beleid

te spreken en dat niet eens inzake de begroting voor 1960, zoals toch eigenlijk het geval behoorde te zijn, maar over die voor 1959, terwijl dit jaar alweer enige maanden achter ons ligt. De behandeling der begroting voor 1959 valt dus wel op een zeer laat tijdstip, evenals dit het geval is met het hierbij te behandelen \< 'etsontwerp inzake wijziging van de Bewindsregeling Nieuw-Guinea, waarvan de memorie van antwoord gedateerd is 8 februari 1957, en ook al met het verslag van de Parlementaire Missie naar Nieuw^uinea, waarvan de daarin voorkomende vraagpunten en konklusies reeds in de memorie van antwoord van de begrotingen voor 1957 en 1958 door de vorige minister voor Nieuw^uinea waren beantwoord. Voor deze

almormale

gang van zaken ten aanzien van de Nieuw-Guinea-begrotingen zijn verschillende oorzaken opgegeven. Eerst had er door het overlijden van minister Kernkamp een ministerswisseling plaats, zodat de nieuwe minister de nodige tijd moest hebben zich in de zaken overzee in te werken, waartoe het nodig was, dat er reizen moesten worden gemaakt en langdurige besprekingen moesten worden gevoerd. Nauwelijks echter was de minister enigermate ingewerkt, of de kabinetskrisis ontstond, waardoor het behandelen der begroting werd gestagneerd terwijl er bovendien wederom een

Zehele omwisseling

van bewindslieden plaatsvond. Het departement van Zaken Overzee werd opgeiheven, Suriname en de Antillen kwamen onder de minister van Verkeer en Waterstaat en Nieuw-Guinea onder de minister van Binnenlandse Zaken. Wij vragen ons echter af of de opheffing van het departement van Zaken Overzee wel nodig en in het belang van de hierbij ondergebrachte gebiedsdelen is. De nieuwe ministers toch moesten zich gé'heel inwerken, zodat de Kamer voor wat Nieuw-Guinea betreft, op dit ogenblik helemaal niet weet wat de plannen van de minister zijn inzake het door hem te voeren beleid, waarop gisteravond door verscheidene sprekers terecht is gewezen.

Of er door de opheffing van het departement van Zaken Overzee werkelijk bezuiniging op de rijksuitgaven verkregen is, wordt door ons

ten zeerste

betwijfeld. Bij het departement van Verkeer en Waterstaat was voorheen geen staatssekretaris, thans wel. Voor Nieuw-Guinea werd ook een staatssekretaris benoemd, zodat het verdwijnen van de minister voor de Zaken Overzee op zichzelf niet de minste bezuiniging heeft opgeleverd. Wij hebben ons dan ook afgevraagd of bij deze algehele verandering welHcht nog andere faktoren van invloed zijn geweest, waarbij te denken valt aan de geruchtmakende zaak der p.m.s.kwestie te Hollandia, waarop ik voornemens ben straks uitvoeriger in te gaan. Moest minister Helders wellicht het veld ruimen om plaats te maken voor een

rooms-Kathotiek

ter behartiging van de zaken betreffende Nieuw-Guinea, inzonderheid die inzake het onderwijs? Hoe dit zij, dit weten wij, dat er thans aan minister Toxopeus een rooms-ikatholieke staatssekretaris is toegevoegd. Het is te begrijpen, dat de geachte afgevaardigde de heer de Graaf, gisteravond namens zijn fraktie hierover zijn grote instemming heeft betuigd. Wij 'kunnen ons daarbij helaas niet aansluiten. Niet om de persoon van de staatssekretaris, niet omdat wij twijfelen aan zijn 'bekwaamheden en kennis van Nieuw-Guinea, maar met het oog op wat zich in de laatste jaren in Nieuw-Guinea op onderwijsgebied heeft voorgedaan, waarbij het vertrouwen zo sterk werd geschokt. Het is toch gebleken, dat de

bisschoppen

in Nieuw-Guinea een zeer grote invloed uitoefenen, zo zelfs, dat een rooms-katholieke hoge ambtenaar een beslissing nam, welke rechtstreeks inging tegen het door de regering voorgeschreven onderviajsbeleid. Veelzeggend is dan ook wel wat waj vermeld vonden in het weekblad , .Hervormd Nederland" van 27 febmari 1960, namehjk, dat velen in Nieuw-Guinea van oordeel zijn, dat in dit gebiedsdeel niet de verantwoordelijke minister regeert, maar de bisschoppen, en dat de ambtenaren, dit wetende, zich daarnaar richten.

