Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Want ik weet: mijn Verlosser leeft; en Hij zal de laatste over het stof opstaan; en ah zij na mijn huid dit doorkrmagd ztiüen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen;

Dewelke ik voor mij aanscliouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. Job 19 : 25-27

Wanneer wij door genade dit weten: „Hij is mijn Verlosser", daar is voorzeker een weg aan verbonden.

Immers als een zondaai leert alles te missen, en leert aanvaarden dat hij ligt onder de vloek, dat Mj de eeuwige dood verdiend heeft en dat dit vonnis moet worden uitgevoerd, daar treedt de Borg tussenbeide in Zijn borgtocht en brengt Zijn verdienste voor bij de Vader. Hij pleit ze vrij. De Vader spreekt ze vrij. Maar Christus heeft ook Zijn Geest verworven. Die Geest, waarvan Paulus zegt: „Die het Onderpand is van onze erfenis". Om hen te troosten en hen door die Geest des geloofs te doen mijnen.

Spreken vidj nu in de tweede plaats van de verwachting van dat geloof.

„Ik weet", dit is de resultering van de door Gods Geest geschonken vrede. Dit is de door het geloof ervaren gemeenschap met deze Verlosser en Goël. Dit is een stellige wetenschap des geloofs.

De apostel zegt: „Ik weet, dat Hij machtig is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot de dag van Christus Jezus". En in Kom. 8: „Want ik ben verzekerd, dat nog dood, nog leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods".

Deze zekerheid nu, kan niet anders gekend worden dan door de persoonlijke vereniging met Christus. En die verenig kan er niet zijn, tenzij we afgesneden worden van de oude wortelbodem van ons adamietisch bestaan en van de werken der wet. Waarlijk, dit had Job geleerd. En daarom roemt hij niet alleen in zijn Verlosser ten opzichte van zijn zieleheil, maar ook ten opzichte van zijn lichaam. Want zo gaat hij voort: i> Hij zal de laatste over het stof opstaan”.

Hij bedoelt echter niet met deze woorden, dat zijn aardse leven hersteld zal worden. Neen, hij verwacht niets meer daarvan. Zijn lichaam, overdekt met boze zweren, gaat sterven. Hij zal eerlang ten grave dalen. Wat kan hij anders verwachten?

Doch welk een jubeltaal in het aangezicht van dood en graf. „Ik weet, mijn Verlosser leeft". Er schijnt in Jobs ziel ''cht, het licht der opstanding en der verrijzenis uit dood en graf.

Hij ziet licht in de graven. Hij ziet zijn Losser in de kracht van Zijn opstanding. t^n hij ervaart hier het zalig aandeel, dat "ij aan Hem heeft, beide naar lichaam en "aar ziel.

„En Hij zal de laatste over het stof opstaan". Dit betekent zeer z«ker ten laatste, het laatste oordeel, de verrijzenis der ziel. Niet de duivel, niet de mens, niet de zonde spreekt het laatste woord, maar Jezus, als de Opstanding en het Leven voor al de Zijnen. Daarom niet alleen „ten laatste", maar er staat: „de laatste". Christus is de Laatste; Hij is de Alpha en de Omega. En ten aanzien van het ganse werk der verlossing is Hij de Alpha en de Omega, het Begin en het Einde.

Ach, de dood heeft heerschappij over de mens. We dragen de kiem des doods in ons om. Als het aardse leven aanvang neemt, begint gelijk het sterven.

Ons doopsformulier zegt: , , TDlt leven, hetwelk toch niet anders is dan een gestadige dood". Het graf zal eerlang ons stoffelijk hulsel in zich dragen. Doch Jezus heeft de dood overwonnen. De wonderen van Gods genade beginnen eerst met de ziel. Eerst met de opstanding uit het zondegraf. De ziel van de dode zondaar wordt wedergeboren tot een levende hoop. Van Lazarus lezen we: „Hij riekt airede". De ontbinding des doods was al ingegaan. Zo is het ook in geestelijk opzicht met de zondaar. De zonde is een ontbindend proces. Maar dan ook leren we ervaren het wonder aller wonderen: „Lazarus, kom uit".

„Opstaan over", het zal zeggen: Jezus zal Zich ten goede openbaren. Tot heil van Sion en tot nederwerping van Zijn vijanden. Zo lezen we in Psalm 68: „God zal opstaan", en in Psalm 102: „God zal opstaan over Sion, want de tijd om het genadig te zijn, de bestemde tijd is nu gekomen". En dit nu zal geschieden ook ten aanzien van ons stof. Want ook het lichaam is gekocht. Wel zal het gaan in het graf, maar dit graf en deze dood is geen betaling der zonde, maar een doorgang tot het eeuwige leven voor al Gods kinderen.

