Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Godsdienst is privaatzaak

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Godsdienst is privaatzaak

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat is er in de loop der eeuwen al met de menselijke rede gedweept! Hoe boog is izij op het s^Jhild verheven! Welke gaven en vermogens zijn baar al niet toegekend! Men is bierbij zelfs zó ver gegaan, dat in de „Geschiedenis der Hervormde Kerk", door A. Ypey en I. J. Dermout, over de 'humanist Erasmus vanwege zijn bumanistische levensbeschouwing geschreven staat, dat Erasmus de eerste en grootste bervormer is geweest. Hugo de Groot heeft gesebreven: „Hoe zoude bet mij dan nu kunnen vergeven worden indien ik hier van u zweeg, het grootste sieraad van cns vaderland. Erasmus! Of met welke krachtige woorden moet ik mij uitdrukken om de roem te verheffen van uw zeldzame geleerdheid, van uiw hemels verstand en van uw zeldzame, onvergelijkelijke vlijt? Ik spreek niet eens van uw deugd en van uw stajidvastigheid; ik spreek niet eens van uw verhevenheid van geest, vatbaar voor alles! 'Op een werdd, die sedert een achttal eeuwen reeds geheel met de zwartste duisternis omzwaditeld lag, op verstanden, welke de dikste •wolken nederdrukten, heeft uw zon voor het eerst haar stralen geworpen. Toen in Itahë en Frankrijk nauwelijks iemand zicb slecbts opgewekt gevoeldt om wijzer te willen ïn te durven worden, bracht gij, die in deze afgelopen hoek van d.s aardbodem geboren waart, al de wetenschap en geleerdheid, door de schimmel der jaren en door de baar aangeslagen ongelijkbeid deerlijk ontreinigd, in het heldere daglicht".

In zijn lofrede op Erasmus schrijft Hugo de Groot voorts: , , Gij, indien wij aan de waaAeid buide willen doen, gij bebt ons de weg der waarheid geopend".

Hoe zeer wordt in de door ons aangehaalde woorden Gods eer aangerand en de waai'beid der Heilige Stfbrift op een sdiandelijke wijze verloochend, en hoe zeer wordt de rede, het zo beperkte verstand des mensen, verheerlijkt en de mens in zijn ongeloof en hoogmoed gestijfd!

In trap en maat moge er enig verscbil zijn, maar in het diepste van het wezen gaat bet in goddeloosheid en Godson tering al even ver als bet in de Franse levolutie ging, toen men de „Rede" tot godin verhief. Ook in deze wordt ons een sprekend bewijs geleVerd, in welk een afgoderij men wegzinkt als men Gods waarheid prijs geeft. Dan is er tenslotte geen houden of keren meer aan. Steeds dieper en vaster 'zdnkt men dan in het moeras van het ongeloof weg.

Naar de maatstaf van bet intellekt wordt dan alles gemeten. Wijst men er op dat Gods Woord het verstand als verduisterd verklaart, dan beloopt men grotelijks de kans als een achterlijk mens ten d6ur6 te worderx uitgewezen; dan heeft men nauwelijks enige tijd voor het aanhoren van uw nadere verklaring van uw levensovertuiging over.

Het is de Rede, met een hoofdletter gesebreven, die men aanbidt, welke tot richtsnoer en regel onvoorwaardelijk ia alle zaak moet gelden, wat inheeft dat de mens en zijn rede op de troon geplaatst worden en God en Zijn Woord er van afgestoten worden, en dat alles wat niet voor de rechtbank van het verstand kan bestaan, als te kort en te smal veroordeeld wordt.

Zo was het in de dagen van de Franse revolutie, toen men de uitzinnigbeid bedreef, de „Rede" tot godin te verheffen, en zo is het nog in de kringen, waarin bet humanisme verheerlijkt wordt en men uit humanistische beginselen leeft. Het gezag van Gods Woord heeft daarin afgedaan. Van een onderscheid, zoals er bestaat tussen degene, die God vreest, en degene, die Hem niet vreest, van de antithese tussen hen, wil men er niet gesproken hebben. Men heeft alle geloof daaraan opgezegd. Men oordeelt er in, dat de godsdienst een privaatzaak is, een aangelegenheid, waarover een ieder naar zijn eigen welgevallen en inzicht maar moet oordelen.