Het behoeft dus niet te verwonderen, dat wij en velen met ons, zowel in Nieuw< ïuinea als in Nederland, met het oog op het te voeren Nieuw-Guineabeleid, voor de door minister de Quay ten aanzien van het departement van Zaken overzee verrichte

verschuivingen

geen bewondering kunnen hebben. Integendeel, gelet op de kwestie, die bij de protestanten in Nieuw-Guinea zulk een grote ergernis heeft verwekt en het vertrouwen van zendings-en onderwijskringen zozeer heeft geschokt, moeten wij tegenover de benoeming van de heer staatssekretaris wel geheel anders staan dan de heer de Graaf, waarbij wij nogmaals alle nadruk er op wensen te leggen, dat onze bezwaren niet van persoonlijke aard zijn.

Thans overgaande. Mijnheer de Voorzitter, tot de bespreking van enkele andere onderwei-pen, wensen \vij voorop te stellen, dat wij voorstaan, dat

Nederlands Nieuw-Guinea,

zolang de bevolking er nog niet rijp voor is over eigen status te kunnen beshssen, onder Nederlands 'beheer behoort te blijven, wat ook door verreweg het grootste deel der bevolking wordt gewild.

Te dien opzichte staan vrtj dus beslist afwijzend tegenover de voorstellen, welke van de zijde van de Partij van de Arbeid zijn gedaan en ten doel hebben de soevereiniteit van Nederland over Nieuw-Guinea op de één of andere manier prijs te geven, bijvoorbeeld door het te stellen onder internationaal beheer. Gezien de ervaringen, welke met

internationale inmenging

ten aanzien van Indië zijn opgedaan, jujn wij van oordeel, dat internationale inmenging met betrekking tot Nederlands Nieuw-Guinea en het stellen van dit gebied onder internationaal beheer een eerste stap zou zijn naar het prijsgeven van Nieuw-Guinea aan Indonesië, wat door vooraanstaande i> ersonen uit de P.v.d.A. dan ook wordt voorgestaan, gehjk o.m. blijkt uit een artikel van het Eerste Kamerlid Ir. H. Vos in „Vrij Nederland" van 20 september 1958, waarin hij schreef: „dat ons land de weg zal moeten vinden, waarlangs de soevereiniteit van Nieuw-Guinea wordt overgedragen aan Indonesië. Zowel met het oog op de

bevolking

van dit uitgestrekte gebiedsdeel, die zich nauw aan Nederland verbonden gevoelt en van aansluiting bij Indonesië niets weten wil, omdat men zeer goed beseft, dat zuDcs land en volk in de allergrootste ellende zou storten, alsook om strategi.sche redenen, moeten vraj ons dan ook met kracht verzetten tegen het stre­ ven van hen, die de soevereiniteit van Nederland over Nieuw-Guinea 2K)uden wollen prijsgeven om het over te dragen aan het één of ander internationaal orgaan.

