Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het dansen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het dansen

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

De kerkvader Augustinus klaagt in één xnn zijn werken over het verval in zijn tijd in de christelijke rehgie. Hij schrijft: De bisschoppen trachtten eertijds het dansen te verhinderen. Maar zó ver is het er hedendaags vandaan, dat zij dit thans doen, dat er bisschoppen bij het dansen tegenwoordig zijn, ja, zelfs wel met vrouwen dansen.

Hiermede bewijst hij afdoende, dat voormaals het dansen door de getrouwe dienaren Gods, zoals hij dezen noemde, afgekeurd en verhinderd werd als afkeurenswaardig en niet passende voor de christenen, omdat het in strijd is met de christelijke religie en de belijdenis er van.

Een soortgelijk jammerlijk verval valt ook in onze dagen waar te nemen. Er zijn ten onzent kringen aan te wijzen, waarin door belijders van de christelijke religie, die zich2self voor christenen uitgeven en als de zodanigen beschouwen, gedanst wordt en het dansen geoorloofd en goedgekeurd wordt; getuige het feit, dat er zogenaamde christelijke dansklubs opgericht zijn en bestaan.

Op zichzelf behoeft dit geen verwondering te verwekken, want onze tijd is er één van groot verval en grove onkunde. Hadden degenen, die zich in onze tijd ten dans begeven, lust om de geschriften van de auteurs van de oude christelijke kerk en die uit het tijdperk van de bloei der Reformatie te lezen, die allen op grond van de Heihge Schrift het dassen scherp veroordeeld hebben, allicht zouden alsdan hun ogen er voor open gaan, dat het dansen in strijd met Gods Woord is en daarom afgekeurd en nagelate» moet worden. Doch dit blijft bij h^ jammer genoeg geheel achterwege.

Zij worden geheel meegevoerd met onze tijdgeest. En onze tijd is op het dansen gesteld. De kapitale som, welke er op d« rijksbegroting voor het beoefenen van óm danskunst, met goedkeuring van de Kamerleden, behalve die van de S.G.P., wordt uitgegeven, vnjst dit wel uit. ÏDe volksdansen zijn als een begeerlijkheid der ogen, waartegen de Heilige Schrift ons waarschuwt, zeer in trek. Zij trekken massa's toeschouwers.

Het kan ons hierbij met smart en grote vrees voor de toekomst vervullen, als wij er kennis van bekomen, dat nakomelingen van hen, die met ons het dansen op grond van de Heüige Schrift scherp veroordeelden, tot kleinkinderen toe van ons bekende grootouders, thans gaan dansen.

Hun veroordeling van het dansen berustte niet op partikuliere inzichten of meningen, maar was terdege gegrond op de Heihge Schriftuur, gelijk het dansen ook inderdaad in flagrante strijd met Gods Woord is.

Dit eist van een iegelijk mens, dat hij zal zoeken de dingen, die boven zijn (Colossensen 3 : 1—2), waar Christus is, zittende ter rechterhand Gods, en bedenken de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn; dat zijn lendenen omgord en de kaarsen brandende zullen zijn, en hij de mensen gelijk zal zijn, die op hun heer wachten wanneer hij wederkomen zal van de bruiloft, opdat als hij klopt, zij hem terstond zullen mogen opendoen; waaraan toegevoegd wordt, Lukas 12 : 37: Zalig zijn de dienstknechten, welke de heer, als hij komt, zal wakende vinden. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden en zal hen doen aanzitten, en bijkomende, zal hij hen dienen". Dat hij zal dodsn de leden, die op de aarde zijn (Coloss. 3 : 5); dat hij wakende en biddende zal zijn, opdat hij niet ; n verzoeking komt (Matth. 26 : 41); dat hij wakende en biddende zal zijn, want zijn tegenpartij, de duivel, gaat om als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou mogen verslinden (1 Petr. 5 : 8); dat zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis dagelijks op en volge Mij (Lukas 9 : 23); en dat hij zijn zaligheid in vreze en beven heeft te werken (Filipp. 2 : 12).

Van dit alles, waartoe de Heere ons in Zijn Woord vermaant en hetwelk Hij van ons eist, valt bij de dansers bij hun dansen echter geen spoor of zweem te bespeuren.