Dat met zulk een opvatting de rehgie, de dienst des 'Heeren, tot een tweede-rangszaak en nog lager gedegradeerd wordt, staat buiten kijf vast. Men wil het in deze kategorie aan een iegelijk mens gdheel overlaten wat hij al dan niet geloven wil of gelooft. Een atheïst wordt daarin allerminst om zijn atheïsme verworpen. Hij kan daarin franik en vrij er voor uitkomen, zelfs jwopaganda er voor gaan voeren. Men leeft daarin naar de stelregel van de Pruisische vorst, die verklaarde, dat elk in zijn rijk op zijn eigen wijize ealig kon worden. Een verklaring, waarin hij bhjk gaf, dat hem aan de rehgie zijner onderdanen niets gelegen was en dat een ieder hunner daarover maar moest denken zoals hij er over dacht en maar moest geloven hetgeen naar zijn eigen keuze was.

Dat zulk een levensibeschouwing lijnrecht tegen Gods Wooi^d ingaat, is al heel gemakkelijk be bewijzen. Dit leert ons, dat de vreze des Heeren het beginsel van alle wetenschap is en even onmislbaar als noodzakelijk is ter naleving van Zijn geboden. - Het verklaart met alle nadruk, dat wij alleen in Gods licht het licht zien, en dat wij met zulk een blindheid door de zonde geslagen zijn, dat wij Zijn licht van nature evenmin kunnen zien als een-blinde het zonlicht, al sdhijnt de zon op de middag nog zo hel^ der aan de hemel. Het zegt ons, dat Zijn licht niet onder de kandelaar geplaatst mag worden, maar zó gesteld moet worden, dat het het gehele huis verlicht; het zuurdesem behoort te zijn, dat heel het brood doortrekt; het zout, waarmede alles ge2»uten dient te Avorden.

Dit is in flagrante strijd met de bewering dergenen, die beweren dat de dienst des Heeren binnenskamers moet blijven en niet buitenshuis zich moet openbaren. Dit zal ook onmogelijk het geval kunnen zijn als de vreze Gods een mens bezielt. Dan zal hij ongetwijfeld in 'zijn woorden, werken en gedachten aan de dag treden. Een stad op een berg kan, naar Christus' uitspraak, niet verborgen bÜjven. Het Evangelie zal van de daken gepredikt worden als iemand door de kraciht des Heiligen Geestes daartoe gedreven wordt. Wij lezen van de apostelen, dat zij gegeseld zijn geworden en hun geboden werd dat zij niet zouden spreken van de Naam van Jezus. Maar zij hebben dit niet gekund, noch gewild, verblijd zijnde dat zij waardig waren geacht geweest om Zijns Naams wü smaadheid te lijden, en zij hielden niet op alle dag in de tempel en bij de huizen te leren en Jezus Ohristiis te verkondigen.

Waar het hart vol van is, daar zal de mond niet van kunnen zwijgen. Nochtans hebben wij hier alle voorzichtiglhieid te betrachten. Wij zien zo hcht eigen werk voor Gods werk aan. Wij kuimen e» gemakkeHjk iets als het werk van Gods Geest aanmerken, wat toch niet anders dan eigen werk is en was. Wij zijn van nature zulke eerrovers Gods, terwijl ons werk dan pas goed, Gode wellbehagelijk is, wanneer het, zoals Augustinus eeuwen geleden tegenover Pelagius heeft opgemerkt, ter ere Gods, uit liefde tot Hem gedaan is.

Dit neemt echter niet weg, dat er veel zondig zwijgen is, wanneer spreken geboden geweest zou zijn. Te allen tijde zijn wij veel met vrees voor de mensen bezet.

