Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Provinciale Staten van Zeeland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Provinciale Staten van Zeeland

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede van de heer D. Kodde

Na de beantwoording van Gedeputeerde Staten sprak de heer Kodde bij de begroting voor 1960 in de Staten van Zeeland nog als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Wat betreft de ontwikkeling van Zeeland meen ik, dat er in de Staten, zij het met wat nuanceringen, een eenstemmig geluid is gehoord, maar ik meen, dat wij toch v/el weer moeten onderscheiden. Ik meen dat ook gehoord te hebben in het antwoord, dat het geachte lid van Gedeputeerde Staten ons heeft gegeven, want ik meen beluisterd te hebben, dat de ongerustheid en de teleurstelling, die wij als Statenleden eigenlijk allemaal hebben over de medewerking van het rijk, ook wel bij hem naar voren is gekomen. De heer Van der Weel heeft ons echter meer op de mogelijkheden gewezen, die er toch eigenlijk wel in Zeeland zijn, maar die mogelijkheden zullen dan toch weer pas realiteit kunnen worden, wanneer het rijk zijn medewerking gaat verlenen. Daarom ben ik van gevoelen, dat Gedeputeerde Staten ons in hun stukken toch eigenlijk meer hadden kunnen en moeten mededelen. Het moet ook zo zijn, dat niet de een dit en de ander dat wil, want dat zou de ontwikkeling van onze provincie tegenhouden.

M. d. V. Het verontrust mij toch wel, dat hier zo sterk naar voren komt, hoe weinig zelfstandigheid de lagere publiekrechtelijke or­ ganen nog bezitten. Ik heb mij altijd op het standpunt gesteld, dat men nooit de hulp van anderen moet inroepen als men iets zelf kan doen en wij zijn nu in een toestand gebracht, dat wij die hulp moeten inroepen. Daarvoor zullen wel verschillende oorzaken zijn aan te wijzen. Men kan het wijten aan de uitvoering van het Deltaplan, maar ik geloof, dat ook wel een van de oorzaken gezocht moet worden In het beleid dat na de oorlog gevoerd is, niet alleen in de provincie Zeeland, maar in het algemeen, waarbij men te veel centraliserend heeft gewerkt en te veel verwacht heeft van de overheid, niet alleen van de lagere, maar zeker van de hogere overheid. Ik heb ook gisteren al gezegd, dat ik niet in de mening verkeer, dat de overheid alles kan wanneer zij maar wil, maar ik ben zeker niet zo optimistisch ten aanzien van 's lands financiën als de heer Van Oorschot, die gezegd heeft, dat de financiële toestand zo bijzonder gunstig zou zijn. De visie van de heer Van Oorschot daarop en de mijne verschillen nog wel een beetje. Ik ben er niet zo van overtuigd, dat de financiële positie van het rijk zo gunstig is. Ik vraag mij af of dat geen schijn is. Ik heb er gisteren al op gewezen, dat wij moeten vaststellen, dat een werkman met een gewoon inkomen niet in staat is de huur van een woning te betalen. Is dat een gezonde toestand? Naar mijn mening niet. Ik zal hier echter niet te diep op ingaan, want ik moet mij beperken en ik zal mij ook beperken.

M.d.V. Het heeft mij getroffen, dat ook deze voormiddag de woorden „geloof en vertrouwen" weer meermalen zijn gebezigd. Nu wil ik niet zeggen, dat wij geen verwachtingen mogen hebben, maar ik wil er toch nog eens de nadruk op leggen, dat de woorden „geloof en vertrouwen" in het verband waarin zij geuit zijn, niet juist zijn, want geloof en vertrouwen mag men daarin niet hebben. Dan moet men vastere gronden hebben.

M.d.V. Ik geloof, dat door de Staten duidelijk is uitgesproken, hoe wij over de toekomst van Zeeland denken en ik zal het zeer op prijs stellen, wanneer uw kollege deze uitspraak in de ruimste zin ter kennis zou willen brengen, niet alleen van de regering, maar ook van de beide Kamers der Staten-Generaal, niet slechts dus de Tweede, maar ook van de Eerste Kamer. Ik geloof, dat dit evengoed nodig is.

Ik stap nu, m. d. v., van dit punt af en heb nog maar 'n paar kleine pimten te behandelen. In de eerste plaats zou ik dan iets willen zeggen over die ƒ 300.000, — die terugbetaald moeten worden. Het zal wel aan mij liggen, blijkbaar omdat ik te weinig kennis heb van de wijze waarop de financiën worden geregeld, maar het bevreemdt mij toch wel enigszins, dat deze post is afgetrokken van een inkomstenpost, terwijl ik dacht dat wij altijd volgens de nettomethode werken en dit dus eigenlijk tegenover een uitgaafpost zou moeten staan. Zie ik nu de posten bij hoofdstuk VIII, dan zie ik wel dat die raming met ƒ 300.000, — is verminderd, maar ik had juist verwacht, dat men aan de uitgavenzijde een post van ƒ 300.000, — voor terugbetaling zou vinden. Ik weet wel dat het uiteindelijk resultaat gelijk blijft, maar administratief lijkt mij dat toch beter en overzichtelijker.