Zeer terecht schrijft dan ook Basiliüs Magnus, dat er onder degenen, die zich ten dans begeven, weinig van de vreze Gods te bespeuren valt. Onder hen zul-!3n er zijn die wanen ten eeuwigen leven te zullen ingaan, maar de weg, welke daartoe leidt, bewandelen zij niet, zoekende en bewenende de ijdele, lichtzinnige vermaken van het dansen. Er bestaat dan ook alle reden voor om te vrezen, dat zij behoren tot de velen, waarvan Christus getuigt, dat zij menen in te gaan, maar niet zullen kunnen ingaan. Zij zoeken en dienen toch de begeerlijkheden des vleses, niet de eer van God. Onder de dansers zal er toch wel niemand zijn, die in vérgaande onbeschaamdheid de moed heeft om te beweren dat zijn dansen ter eer van God geschiedt. Wat inheeft, dat daarmede het dansen veroordeeld is, want er wordt geboden, hetzij wij eten, hetzij wij drinken, hetzij wij iets anders doen, alles ter eer van God te doen.

Daarbij komt nog, dat de Heilige Geest ons bij monde van de apostel Paulus in de brief aan de Efeziërs verbiedt enige gemeenschap te hebben met de onvruchtbare werken der duisternis; en in die aan de iRomeinen gebiedt dezelve af te leggen, en vermaant met de wapens des lichts bekleed te worden. Hoe kan nu iemand het dansen onder de werken des lichts stellen? Inzonderheid daarom niet, omdat daarbij het woord „onvruchtbaar" gebezigd is, dat de apostel bij de w^erken der duisternis noemt en voegt. Het woord „onvruchtbaar" kan tooh met alle recht van het dansen gezegd worden, omdat er niets nuttigs, maar veel schadelijks in wordt aangetroffen.

De apostel Paulus stelt op een andere plaats tweeërlei werken of vruchten, te weten die des Geestes en die des vleses. En nu behoort er een grote onbeschaamdheid en grove onkunde toe om het dansen onder de werken des Geestes te stellen. Alzo, waar hier van tweeën slechts één ding mogelijk is, kan het niet anders of het dansen behoort onder de werken des vleses en der duisternis gesteld te worden. Waartoe zij vanwege de lichtzinnigheid, de woilpsheid, de aardsgezin dheid en de begeerlijkheid des vleses, ook inderdaad gerekend moeten worden.

De apostel Johannes beveelt, en vermaant ons de wereld niet lief te hebben, noch wat in de wereld is, en waarschuwt ons tegen de begeerlijkheid des vleses, de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens.

Treft men deze niet in het dansen aan?

Hoe kan dan in twijfel getrokken worden dat het dansen van de wereld en niet van God is?

En wanneer nu het dansen niet van God, maar van de wereld is, hoe kan dan de liefde des Vaders in de danser en bij het dansen aanwezig zijn, waar toch het dansen alleen strekt om de begeerlijkheden des vleses te behagen en te dienen, en er op zichzelf totaal niet enig nut in is?

En dit kan onmogelijk als een geringe zaak worden aangemerkt, want Gods Woord zegt ons: , , Want die naar het vlees zijn, bedenken dat des vleses is; maar die naar de Geest zijn, bedenken dat des Geestes is; want het bedenken des vleses is de dood, maar het bedenken des Geestes is het leven en vrede; daarom dat het bedenken des vleses vijandschap is tegen God, want het onderwerpt zich de wet Gods niet, want het kan ook niet; en die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen"; en wederom, dat wie esn vriend dezer wereld is, een vijand Gods is.