Wij zijn echter ten duurste verplicht te allen tijde er tegen op te komen als men ons diets wil maken dat godsdienst een privaatzaak is. Met zulk een bewering mogen wij geen vrëd'e hebben. Daarmede mogen wij nimmer akkoord gaan. Met zulk een bewering wordt de dienst des Heeren gedegradeerd. Hem te kennen. Hem lief te hebben en Zijn geboden te bewaren, is immers de rijkste schat welke iemand in zijn leven kan hebben. Dit kan en mag niemand een luttels, noch een onverschillige zaak zijn. Wij zijn ten duiirste verplicht Gods aangezicht te zoeken en Hem te kennen in al onze wegen. Hij is dit ten volle waard en het komt Hem toe. Ook zal elk mens, die daartoe verwaardigd wordt, er altijd wel bij varen. Wat baat het bovendien een mens, al moge hij nog al zo vele schatten vergaderen, zo zijn ziel daarbij verloren gaat? Onjs leven is kort van duur. Wij vliegen daarhenen. En overal waar wij ons bevinden, is maar als één schrede tussen ons en de dood. Bovendien is een lang leven niemand verzekerd, en ze¥s hét langste leven trekt als een schaduw voorbij. Hetgeen het allerhoogste en allervoornaamste is, met God verzoend te zijn en door het bloed des Lams gereinigd en geheiligd te zijn, behoort voor een ieder het allerhoogste en allervoornaamste in zijn leven te worden en te zijn.

Men lene dan ook niet het oor aan de velen, die in onze tijd van stofvergoding, met de heerlijkheden en begeerlijkheden dezer wereld voor ogen te houden en voor te spiegelen, van de waarheid Gods zoeken af te trekken. In het liberale kamp is er bij voortduring gedweept en word ter nog gedweept met de opvatting, dat godsdienst een privaatzaak is, waarover men daarin maar het liefst zwijgt. Daarin stemmen zij overeen met de Partij van de Arbeid, wat niemand behoeft te verwonderen. Beide partijen zijn toch kinderen der revolutie, beide zijn ook in aard en wezen humanistisch. Beide leven uit het beginsel van de rede, het verstand van de mens, door de ouden zeer naar waarheid de afgod der wereld genoemd. Beide partijen stemmen ook daarin overeen, dat men in hun kringen godsdienstige personen duldt, doch slechts io die mate, dat de liberale en de sociaHstische beginselen onvoorwaardelijk gevolgd en beleefd moeten worden, en dat de dienst des Heeren daarin geen woord mede mag spreken. In beide partijen gedoogt men atheïsten en maakt het niet uit of men het bestafen van God met alle beslistheid loochent, of dat men Diens bestaan erkent. Dat is in beide partijen bijzaak. De hoofdzaak is er in, dat men, uit het beginsel van het humanisme levend, het menselijk verstand tot richtsnoer en regel stelt. Dat dit Godonterend is, behoeft geen nader betoog, omdat Hij de alleen wijze God is, naar Wiens Woord en wet zich een ieder heeft te richten.

In de humanistische levensbeschouwing plaatst men zïch boven God, acht men eiïch in grond en wezen wijzer dan God te zijn, het beter te weten dan Hij, wat niet anders dan een gruwel is in de ogen des Heeren, EMe alle hoogmoed en zelfverheffing van de mens vervloekt, wederstaat en ook te schande maakt en zal maken.

Het betreft hier dan ook geen beuzelarij, geen geringe aangelegenheid, waarover men zich niet druk behoeft te maken, maar het raakt de eer Gods, Die de Sdhepper van hemel en aarde is en alle dingen draagt door het Woord Zijner kracht, in Wiens licht wij alleen het licht zien. Tegenover Zijn wijsheid zinkt al onze wijsheid in het niet, is zij louter dwaasheid, hoe zeer en hoe hoog Hugo de Groot haar ook op het schud verheven moge hebben. Het kan dan ook nooit genaeg gezegd en gepredikt worden, dat ieder mens zich aan het gezag van het geopenbaarde Woord des Heeren heeft te onderwerpen. Daarmede alleen is het welvaren van het geslacht der mensheid gebaat. Het licht, dat de rede ontsteekt, vergroot de duisternis. Het is dwaallicht, dat in het duister doet dolen. Men moge in het liberale en in het socialistische kamp nog al zo hoog van het verstand opgeven, en het ook nog al zo hoog mogelijk opvijzelen, gelijk Hugo de Groot gedaan heeft toen hij schreef betreffende Erasmus; , , van uw hemels ver­ stand", en hem uitermate bewierookte, maar het is niet dan klaar bedrog. Wie zioh op het verstand verlaat, komt daarmede bedrogen uit. Dit biedt nooit ofte nimmer een deugdelijke grondslag. Daarop te bouwen, is op een rietstaf te betrouwen, welke de hand van degenen, die er op betrouwen, dooitooren zal.

