Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Te dierzelfder ure kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende: ie is toch de meeste in het Koninkrijk der hemelen? En Jezus een kindeke toe Zich geroepen hebbende, stelde dat in het midden van hen; en zeide: oorwaar zeg Ik u: ndien gij u niet verandert, en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. Matth. 18 : 1-3

De discipelen waren met elkaar aan het debatteren geraakt. Het ging er over wie van hen de meeste was. Deze twist kwam natuurlijk tot staod toen zij onder elkaar waren, want waar de Heere aanwezig is, daar gebeuren zulke dingen niet. Als men in de kerk des Heeren alleen maar onder elkaar en met elkaar is, dan kan zeHs een kind van God zichzelf gaan bedoelen, zoals hier onder de discipelen. Dan komt de hoogmoed aan het woord, dat venijn, dat nog in 't verdorven vlees is overgebleven.

Wie is de meeste? Petrus of Jakobus of Thomas of een andere discipel?

Petrus zal natuurlijk gezegd hebben: „Ik ben de meeste, want ik was de eerste, die de Christus beleden heeft als de Zoon van God". Maar dat gaven Jakobus en Johannes hem niet gewonnen, want zij hebben er op kunnen wijzen, dat zij even goed tot het drietal behoorden, dat wel eens bij de Heere apart mocht zijn. Maar dan heeft ook Andreas zijn mond open kunnen doen om te zeggen, dat hij de eerste was, die Jezus volgde, want hij was al een discipel toen de anderen nog visten in het Meer van Gennesaret. En Nathanaël zal ook niet vergeten zijn dat er tot hem gezegd is: „Een Israëliet in welke geen bedrog is". En Judas dan? Hij droeg de beurs, de man van het vertrouwen. Bovendien heeft Judas er op kunnen wijzien, dat hij uit Judéa afkomstig was, de landstreek waar men nog het meest op de hoogte was met de inzettingen des Heeren. Dan waren de anderen toch maar onwetende Gahléërs.

En zo kon een ander weer wat anders gehad hebben om toch maar de meeste te zijn. De discipelen, die meestal op de achtergrond bleven, zullen tot de anderen gezegd kunnen hebben: „Jullie, die menen de meesten te zijn, konden wel eens de minsten zijn, en wij de meesten". Want dat kan ook. Men kan met zijn plaatsje achteraan zeggen de minste te 2i}n, en in zijn arglistig hart bedoelen, dat men daarom nu de meeste is!

Och, wat een twist onder de discipelen. Wat waren ze toch groot in zichzelf. De één gaf het voor de - ander niet op. Met wat waren ze dan groot? Eigenlijk met de genade, die ze ontvangen hadden. Denk het eens in: groot worden met genade, met vrije genade, met onverdiend goed. Is dat geen dwaze hovaardij? Im-Diers, genade is juist een gift om klein mee te worden. Daarvoor is het juist genade. Wat kan het vlees dan toch afschuwelijk worden vermengd met de geest. Dat is een zonde, die de wereld niet bedrijven kan. 'Namelijk dat de mens met zijn vlees er tussen komt, tussen de geestelijke zaken. Er is dan ook alle reden om maar veel bang voor zichzelf te zijn, zoals de dichter van Psalm 19, die zeide:

Weerhoud, o Heer', Uw knecht, dat hij zijn hart niet hecht' aan dwaze hovaardij. •Heerst die in mij niet meer, dan leef ik, tot Uw eer van grote zonden vrij.

Want van die dwaze hovaardij is Gods volk zo maar niet verlost. De discipelen wilden het beslist weten wie van hen de meeste was, en ze gingen zelfs met deze vraag, zoals de tekst vermeldt, tot Jezus. En als Deze het dan zou zeggen, dan zou de één of de ander van hen kunnen zeggen: , , Zie je wel, dat ben ik!"

Het is aan de andere kant nog maar gelukkig, dat zij met deze vraag bij Jezus terecht komen, want daar wordt het wel afgeleerd om de meeste te zijn. Als zulk een gezelschap maar weer bij de Heere terecht mag komen, dan komt het wel goed, hetzij dan tot eigen schande.

„Heere, wie is toch de meeste in het Koninkrijk der hemelen? Dat is him vraag. Vol spanning wachten ze op het antwoord. Ieder perscwnlijk in de dwaze hoop, dat de Heere met Zijn vinger hem zal aanwijzen. Maar dat loopt geheel anders uit. Want dan wijst Hij naar een kind, dat daar in de buiut is en Hij stelt dat kind tussen hen.