Voorts zegt de Heere Jezus in Matth. 12 : 36: Maar Ik zeg u, dat van elk ijdel woord, hetwelk de mensen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve zullen rekenschap geven in de dag des oordeels. En hoevele ijdele woorden worden er bij het dansen gesproken, waar het dansen niet dan een ijdele, lichtzinnige, wulpse vertoning is. Hoe ernstig is de waarschuwing van Ds. TeeUinck, welke hij in zijn geschrift „Tijdwinning" doet, waar hij schrijft: Zagen wij wel Gods grote heiligheid en reinheid, en onze eigen zondigheid en vuiligheid, wij zouden voorwaar verbaasd staan over Gods onbegrijpelijke lankmoedigheid en hoe dat Hij ons nog zo lang kan verdragen en nog zo wel kan doen, daar wij zo kwalijk doen". En voorts: , Hoe zeer behoorden wij ons dan ook voortaan te wachten, dat wij Gods goedheid niet misbruiken tot wulpsheid". Woorden, die wij allen wel terdege ter harte mogen nemen, maar inzonderheid degenen wel, die zich ten dans begeven en dansen. Hoe zeer misbruiken zij Gods goedheid, welke hun gezondheid en krachten schenkt en in het leven gespaard heeft, door zich tot zulk een ijdele, wulpse zaak, als het dansen is, te begeven en daarmede op te houden! Hoeveel nutter en beter zouden zij de tijd besteden, welke zij met het dansen doorbrengen, indien zij deze waarnamen met het lezen en onderzoeken van Gods Woord en van deugdelijke lektuur, welke geheel naar den Woorde Gods is, zoals die ons door Gods goedheid uit vroegere eeuwen over het dansen en andere onderwerpen nog wel nagelaten is, en indien zij, in plaats van hun knieën te gebruiken voor het maken van allerlei huppelingen, sprongen en passen, deze bogen om Gods aangezicht te zoeken. Want voorwaar, daarvoor zijn een mens de knieën niet gegeven, zoals de ouden zeer terecht in hun geschriften hebben geschreven, om daarmede ijdele en onnutte dansen uit te voeren, maar om ze voor God te buigen en de middelen te sdjner zaligheid aan te wenden.

Ook zal het dansen niemand de droefheid naar God of de blijdschap in Hem kunnen schenken. En het staat buiten enige twijfel onomstotelijk vast, dat iemand, die bekommerd over zijn zonde is, droefheid naar God en honger en dorst naar Christus' gerechtigheid kent, of zich in Christus Jezus, de Heere, in Gods gemeenschap en gunst mag verheugen en delen, zich niet ten dans zal begeven. Hij zal met Augustinus getuigen, als hem het ijdele vermaak van het danssn voor ogen wordt gesteld: „Ik heb er geen vermaak in, want ik vind er Jezus niet in", zoals hij dit in zijn lied getuigt ten aanzien van de schatten en heerlijkheden dezer wereld, waarop, er naar gevraagd zijnde of zij hem kunnen verma­ ken, hij telkens weer hetzelfde antwoord geeft, terwijl ook zijn gedurig gebed: „Heere, verlos mij en bevrijd mij van mijzelf", blijkbaar de dansers en met hen velen in onze tijd esn gans onbekende zaak is.

Hoevelen toch menen in onze tijd ten eeuwigen leven in te zullen kunnen gaan met zoveel mogelijk te hebben van deze wereld en haar begeerlijkheden, en zo min mogelijk te hebben van God en Zijn dienst. Het blijkt toch maar al te zeer uit hun leven en hun levenswijze, dat de wereld en haar begeerlijkheden hun een lust, en de dienst des Heeren hun een last is. Vandaar dat het ten onzent al zo ver gekomen is, dat het dansen bij velen een geoorloofde zaak geworden is en dit door hen in zogenaamde christelijke dansklubs beoefend wordt. Welk een vreemde en onbekende zaak moet de dansers het gebed zijn: „Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen", dewijl het dansen toch niet anders dan klare ijdelheid is.

Men bedenke hierbij bovendien nog, dat er - in de Heilige Schriftuur geschreven staat, dat noch oneerbaarheid, noch zot geklap of zotternij de heiligen betaamt, wat bij het dansen maar al te zeer voorkomt.

Men houde hierbij tevens voor ogen en in gedachtenis, dat de apostel Paulus Timotheüs in zijn brief aan hem vermaant de begeerlijkheid der jonkheid te vlieden en te jagen naar rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede met degenen, die de Heere aanroepen uit een rein hart. En in dezelfde brief schrijft hij: „Maar gij, o mens Gods, vlied deze dingen en jaag naar gerechtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid; strijd de goede strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven, tot hetwelk gij ook geroepen zijt en de goede belijdenis beleden hebt voor vele getuigen".