Dit streven toch druist wel geheel en al in tegen de

verantwoordelijkheid,

die Nederland jegens dit gebiedsdeel en zijn 'bevolking heeft. Ook werkt het uiterst funest met het oog op de zo hoog nodige verdere exploratie, het in ontginning brengen van dit land, waartoe veel kapitaal nodig is. Het ligt toch voor de hand, dat velen, die gaarne kapitaal hiervoor 'beschikbaar zouden willen stellen, hiervan worden teruggehouden, wanneer èn bij de regering èn bij de meerderheid der Kamer enige bereidheid zou blijken te bestaan om Nieuw-Guinea, hetzij direkt of indirekt, aan Indonesië uit te leveren. De ervaringen, welke met Indonesië zijn opgedaan, laten er geen twijfel over bestaan, dat dit opnieuw zou uitlopen op een

brutale roverij

van Nederlandse eigendommen en vernietiging van Nederlands kapitaal. Daarom is het allernoodzakelijkst, dat het zoeven genoemde streven van de P.v.d.A. en anderen met alle beslistheid wprdt afgewezen.

Het stemt dan ook tot voldoening, dat de grote meerderheid van ons volk van het afstand doen van Nieuw-Guinea niets wil weten. Dit is wel zeer duidelijk tot uiting gekomen bij het

opinieonderzoek,

dat niet zo lang geleden werd ingesteld door het Nederlandse Instituut voor Publieke Opinie, waaruit bleek, dat maar een zeer klein percentage, namelijk 2, voor een spoedig afstand dosn van Nieuw-Guinea aan Indonesië is. Ook de percentages, die overdracht of ondertoezidhtstelling aan de Organisatie der Verenigde Naties wensten, bleken klein te zijn, namelijk respektievelijk 11 en 6, terwijl het percentage, dat Nieuw-Guinea wenste vast te houden totdat de Papoeabevolking volkomen in staat zou zijn de regering in handen te nemen, niet. minder dan 56 bedroeg. Uit deze enquête blijkt dus wel overduidelijk, dat het grootste gedeelte der Nederlanders prijs stelt op het behoud van Nieuw-Guinea.

Dit maakt het echter noodzakelijk, dat alles in het werk wordt gesteld om de

verdediging

van dit uitgestrekte gebied, dat voortdurend door Indonesië wordt opgeëist, waarin het nog onlangs door Ohroestjev openlijk werd gesteund en dat te één of andere tijd door Indonesië met zijn militaire macht kan worden besprongen, zo goed mogelijk te doen zijn. Vooral nu Indonesië's militaire uitrusting, ook wat Ijetreft straaljagers en duikboten, met behulp van kommunistische landen en zelfs met die van N.A.V.O.-bondgenoten zo sterk is uitgebreid en er op

Ambon

met behulp van Rusland een zogenaamd Ooeanografisdh Institu'ut wordt opgericht, is een aanval van die zijde zeker niet denkbeeldig. Zelfs wordt er volgens mededelingen in de pers intenaationaal over gesproken, dat het zeer wel mogehjk is, dat 1960 met het oog op een bezetting van Nieuw-Guinea door Indonesië voor Nederland een krisisjaar zal worden. De recente berichten over infiltraties van Indonesiërs in Nieuw-Guinea, de onlangs door de Indonesische minister van Oorlog in het parlement gehouden

rede, waarbij hij gewaagde van de plan, nen van het

Nationale Frou.

voor de bevrijding van Westelijk Nieuw. Guinea met het doel om het kolonialisme rechtstreeks of indirekt een klap toe te brengen, en daarbij gevoegd de zwakke verdediging van Nieuw-Guinea wijzen er inderdaad maar al te zeer op, dat een aanval van Indonesië op Nieuw-Guinea niettegenstaande verklaringen, dat men van die zijde geen wapengeweld zal op, bruiken om Nieuw-Guinea in handen te krijgen, allerminst is uitgesloten, al kan niemand met zekerheid zeggen, of di' reeds in 1960 of later zal gebeuren. Ij ieder geval zal ons land

paraat

behoren te zijn en zal de regering er voor moeten zorgen, dat de verdedigirir zich in zulk een staat bevindt, dat ev\i aanval kan worden afgeslagen en dat er tegen infiltraties op grote schaal doeltreffend kan worden opgetreden. Ook zal er veel krachtiger moeten worden opgetreden tegen kleine groepen infiltranten. Het is toch wel een uiterst treurige toestand, dat Indonesische infiltranten werden gepakt en steeds maar weer naar Indonesië werden teruggezonden, hoewel het hierbij toch om

spionage,

gaat. Eerst nu, zoals blijkt uit het antwoord van de staatssekretaris op aan de regering gestelde vragen, zijn maatregelen in voorbereiding om infiltranten de lust tot infiltreren te doen vergaan. Dit is dus wel zeer laat, want reeds in 1956 werden infiltranten betrapt, terwijl dit in 19.59 viermaal gebeurde.