Een tweede pimt in de begroting is de post Onvoorzien. Ik meen mij te herinneren — en ik heb er mijzelf nog zojuist eens van overtuigd — dat in vorige jaren de omschrijving wel enigszins anders was dan nu. De omschrijving thans behelst de mogelijkheid om zelfs bij al die posten van de ene naar de andere over te schrijven. Nu verwacht ik niet dat het kollege dat zal doen — ik heb op dat gebied wel vertrouwen in de personen, die er op het ogenblik deel van uitmaken — maar ik heb reeds gisteren gezegd, dat wij niet naar de personen moeten zien.

Er is nu sprake van overschrijving „van en naar posten", terwijl dit vroeger aldus omschreven werd: „worden Ged. Staten gemachtigd tot een bedrag van" — dat werd dan nog als zodanig aangegeven — „over te schrijven op " en vervolgens werden de posten genoemd. Ik geloof dat hier tussen gevoegd zou moeten worden: „Ged. Staten wordt hierbij tevens machtiging verleend tot het doen van af-en overschrijvingen van post nr. zoveel naar die post" en niet anders. Die machtiging wil ik u graag geven, maar ik wil het niet omschreven zien op de wijze als thans is geschied, want dan geef ik feitelijk alle uitgaafposten uit handen.

Dan echter zouden wij evengoed een begroting kunnen opstellen, waarbij alle uitgaafposten in één post geraamd werden en waarbij gezegd zou worden: Ged. Staten, geef maar uit. Ik weet wel: zó bedoelt u het niet, maar zo staat het er en daarom moet u hier stellig, naar mijn mening, de omschrijving zo doen zijn, dat omschrijving van deze post naar die post moet plaats vinden. Dan ben ik volkomen tevreden.

Ik ben over het mij gegeven antwoord ten opzichte van de rondweg bij Zoutelande niet zo tevreden m.d.v. Ik vraag mij toch wel af of nu v/erkelijk het kollege zich overtuigd heeft van de veranderingen die daar hebben plaats gevonden. Moet het wegenplan niet aangepast worden aan het Deltaplan, waar u achter staat. Is door de uitvoering van het Deltaplan, door de verzwaring van de wijken in het Deltaplan, er geen zodanige verandering ingetreden bij Zoutelande, dat het toch eigenlijk volstrekt nodig is op de beslissing terug te komen, die wij in een vroegere tijd, toen u deze rondweg nodig achtte, genomen hebben. Ik heb mij daartegen toen ook niet verzet, want ik wist wel dat er ten opzichte van het verkeer moeilijkheden bestonden, maar die zijn door de verzwaring van de zeedijken volkomen opgelost en nu zou het toch wel een beetje bar zijn om deze uitgaven te gaan doen, ofschoon dit, juist gezegd, ik heb er geen ander woord voor, weggegooid geld zou wezen. Immers, er ligt bovendien geen groot achterland achter. Hetgeen er nog door moet is gericht op West-Kapelle, maar West-Kapelle heeft nog een verbinding over Aagtekerke-Grijpskerke, die nog korter is dan die over Zoutelande. Welk zakelijk verkeer heeft men er eigenlijk nog? Ik zou graag zien, dat het kollege hierover nog eens ernstig nadacht en ik zou het kollege haast willen uitnodigen eens een kijkje te komen nemen. Ik hoop dat Ged. Staten de zaak dan goed zullen bekijken en dan tot de konklusie zullen komen, dat de situatie hier zodanig is veranderd, dat de rondweg niet meer nodig is.

M.d.V. Wat de bocht bij Koudekerke betreft, ik ben blij dat Gedeputeerde Staten hier aandacht aan willen schenken, want het is daar een gevaarlijk ptmt. Er zijn al enkele ongelukken gebeurd en wij moeten toch trachten die te voorkomen. Ik meen dat wij veel beter hier het geld kunnen besteden, dan voor de rondweg bij Zoutelande. Tegen uniforme gemeentelijke regelingen met betrekking tot het kamperen heb ik toch wel bezwaar. Ik moet in dit verband even wijzen op een uitdrukking van het geachte Ud van Gedeputeerde Staten, de heer Van der Weel, die sprak over de gehate overheid. Dat is zeer waarschijnlijk een slip of the tongue en ik had die uitdrukking uit zijn mond niet verwacht. Er kimnen natuurlijk wel eens bezwaren rijzen, maar dan zijn dat geen bezwaren tegen de overheid, doch tegen de inmenging van de overheid en dan kan men niet spreken van de gehate overheid. Ik geloof, dat u voorzichtig moet zijn en de gemeentebesturen niet in een bepaalde richting moet dringen. Daarom heb ik bezwaar tegen uniformiteit. Ik heb geen bezwaar tegen een bepaalde leidraad, maar men moet de gemeentebesturen wel een zekere vrijheid laten en niet op de stoel van die gemeentebesturen gaan zitten.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 oktober 1960

De Banier | 8 Pagina's

Uit de Provinciale Staten van Zeeland

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 oktober 1960

De Banier | 8 Pagina's