Daar staat nu dat kind tussen die vreemde, grote mannen. Een nietige verschijning, zo'n kind tussen die stoere vissers. Dat kind zal direkt toegeven, dat het de minste is. Het voelt zich niets tussen deze mannen. Er behoeft voor dat kind niet over getwist te worden wie de minste is. Deze les krijgen de discipelen. Alsof de Heere wü zeggen: Zó moet gij worden, zó moet ge u gevoelen, als dat kind!

Wat een beschamende les. Dat antwoord hadden ze niet verwacht. Laat dat kind daar onbeholpen en verlegen voor hen staan; voor dait zelids kind hebben zij zich veel meer te schamen dan dat kind voor hen. Nu weten ze goed wie de meeste is. Dat kind is de meeste, omdat het zelf zo goed weet dat het de minste is. Want in het Koninkrijk der hemelen gaat alles naar de omgekeerde orde. Daar zijn de minsten de meesten, de grootsten de kleinsten, de hoogsten de laagsten. Daar leven de stervenden, daar bezitten de missenden, d^r Hgt de wasdom in het naar beneden groeien, en daar wordt men doorgeleid in de stukken naarmate men van eigen stukken wordt afgebracht. Daar is vooruitgang achteruitgang en daar is verlies winst. Voorwaar, de minsten zijn de meesten. Zij, die het diepste bukken. Gehjk de korenaren: hoe meer \Tucht zij dragen, hoe meer de stengel zich buigt. Hebt ge daar ook iets van geleerd? Met eigen schade en schande? , , Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens". Dus worden als een kind. Waarom als een kind? Omdat een kind zo braaf is, zo onschuldig en rein? Ach neen, want in iedere kinderziel hgt ook de kiem tot elke zonde. Het bederf sluimert reeds in het kindefbart van de geboorte af. Arme kinderen, wier ouders dat niet weten.

Waarom dan worden als een kind? Niet om het hart van dat kind, maar om het kinderlijke van dat kind. Twee dingen zijn er, die het kinderleven wel bijzonder kenmerken. Namelijk de afhankelijkheid en de aanhankelijkheid.

Een kind is afhankelijk. Dat wü zeggen: het moet alles krijgen, van het gegevene leven. Het kan niet voor eigen onderhoud werken en het derikt er ook niet over om dat te doen. Het verwacht alles van vader en moeder. iDat is de afhankelijkheid. Maar een kind is ook aanhankelijk. Want zet een kind met het mooiste speelgoed in een kamer, het zal tenslotte om zijn moeder gaan roepen. Geef een kind al wat het begeert, tenslotte blijft toch de moeder voor dat kind alles. Dat is de kinderlijke aanhankelijkheid.

Voorts is een kind eerüjk, het veinst niet en het gelooft en vertrouwt al wat de ouders zeggen. Daarom leeft het zo onbezorgd; het is totaal ingesteld op een ander.

„Zo moet ge worden", zegt Christus tot Zijn discipelen, „als een kind".

Doch dat is niet alleen een beschamende les, het is niet minder een zware les. Im­ mers, het valt niet mee om van groot klein te worden. De mens wil juist het omgekeerde; hij wil van klein groot worden. Na ontvangen genade komt hij dat al meer te weten. Hij wil meer hebben, meer weten, meer kunnen, meer doen en meer zijn.

Neen, het is een zware les om die kinderlijke afhankelijkheid te beleven, om van het gegevene te leven. Want dat brengt hem zo laag aan de grond. Dan moet er erkend worden, dat al wat hij meer ontvangt dan de dood, genade is. Dan moet de kroon van het hoofd, dan m'oet hij in zijn groot bestaan gebroken worden. Maar toch, al wat hij meer is dan een bedelaar, afhankelijk van vrije gift, dat is hij te veel.

En dan die aanhankelijkheid. Dat vwl zeggen: d& Gever liever te hebben dan de gaven. Het bestaan is juist ingesteld op het omgekeerde. Liever de gaven dan de Gever, zelfs de geestelijke gaven, waarmee de discipelen zo groot dachten te zijn. En toch, alleen het aangebcnden leven is leven. Ook hier moet er zo veel afgeleerd, opdat zelfs een begenadigd mens niet liever de stukken van God zal hebben, dan de God van de stukken.

En dan ook die kinderlijke eerHjkheid, dat geloof en dat vertrouwen. O, wat moet er in dat Koninkrijk der hemelen toch veel tot eigen schande geleerd worden. Het is een Rijk, waarin de onderdanen al dieper zinken in zelfontdekking. Want waar de ontdekking stü staat, daar is de dood en de hoogmoed en de hardheid en al wat God niet behagen kan. Neen, niet van klein groot worden, doch van groot klein worden. Dat is noodzakelijk om dat Koninkrijk te beërven, zoals we dat de volgende maal hopen na te gaan.

Driebergen

Ds. F. Bakker

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 mei 1960

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 mei 1960

De Banier | 8 Pagina's