Desniettemin, hoe velen vertrouwen daarop in onze zo ontredderde tijd. Bij hen komt het niet op het 'beginsel aan, waaruit men leeft. Zij beweren dat het zeer wel mogehjk is samen te gaan en samen te werken en onder één en hetzelfde vaandel op te trekken met degenen, die allen verschillend over de religie oordelen, op het maatschappelijk terrein. Volgens hen deert het niet op dat terrein hand aan hand te gaan met atJheïsten, die hun atheïsme niet onder stoelen en banken steken. Ten aanzien van zijn geloof of ongeloof wil men een ieder geheel vrij laten, kan men de kwaden verdragen en wil men de grootst mogehjke verdraagzaamheid betracht zien. Daarop past men Kains standpunt toe: „Ben ik mijns broeders hoeder? " Dit toont ons hoe hierbij heel de christelijke religie verloochend wordt, welke ons gebiedt God boven alles hef te hebben en onze naaste als onszelf^ en weBc een hoge waarde men aan de stoffelijke dingen dezer wereld toekent. Men kruipt daarin met de slang op zijn buik, voedt zich met het stof der aarde en vraagt niet naar en bekommert zich niet om. de toestand van iemands ziel. Het is het stof der aarde en nog eens het stof der aarde en altijd weer het stof der aarde dat men begeert. Wanneer 'het iemand in het maatsdhappelijke leven maar goed en naar wens gaat, dat acht men het voornaamste.

Het is een strik, waarin zo velen gevangen worden, vooral in onze tijd, waarin de stoffdijko en tijdelijke belangen »> hoog worden aangeslagen, dat daaibij de eeuwige en ziel^elangen geheel op Je achtergrond raken en 'bij tallozen in het geheel niet meer in aanmerking komen. Niemand kennen wij het recht toe om hieruit te konkluderen ; dat wij de maatsohap'pehjke 'belangen en het maatschap, pehjk welzijn van otJ en generlei waarde achten, maar toch, wat het voornaamste in dit leven is, behoort in der waarheid 'het voornaamste te zijn, dat is de vrede in Qhristus Jezus met God.

Wij beleven gevaarlijke en verleidelijke dagen. Er waait een wind van leer door ons land. Er zijn er niet weinigen, die daardoor afgevoerd en afgetrokken •worden van de waarheid Gods. Het verstand wordt hoog ten troon verheven, waar de vlucht, welke de techniek genomen heeft en neemt, het hare toe bijdraagt. Allerlei leuzen worden er heden ten dage aangeheven, als zou de religie binnenskamers gehouden moeten worden, en als zou zij louter van partikuliere aard zijn^ terwijl de ware rehgie van Goddelijke oorsprong en aard is en het grootste bestanddeel in iemands leven behoort uit te maken. 'De vreze des Heeren is tocb met het volste recht het beginsel der wetenschap in Gods Woord genoemd. En aUeen — wat onze tijdgeest daar ook tegenin moge leren — welgelukzalig zijn degenen, vnei gebed het is: „Heere, leer mij Uw inzettingen", en die zich niet met allerlei drogredenen ophouden, maar zich richten naar Gods Woord, dat vast en zeker is. Zij zullen niet vervallen in de zo grote dwaling, dat de dienst des Heeren slechts een privaatzaak is, en evenmin in de aanbidding van de rede als godin, ook al niet in de dwaling, dat het verstand eens mensen een richtsooer is, waarnaar het leven kan ingericht worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 september 1960

De Banier | 8 Pagina's

Godsdienst is privaatzaak

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 september 1960

De Banier | 8 Pagina's