Immers, Christus zal er over opstaan. We spreken wel eens van sommige landerijen, dat het kroondomeinen zijn. Doch de graven van Gods kinderen zijn de kroondomeinen van Koning Jezus.

Hier zien we ons voor ogen gesteld de zalige opstanding der doden, die Job, niet het minst voor zijn eigsn persoon, door een toeëigenend geloof aanschouwde. Hier mogen we wel uitroepen, dat de dag des doods beter is dan de dag, iwaarop iemand geboren wordt. Immers, toen we geboren werden, werd een Adamskind, een verdoemelijke zondaar onder de vloek der wet geboren. Maar als we met Job de troost en levende hoop kennen, gewassen te zijn in Jezus' bloed, dan reist een gezaligd zondaar naar de hemel.

En daarom is voor Job de vres^ des doods gebannen als hij zegt in vers 26: „En als ze na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen".

Wie zijn die „zij"? Dat zijn de wormen, van welke hij spreekt. „Tot de groeve roep ik: gij zijt mijn moeder; en tot het gewormte: mijn zuster en broeder".

Doch het geloof bant de vrees uit. „Hij zal de laatste over het stof opstaan". Want de aarde zal haar schoot ontsluiten. Want zij is met al het schepsel in barensnood. Verwachtende de openbaring der kinderen Gods. „Want — zegt Paulus — indien de Geest Desgenen, Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij, Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont".

Eenmaal komt die Goël om de gevangenen des doods te ontbinden. Want de aarde zal haar schoot ontsluiten op de stem van de archangel.

„Uit mijn vlees God aanschouwen". Job '-il zeggen: et deze ogen zal ik Hem , : isn, met deze oren Hem horen. Maar dan verheerlijkt. Paulus zegt: Een natjurlijk lichaam wordt er gezaaid, maar een geestelijk lichaam wordt er opgewekt. Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in eer". Het zal een lichaam zijn, gelijk aan Christus. Bij het nieuwe lichaam zal passen een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont. Dat lichaam, niet meer verzwakt als gevolg van de zonde, maar verheerlijkt, FiHpp. 3 : 21: Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat het gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk hchaam, naar de werking waardoor Hij ook aEe dingen Zichzelf kan onderwerpen”.

Hier komt Job tot de hoogte van het geloof: „Ik geloof de opstanding der doden en een eeuwig leven".

„Dewelke ik voor mij aanschouwen zal". Dat is God aanschouwen in de openbaring Zijner heerlijkheid.

„Voor mij", dat is niet: tegen mij. Aller oog zal Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben. Maar welk een verschil. Wie zal God zien en leven? Buiten Christus is God een verterend vuur en een eeuwige gloed.

De hemel zou voor de onbekeerde een hel zijn, omdat God er is. Daartegenover, de hemel zou voor Gods gunstgenot? n geen hemel zijn als God er niet was. En de hel zou geen hel zijn als God er was. Daarom zegt Job: „Niet een vreemde".

Hij kent Hem als de Ovenvinnaar des doods. Die voor hem is neergedaald in het graf der veroordeelden, in de hel der verdoemden. Maar Die nu opgestaan is, ook voor Job, tot heerlijkheid Gods des Vaders. Neen, Hij is geen vreemde voor Job. Een vreemde kent ons niet, maar Hij kent de Zijnen en wordt van de Zijnen gekend.

En hier denk ik aan hetgeen ik eens las van Samuel Rutherford, toen hij gevangen was in Aberdeen en een dienaar van het gerecht hem kwam meedelen dat hij voor het gerecht aldaar moest verschijnen {op een bepaalde datum). Toen antwoordde deze godzahge dienaar van Christus: Zeg tegen uw superieuren, dat fk aanzegging gekregen heb om voor een hoger gerechtshof te verschijnen. Wel antwoordde de dienaar, wat bedoelt ge daarmede? Ik bedoel daarmee de Rechter van hemel en aarde, zo was zijn antwoord. Maar, zo sprak deze dienaar, zijt ge daar niet bevreesd voor? Neen, antwoordde Rutherford, want die Rechter is tevens mijn Vriend! En op de vroege morgen, vóór de bepaalde rechtszitting, ontsliep hij in de Heere.

Sliedrecht

Ds. C. Smits

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 mei 1960

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 mei 1960

De Banier | 8 Pagina's