Wanneer ten aanzien van de verdedigingstoerusting ten opzichte van Nieuw-Guinea ook zo langzaam en zo weinig daadkrachtig gehandeld wordt — en het laatstgehouden debat in de Eerste Kamer over de defensiebegroting heeft ons te dezer zake allerminst gerustgesteld - dan staat het er hiermede wel zeer somber voor.

Mijnheer de VoorzitterI Hoewel de kwestie van de verdediging van Nieuw-Guinea in de allereerste plaats behoort tot het

departement van Defensie,

meenden wij toch bij de behandeling van deze begroting er één en ander over te moeten opmerken, niet alleen omdat oolc in het verslag der parlementaire missie aandacht aan militaire aangelegenheden is geschonken, maar vooral omdat ook deze minister bij een goede verdediging van dit uitgestreikte gebied op het allernauwst betrokken is. Wat toch baat het, als door hem alles in het werk wordt gesteld om de bodem van Nieuw-Guinea tot verdere ontginning te 'brengen, de ekonomische positie te versterken en de bevolking door

allerlei soorten onderuijs

op een hoger ontwikkelingspeil te brengen, wanneer Nederland niet bij machte zou zijn een aanval van Indonesië te weerstaan? Wij kunnen dan ook niet nalaten, bij de minister, die belast is met de behartiging der belangen van Nieuw-Guinea en zijn bevolking, te bepleiten, dat door hem bij zijn ambtgenoot van Defensie, ja bij het kabinet in zijn geheel, een goede verdediging van dit eüand ten stericste zal worden voorgestaan.

Sprekende over de belangen van land en volk van Nieuw-Guinea, Mijnheer de Voorzitter, zijn wij van oordeel, dat deze het allerbest behartigd en gediend worden, wanneer bestutii en wetgeving worden gericht naar de maatstaf van

Gods Woord en wet tegengegaan wordt al wat hiermede jn strijd is.

f^et is goed, wanneer de bevolking van Meuw-Guinea, voor zover deze zich nog aan koppensnellen en andere misdrijven schuldig maakt, hiervan wordt afgebracht en dat daartegen maatregelen werden genomen. Wij achten dit de dure plicht van de overheid, maar wij komen er met alle beshstheid tegenop, wanneer diezelfde overheid het gedoogt, dat de bevolking daarna in aanraking wordt gebraclit met de

dekadente uitingen

iet dusgenaamde ^^-esterse beschaving, zoals onder meer plaats heeft door het vertonen van zedsnondermijnende westerse films en televisievoorstellingen, waarin moord en doodslag, echtelijke ontrouw, echtscheiding, schaamteloze vertoningen en ontheiliging van wat heilig is, wiuirbij zelfs God in

menselijke gedaante

wordt voorgesteld, schering en inslag zijn. Dat dergelijke films in Nieuw-Guinea vertoond worden, bHjkt genoegzaam uit het verslag der parlementaire missie, al worden daarover in dit verslag geen bijzonderheden vermeld. Behalve van filmvertoningen, wordt in dit •verslag voorts melding gemaakt van dansgelegenheden, goklokalen, sportfeesten en ontheiliging van de dag des Heeren. Wij achten ons verplicht, bij de regering te bepleiten, dat zij te dezen krachtige maatregelen zal nemen om de bevolking te beschermen tegen alles wat in strijd is met Gods Woord en wet en derhalve voor het volk uiterst schadelijk en verderfelijk is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 april 1960

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Nieuw-Guinea  voor 1959

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 april 1960

De Banier | 8 Pagina's