Van dit alles, wat de Heere ons gebiedt en waartoe Hij ons in Zijn Woord vermaant, is echter bij het dansen niet de minste sprake, maar juist wel van het tegendeel, want men dient er de begeerlijkheid der jonkheid en die des vleses. Heel het dansen, dat eertijds eenparig door alle godvrezenden scherp veroordeeld werd, druist vierkant tegen Gods Woord in.

Wat is daarin te vinden voor het betrachten van een leven ter ere Gods?

Wat ook is daarin gelegen voor een leven tot stichting van de naaste, waartoe een christen verplicht is zijn leven te leiden? Het dansen is toch niet anders dan een dwaze, ijdele, lichtzinnige bezigheid. Welk mens zal het ooit in zijn hoofd opkomen om te beweren, als hij enige mensen ziet dansen, dat dit een gezelschap is van godvrezende personen, die dit doen tot stichting van hun naasten? Nergens in heel de Heilige Schrift wordt het dansen dan ook als een middel tot stichting van de naasten aanbevolen en wordt het ons daarin als een kenmerk van een godzalig leven voorgesteld, maar wel allerwege daarin als een dienen van de begeerlijkheid des vleses veroordeeld.

Ook is er hoegenaamd geen nut in gelegen voor een deugdelijk waarnemen van enig beroep.

Daarenboven hebben de ouden in hun geschriften tegen het dansen bij voortduring ingebracht, dat het aanleiding geeft en kan geven tot onkuisheid en hoererij. Gelijk dat onder de heidenen het geval was, waarbij de feestdagen ter eer van Bachus gemeenlijk gepaard gingen met dansen van zeer onzedelijke aard, en ook de bals, waarbij een masker gedragen wordt, zodat de danser of danseres niet te kennen is, in de kamavalsdagen en bij andere gelegenheden, stellig tot onkuisheid en hoererij menigwerf aanleiding geven.

Mij is een geval bekend van iemand, die jaren achtereen de dansen in een dan zaal met zijn dansmuziek leidde en k. geleid heeft en daarmede zijn brood ve diende. Op een zekere zondagavond kri hij zich daartoe weder opgemaakt en daarvoor zich naar de danszaal begeven Hij nam zijn viool weder op, waarop h; ' zo menig keer de danswijsjes, die hij ^^1 kende, gespeeld had. Doch hoe hij U ook aanlegde en anders probeerde te SM len, de viool gaf hem die avond niets te horen dan: „Dat gaat naar de hel toe^ dat gaat naar de hel toe". Geheel ontdaan legde hij tenslotte zijn viool Dea en vluchtte uit de danszaal om er nooit meer één voet in te zetten. Dit was zijn eerste stap op de weg des levens. Hij werd later door de krachtdadige en onwederstandelijke genade Gods een sierlijk christen, die nooit anders dan met groot leedwezen en hartelijke verfoeÏÏM over zijn voormalig leven sprak, en instemde met een godzalige oude schrijver die schrijft, dat bij zulke danspartijen de duivel in het centrum staat en er de leiding heeft.

Van welke kant ook beschouwd, is het dansen gewis en zeker te veroordelen, zoals godvrezende personen uit het tijdperk van de oude christelijke kerk en uit dat van de bloeitijd der Reformatie èt met eenparige stem op grond van Gods Woord gedaan hebben.

In onze tijd wordt er in kringen, waarin men dusgenaamde christelijke dansklubs opricht, anders over geoordeeld. Daarin wordt het dansen geoorloofd geacht, zelfs aangeprezen. Men blijve echter verre van alle dansklubs en ook van de christelijkel Men volge hierbij de raad van de vermaarde, godvrezende bisschop van Milaan, Ambrosius, op, die een ieder, inzonderheid de jonge lieden, aanmaant om zich verre te houden van het dansen, Er rust op de ouders een dure verplicliting om hun zonen en dochters het dansen en het bezoeken van dansgelegenheden te verbieden. •

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 mei 1960

De Banier | 8 Pagina's

Het dansen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 mei 1960

De Banier | 8 Pagina's